Rembrandt 1669-1969
DE PERIODE
DER VERPIETERING
Schilderkundige
hoogtepunten in
Rijksmuseum bijeen
Toen het Rijksmuseum
in 1956 Rembrandts
350ste geboortedag
herdacht, gebeurde dat
onder meer met een
tentoonstelling van 101
schilderijen. Dat was een
prachtige tentoonstelling,
maar als toeschouwer
liep men wel het gevaar
door de bomen het bos
niet meer te zien. Er
waren toen veel werken
uit het buitenland, doeken,
die men voordien meestal
niet gezien had, en
niemand is in staat om
honderd werken van
grote klasse intensief
in zich op te nemen.
Die tentoonstelling van '56
hebben wij driemaal gezien
en als we nu de catalogus
ervan bekijken, valt het soms
moeilijk om te herinneren hoe
de kleuren ook weer waren,
hoe het werk geschilderd
was, welke indruk het toen op
ons maakte. Nu in 1969
Rembrandts driehonderdste
sterfdag wordt herdacht,
heeft het Rijksmuseum voor
een geheeil andere opzet
gekozen: ten/toonstelling van
een beperkt aantal stukken,
die echter alle van
topkwaliteit moesten zijn.
Die opzet is natuurlijk mede
ingegeven door het feit, dat
een tentoonstelling zoals die
in 1956 gerealiseerd werd,
vandaag den dag niet
mogelijk zou zijn. De grote
musea over de gehele wereld
lenen niet graag meer werken
van topklasse uit- Alleen dooi
de enorme goodwill, die het
Rijksmuseum over de gehele
wereld heeft (onder meer
omdat men uit het eigen
rijke bezit vaak anderen met
tentoonstellingen helpt) kon
de tentoonstelling, die nu
gehouden wordt, bijeen
worden gebracht.
Geen landschappen
Ze besbaat uit vierentwintig
sdhilderijen. Dat geeft iets
verademends omdat men
werkelijk in staat is elk doek
zo'n beetje de aandacht te
geven, die het toekomt. In
vrijwel alle gevallen kan men
stellen, dat het hier inderdaad
om zeer hoogwaardige wérken
gaat al zou men bij enkele
een vraagteken willen
plaatsen. Zo vonden wij het
jammer, dat één facet van het
oeuvre van Rembrandt, te
weten zijn hier slecht gekende
laindschapskunst. niet
vertegenwoordigd is. Gezien
het feit dat „Berlijn"' gulle
medewerking verleende, had
hier wellicht in voorzien
kunnen worden.
Er zijn enkele doeken uit
Nederlands bezit. Terecht
ging natuurlijk uit naar de
doeken, die wij nog nooit
eerder hadden kunnen zien.
De samenzwering van
Claudius Civüis, de
Nachtwacht van Zweden",
blijkt een indrukwekkend
werk te zijn. Ruig weerbarstig
prachtig geschilderd en met
een enorme lichtwerking.
Schitterend blijkt ook de
Aristoteles. die destijds door
het Metropolitan Museum
voor acht miljoen werd
aangekocht en toen het
„duurste schilderij Ier wereld"
was. Van de foto's hebben wij
die hoge waarde t
i afzie
Badende vrouw, 1655 (National Gallery Londen).
5
voorzover het pp deze
tentoonstelling aangeeftdat
ten onzent vele tapstukken
van Rembrandt aanwezig
zijn. Een „Joodse Bruid" is
misschien wel het mooiste
wat Rembrandt ooit
schilderde, zijn late zelfportret
uit het Mauritshuis is een
indrukwekkend stuk- Dat
vinden we bijvoorbeeld niet
galden voor „De eendracht
van het land", de mysterieuze
voorstudie (voor De
Naahitwacht) uit Boymans.
Daar zouden wij Titus
geprefereerd hebben.
Overigens is het zo. dat als
men de tentoonstelling
verlaat, men dat desgewenst
kan doen via de
Nachtwachtzaal zodat de
andere Rembrandts van het
museum, ook de grandioze
Staalmeesters, mede bezichtigd
kunnen warden.
een werkelijk rijk schilderij,
prachtig in de kleur, met een
verbazingwekkend mooi
gemodelleerde kop en een
heerlijke lichtwerking.
Speciale aandacht verdient de
ketting waarmee Rembrandt
Aristoteles heeft omhangen-
Die blinkt als zuiver goud. U
moet proberen eens heel dicht
bij het doek te komen om te
zien hoe Rembrandt dat
bereikt heeft'.
