Romantische kunst HET VAN ZELFDE auteurs van nu „Iemand van de K.R.O. heeft me gebeld", zegt Pieter Scheen, de Haagse romanticus, „want ze willen me in het Gammaprogram ma hebben, .ja niet vanwege deze zomerexpositie maar voor de Lexicon van Nederlandse Beel dende Kunstenaars van 1750 tot 1950. En ik mag alles vertellen wat ik maar wil. Natuurlijk héb ik wel iets te vertellen". Wat wij onmiddellijk aannemen, want Scheen weet altijd nog iets wat een ander niet weet, van het vak, van de romantische en impres sionistische school, bijzonder waar het de Haagse kunstenaars betreft en daarbij zit een groot stuk van die 1150 pagina's (be geleid door 950 illustraties alleen in het eerste deel al) in zijn hoofd. Zodat hijzelf eigenlijk een wandelende lexicon is geworden. Heeft de dichter Willem Ten Berghe het niet over een gek die bezig was de encyclopaedia Brittanica uit zijn hoofd te leren? „Je krijgt er en sik van", vindt Scheen en als dat eer ste deel in september uitkomt, dan zal hij een zucht slaken die ver in het rond hoorbaar is. Maar neen. daar is geen tijd voor want dan starten hij en zijn vrouw meteen aan het tweede deel. Deze zomertentoonstelling is er maar even tussendoor gelopen. Jawel, zo'n col lectie van romantische werken die hoe langer hoe schaarser op de markt ko men, ging maar even tussen de lexi con door. Waar heeft hij ze vandaan gehaald? Van alle windstreken: Uit Engeland. Frankrijk, Duitsland, enkele uit onze eigen omgeving, een kostbare verzameling van prachtige doeken en panelen. Vele romantici schilderden nog op een gladgeschaafd paneel. Pieter gaat er niets van verklaren want de te lefoon rinkelt weer: je moet zelf maar zien. En hij is weg. Scheen is in Den Haag een begrip geworden, een stuk kunstgeschiedenis en een stuk com- J. W. van Borselen: Rivierenlandschap mercie, want zijn kunstzaal is, hoe ook een kunsthandel Zo'n Scheententoonstelling brengt de bezoeker (ieder belangstellende is van harte welkom tot de 13de van septem ber) weer terug naar de zo lang gesma de negentiende eeuw. Een periode die sedert enkele decennia hoe langer hoe meer in de belangstelling komt te staan. Niets zo wisselvallig dan die historische interesse: Had de tweede helft van de vorige eeuw een ware verering voor de middeleeuwen in litteratuur, bouwkunst en schilderkunstige onderwerpen, mo menteel kijkt er bijna niemand naar om. Van die belangstelling voor de middeleeuwen getuigen de romantici herhaaldelijk: Scheen heeft een Sprin ger bemachtigd die een stadsgezicht in Lübeck weergeeft met een van zijn prachtige gothische gebouwen met zo'n doorluchtige transgevel. Nieuwe „buitelingen" van Bomans Als men de parodie Bloed en Liefde, die Godfried Bomans als gymnasiast schreef, niet meerekent, debuteerde hij met de onvergetelijke Memoires of Gedenkschriften van Minister Pie ter Bas. Wie na wil gaan wat de char me van Godfried Bomans geschriften is. kan in die gedenkschriften reeds de voornaamste kwaliteiten van hem vinden. Het was destijds, al weer zo lang geleden, een verrassing in de nogal sombere en weinig kleurrijke Nederlandse letteren. Hier was een man, die pure onzin kon schrijven, die zich niets aantrok van de gebrui kelijke wijze verhalen en die toch in al de onzin, die hij vertelde beslist ook levenswijs was. En dit reeds op betrekkelijk jeugdige leeftijd. Hij gaf er bijvoorbeeld blijk van ge voel voor traditie. Hij vertelde graag over oude mensen, zag men, en al liet hij daarbij vooral ook hun wat absurde eigenaardigheden zien, hij bleek er van het absurde te houden. Minister Bas is daarvan een sprekend voorbeeld. Hij is in sommige opzich ten beslist niet wijs, maar hij is her haaldelijk meer dan verstandig als het om zijn eigen voordeel gaat, een karakteristieke hoedanigheid, die hij straks met Pa Pinkelman zal delen. Hij kan de dwaaste uitspraken doen evenals zijn opvolger in de rij, maar hij beschikt over een behoorlijke sluw heid. Hij is een meester in de zelf bescherming en daartoe kan hij be schikken over een grote vrijmoedig heid. Hij doet uitspraken, die verras sen, niet omdat ze onjuist zijn, maar integendeel omdat ze juist zijn, zoals iedereen weet zodra hij de uitspraak heeft gehoord. Kinderen Maar bij Bomans is er niet alleen geïn teresseerd in de dwaasheid van de grijsheid, hij blijkt er ook een toege negen opmerker van het kind en de kindsheid. Zijn kijk op kinderen is er in hoge mate reëel. Hij spreekt over hen zoals kinderen met elkaar spre ken, niet zozeer als volwassen, maar als gelijken. Het kind is in vele din gen onervaren. daaroVn ziet het som mige aspecten en onderlinge verbin dingen niet. maar wat het ziet. be kijkt het veel onbevangener, minder door de conventie belast, dan de vol wassene. Het is dit standpunt van het kind. dit vermogen om zich in het standpunt van het kind te verplaatsen, dat reeds in de gedenkschriften van minister Pieter Bas op te merken valt. Er zijn wellicht weinig schrijvers die zoveel gevoel hebben voor conventie als Bomans, zijn verrassingstechniek is om die conventie te gebruiken om het conventionele in onze wijze van zien, het bevooroordeelde de baas te worden, om zo tot het onbevangen zien van het kind te komen dat vaak minder onnozel is dan zijn pa of zijn Want Bomans ondanks al zijn „buite lingen" of juist door de bewegelijk heid van zijn „buitelingen" is, op zijn best, op zoek naar de waarheid. Hij was het al toen hij Bas op zijn le vensgang volgde. Hij is het nog altijd in zijn nieuwste bundel, die zojuist bij Elsevier te Amsterdam verscheen en die hij als titel „Van het zelfde" meegaf. Van het zelfde is een wens, hier bij de aanvang van het nieuwe jaar uitgebracht. Het zou ook kunnen betekenen, dat Bomans in deze nieuwe bundel voort blijft gaan ons op de zelfde wijze hetzelfde soort dingen te vertellen als hij tot dusver deed. In het algemeen gesproken doet hij dat ook. Hij doet het nog altijd onnavolg baar. zij het soms met overdrijvingen. Als al zijn vorige boeken is ook „Van het zelfde" een boek van verwonderin gen, van ontdekkingen gedaan in het leven van alledag. Hij heeft genoten van de televisie uitzending van de zaak Oppenheim. Hij heeft geen hoge dunk van het Ne derlands toneel, maar dit was perfect. Waarom? Nederlandse toneelspelers nog altijd volgens Bomans spelen of ze niet spelen, wat de hoogste vorm van onnatuurlijkheid is. Maar in een rechtszaak kunnen ze dat doen, want in zo'n rechtszaal gaat het nu een maal onnatuurlijk toe. Het was zo goed, ontdekt Bomans, omdat „we het zelf waren", omdat de acteurs hier bij uitzondering moesten doen wat ze ten onrechte altijd doen. Hij ontdekt het geheim van Troje niet alleen, maar ook het geheim van Bet- tina Brentano, die zoveel leugens over niemand minder dan Goethe heeft neergeschreven. Zij deed dit, open baart Bomans, niet alleen uit wraak zucht, omdat Goethe niets van haar weten wilde. Dan was het een banaal geval geweest. Ze deed het omdat ze verrukt was over het feit dat ze ver rukt was, verliefd op het verliefd zijn, geroerd door haar ontroering. Ze be minde niet rechtstreeks, maar altijd via het gevoel dat ze beminde. Men doet daarom verkeerd haar geschrif ten als authentiek op te vatten. Achter Uitermate koddig is de ontdekkirtg van Bomans als hij zich ver van de randstad onder provo's bevindt. Zij zijn daar dan nog grof. Hij brengt hun aan het verstand dat ze wat achterlo pen, hij ontdekt dat hij dat doen kan door ze met zachte stem zeer beleefd aan te spreken en hen daarbij een recht neergestoken hand te geven. Zij zijn daar niet op voorbereid, dus machteloos. Van de ene ontdekking gaat men zo naar de andere in „Van het zelfde" en dat gaat soms nogal koelbloedig in zijn werk. Als hij echter de dagen van zijn jeugd, voorjaar of zomer uit zijn kinderjaren herdenkt, raakt Bo mans vertederd. Hij heeft altijd wel ingezien, dat ouder worden niet altijd meer wijsheid brengt en zeker niet meer puur geluk. Ook daarom is „Van het zelfde" nog altijd charmant. JOS PANHUIJSEN J. M. H. ten Kate: Moeder met haar kind En dan in perspectief gezien, dus aller minst een stuk architectuur in opstand maar helemaal als zijdecor opgevat, als detail van een drukke straat vol wan delende mensen, wagens, etc. Daar zat 'm de kneep bij deze „romantische" meesters: ze laten het maar terloops zien, schijnbaar als entourage van een straatbeeld. Maar intussen triomfeert de schoonheid van deze middeleeuwse nalatenschap. Zoiets vinden we heel dikwijls: Het doen alsof, het eigenlijk met een soort weelderige nonchalance behandelen om het des te sterker te doen spreken: Van Schelfhout, die ook nooit ontbreekt op 'n Scheencollectie, natuurlijk een fraai oud-Hollands win tertje op het ijs met ter linkerzijde een waltoren die men vergeten heeft weg te breken mét de muur zelf; het bedrijf van de spiegelgladde baan, een troep je mensen in het middenplan is niet meer dan stoffage voor het tafereel dat aan de rechterzijde een stad laat zien. blauw nevelig, die het midden houdt tussen Rotterdam en Dordrecht zodat je je op de bevroren Maas of 'de Mer- wede kunt wanen. De topografie kwam 'er minder op aan, de schilder geeft, een beeld van Holland, dit eigen aardige lage land van water en wei den, van oude steden die juist in hun dagen uit hun omwalling begonnen te breken. Effectwerking Mensen van latere kunstrichtingen heb ben de romantici zo dikwijls hun ef fectwerking verweten. En zij hebben er ook wel eens te veel mee gegoo cheld. maar anderzijds wisten zij het ook te benutten als weinigen voor en na hen. Dat is wel af te lezen van een Lei- ckert (ook onmisbaar hier) die dat molentje schilderde met de dalende zon er juist achter, waardoor het hele landschap in een prachtige gulden gloed wordt gezet. Eerst Van Gogh zou zich aan de zon zelf wagen. Noem het een trucje, maar het is geen zon de tegen de natuur. Een wandelaar, die het pad langs het water volgt en even stilstaat in de schaduw van de molen kan het zó zien. De schilders van deze periode waren erg gesteld op dat goudige middaglicht en zij ver stonden de techniek om het te voor schijn te.toveren en over hun wereld heen te spreiden zonder dat ergens iets detoneert. De mannen van de grove kwasten en het paletmes moeten het maar eens proberen. Maar zoiets doet men niet meer, het is uit de tijd, want het is romantisch en de romantiek is voor sommigen nu eenmaal 'n verschrikke lijk taboe. Of hangen de artistieke druiven te hoog voor de vos die nu in een Malpertuus van verwrongen staal en betonblokken woont? Deze objecten kwamen nog niet in het brein van onze negentiende-eeuwers op. Landelijke schoonheid Het „open land" was inderdaad nog open en ongerept. Hadden zij ge noeg getekend in de stad die nog zo veel aan de vervlogen glorie van mid deleeuwen en gouden eeuw herinnerde (hoewel wij thans beter restaureren) dan zochten zij dat land steeds weer op om de rust en de landelijke schoon heid uit te beelden. U moet eens zien hoe een minder bekend man als J. W. van Borselen (18251892) dat kon in het waterschap met de verre zeil tjes maar vooral hoe hij de buiïge lucht laat opentrekken om 'n scherp licht op het middenplan te laten vallen, terwijl de hele omgeving de sfeer heeft van een sombere zomermiddag. In luchten waren zij opperbest, trouwens wat konden ze in hun genre niet aan? Een Scheencollectie behoort de men taliteit "vari de romaritiëk duidelijk aan te geven. Dat doet zeook nu weer. Naast de oude schoonheid van de steden, en het rustieke platteland zijn er die andere factoren, voor de ze mensen van zoveel belang: de ge moedelijke gezelligheid, het door de li teratuur geïnspireerde sentiment: denk aan Schimmel, Van Lennep en Hofdijk, 1 waarin het binnenhuisje zo'n grote rol Maar de kunstenaar keek ook gaarne vóór het huisje bij de zee waar een jong moedertje of het oudste zusje op de kleine past die in de „sportwagen" naar de kuikentjes zit te kijken ter wijl het jonge vrouwtje haar bijbel laat zakken en dromerig over zee tuurt. Een compleet genrestukje zoals J. M. H. ten Kate ze bij voorkeur schilderde. Scheen heeft een olie van hem en twee aquarellen die met druk ke bewegelijkheid gemaakt zijn: een patroon van duizenden snelle soepele veegjes met fijne overgangen en kleu ren nuances die al naar een nieuwe re trant wijzen. En dan is er de on vermijdelijke kijkscène van het zee- ventiende- of zestiende-eeuwse binnen huis met de dobbelaars die op punt staan in ruzie uit te breken, uitmun tend gearrangeerd door de broer Her man Frederik Carel ten Kate, een Hagenaar, die wist waar zijn tijdgeno ten van hielden: een toneelmatige scène die zij echter, en daar komt het op aan. als verhevigde realiteit onder gingen. Dit is 'n greep uit de zomercol lectie '69 die, gecompleteerd met de gewone reeks kleine juwelige land schapjes, weer bijzonder mooi te noe- J.V. In 195S publiceerde Carel J. F. Dinaux het eerste deel van Gegist Bestek, dat uitsluitend aan Noord nederlandse auteurs was gewUd. Hel werd spoedig gevolgd door een tweede deel dat uitsluitend Vlaamse auteurs behandelde. Nu onlangs ver scheen het derde deel van Gegist Bestek bij de uitgeverij Contact te Amsterdam, zü het onder een nieuwe titel: Auteurs van Nu. waarin zowel Noordnederlandsc als Vlaamse auteurs aan de orde komen. Het zijn inderdaad merendeels auteurs van nu, dat wil zeggen van nog levende schrijvers en schrijf sters. Men vindt er al oudere schrijvers onder: J. C. van Schagen. L. Th. Lehmann, Jan Hanlo, Hans Andreus. Leo Vroman en C. Buddingh, maar ver schillende van de nieuwste worden er ook nader bekeken. Dinaux heeft deze keur uit zijn kritieken tegelijk uitgegeven met een bloemlezing: Zo schrij ven de auteurs van Nu, waarin men dus voor beelden kan aantreffen van de huidige literatuur Noch dc kritieken noch de stukken in de bloem lezing geven een volledig beeld van de literatuur in de Nederlanden op heden, maar op enkele uit zonderingen na, zijn de voornaamste toch wel aan bod gekomen. Voor wie snel en gemakkelijk op de hoogte wil komen van de huidige 9tand van zaken zijn de beide boeken dus een uitkomst. In een inleiding: Wat, hoe en waarom zet Dinaux uiteen hoe hij zijn*taak als criticus opvat. Hij wijst er op dat bij het beoordelen van een werk, de „new criticism", de tekstanalyse van de close-reading grote diensten kan bewijzen. Als wetenschappelijke methode, als „wertfreie Dis- ziplin", gericht op niets anders dan de verklaring van het gegeven object zonder buitenliteraire ele menten van moralistische, levensbeschouwelijke, sociale, ethische aard. kan die zeer zuiverend Hij vindt deze methode, die volgens hem uiteraard persoonlijke kenmerken blijft behouden, echter ontoereikend. Tenminste om de totaliteit van het literaire kunstwerk buiten het blikveld van de ontledende waarneming te brengen. En juist hierop dient de kritiek de aandacht te vestigen, want het kunstwerk is in zijn creativiteit meer dan de som van zijn delen. Er blijft na de analyse altijd een rest over, een surplus dat boven het verklaarbare Volgens Dinaux is die onverdeelde en onverdeel- bare rest het essentiële van het kunstwerk. Met Thomas Stearns Eliot is hij van mening dat de criticus die daar de aandacht op vestigt de lezer iets toont dat hij tevoren nooit zag of alleen zag door een wolk van vooroordeel. Deze criticus geeft niet alleen ontleding of explanation, maar brengt tot understanding of begrip. Men moet zo tot het levensbeginsel van een kunst werk doordringen en dat ds geen gemakkelijke, het is bijna een onmogelijke taak. Hierin lijkt kritiek schrijven op het schrijven van alle literair werk. Iedere schrijver, hetzij van een roman hetzij van een gedicht verricht een „sisyphus-arbeid", telkens opnieuw mislukkend, telkens opnieuw beproefd. Zoals P. <H. Dubois het uitdrukt: geen enkele sakrijver heeft ooit bereikt wat hij bereiken walde, uitgedrukt wat hij uitdrukken wilde. Wat hij geeft is de benadering van die benadering, nooit geheel bereiken, telkens opnieuw beproeven. Daarom ook, om die wezensgelijkheid, wil Dinaux de kritiek niet van de andere wijzen van litera tuur scheiden, ze kan volgens Eliot nooit een we tenschap worden, geen didactiek, geen letterkun dige pedagogie, geen ethische of esthetische schoolmeesterij, geen literaire informatie. Ze is volgens Ernst Robert Curtius de vorm van litera tuur wier object de literatuur is. In het wezen lijkste van haar werkzaamheid is ze dus een vorm van creatie, een vijfde genre naast lyriek, epiek drama en essay. In een tweede inleidend artikel gaat Dinaux daarna de verandering na die zich in de roman heeft voltrokken. Hij vraagt zich af hoe De Klop op de Deur zich verhoudt tot Hermans' Donkere Kamer van Damocles, Van Looys Jaapje tot Ik Jan Cremer, Aart van der Leeuws Kleine Rudolf tot Hugo Claus' Koele Minnaar, Carry van Brug- gens Eva tot Nel Noordzij's Renée uit Het Kan M» Niet Schelen. Hij constateert dat de historische mens het veld heeft moeten ruimen voor de actuele mens, hot individu voor de collectiviteit, de homo sapiens voor de homo absurdus of de robot. Onder de druk van een snel zich verplaatsend politiek machtsevenwicht en de daarmee verbon den voortdurende oorlogsdreiging is er een nauwe- Kritische beschouwingen van C. J. F. Dinaux lijks nog in bedwang gehouden chaos, een angst, een duizeling, een twijfel, een hier lijdelijk, daar aggressief wantrouwen. Door Nathalie Sarraute werd dit tijdperk het tijdperk van de achterdocht genoemd. Hieruit kwam de doorbreking van de chronologi sche tijd voort in de nieuwe roman, de deformatie van de zintuigelijk waarneembare wereld, de bij- zondeie voorkeur voor de erotiek, het wegvallen der geestelijke zekerheden, het gebruik van de wetenschappelijke of wijsgerige beschouwing in de roman en het meestal gebruikelijke open einde. In de poëzie zijn er soortgelijke veranderingen sinds de „romantiek" van de vijftigers, het „ding" Is van grotere betekenis geworden, men wil van de subjectieve poëzie af in wat Sybren Polet de concrete poëzie noemde en dichters als Verhagen onbemande poëzie, niet menselijk bezwaard. In zijn artikelen over Willem Brakman. Steven Membrecht, Heere Heeresma en zijn poëziebe schouwingen over Leo Vroman. J. Bernlef, Cor nells Bastiaan Vaandrager, K. Schippers, Hans Verhagen, Jacques Hamelink licht Dinaux deze veranderingen nader toe en tracht naar het essen tiële in het werk van iedere auteur door te drin gen. De ernst van zijn pogen laat hij zijn lezar meevoelen. JOS PANHUIJSEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 6