De levensgrote portretten van
Joannes Elison en zijn vrouw
zijn uitnemend geslaagd, maar
zouden wat ons betreft niet
tot de ,,'top-twin/big" gerekend
kunnen worden. Dart geldt
naar onze smaak ook voor
het overigens bijzonder
charmante kinderportretje uit
Fullerton, voor de
Jozefgeschiedenis uit Berlijn,
dart weliswaar prachtig in de
kleur staat maar toch in de
zijfiguren een beetje naïef
geschilderd is. Zelfs de Pallas
Athene van de
Gulbenkiancollectie (die
overigens maar drie weken
in Amsterdam kan blijven) is
wel groot, maar niet groots
in de absolute zin.
Reinbraiidtiek licht
Een schilderij dat zeker
groots mag heten is Jacob, die
de kinderen van Jozef zegent.
Prachtig gecomponeerd en in
de lichtwerking Rembrandtiek
in hoge mate. Hert offer van
Abraham en de Ermitage is
een goed voorbeeld van
Rembrandts vroege stijl van
bijbelse schilderingen, die zo
geheel anders is dan de
twintig jaar later ontstane
Zegening van Jacob. De
tentoonstelling heeft geen
wetenschappelijke aspiraties,
maar toch is het jammer, dat
niet gezocht is naar de
mogelijkheid om dit doek te
vergelijken met de veranderde
versie van hel Offer van
Abraham uait München. Nog
een bijbels tafereel udit de
vroegere jaren is de Bruiloft
van Simson, een rijk doek uit
Dresden-
De National Gallery van
Schotland zond een liefdevol
geschilderde Vrouw in bed
(Hendrikje Stoffels?), uit
Dublin kwam De rust op de
v(ucht naar Egypte, een
hoogst sfeervol nachtstuk, en
uit Parijs een indringend
gezien portret van
dr. Arnold Tholinx.
Weerzien
Dan was er de vreugde van
het weerzien. Van het
boeiende dubbelportret van
de scheepsbouwmeester en
zijn vrouw uit het bezit van
de Engelse koningin dat in
1948 in het Mauritshuis hing
op de tentoonstelling ter
Jacob zegent de kinderen
van Jozef, 1656 (Staatsliche
Gemaldegalerie Kassei).
gelegenheid van het gouden
regeringsjubileum van
koningin Wilhelmina. Van het
koninklijke zelfportret uit
Wenen en de lezende oude
vrouw, die al vroeger in het
Rijksmuseum waren.
Heel blij waren we ook niet
de Badende vrouw, een van
de topstukken van de
National Gallery te Londen.
Een uitermate delicaat en met
veel liefde geschilderd stuk.
Een stuk, dat ons van alles
wat hier getoond wordt, toch
wellicht het liefste was.
Batsheba
Dan zijn er de doeken, die
ook in 1956 getoond werden-
Voor alles de Batsheba uit
het Louvre, een van de
mooiste naakten, die ooit
werden geschilderd. Voorts de
Zittende oude man, een
puur Rambrandtportoret. De
catalogus telt slechts
vierentwintig schilderijen,
maar wat u tot 30 november
in Amsterdam kunt zien kan
wellicht een van de schoonste
tentoonstellingen zijn. die u
ooit in uw leven te zien
krijgt. De fraaie catalogus
omvat overigens meer: 139
tekeningen, diie zorgvuldig zijn
gekozen uit het beste wat
Rembrandt op dit gebied
gemaakt heeft en die een
ongemeen fraaie omlijsting
vormen voor de schilderijen.
Bovendien is er in het
Prentenkabinet een heel
bijzonder arrangement van
etsen van Rembrandt te zien.
Op tekeningen en etsen
hopen wij nog terug te
komen. Vg.
Het offer van Abraham, 1635 (Ermitage Leningrad).
Zittende oude man, 1651 (Chatsworth, Devonshire Collection).
ln Raam wijdt J. J. AL Bakker een
artikel aan de Periode der Verpietering.
H(j geeft aan hoe moeilijk het is de lijd
van de oorlog en voor de oorlog zich
precies te herinneren- „Je kunt je kin
deren de feiten vertellen; van de raz
zia's, het onderduiken, de bombarde
menten en de bevrijding- Alaar de lucht
van de uniformen, het geluid van de
met staal beslagen hakken, het dromen
van eten komen niet mee. Alisschien
heb je nog een oud persoonsbewijs, een
toto. Was jij dat?! Wat was je mager.
Wie je was, komt er niet mee. Dit is
niet retrospectief te ontwaren. Maar je
kimt ze boeken te lezen geven. Nee.
diet de documentaires, de studie en
plaatwerken, maar romans en novellen-
De literatuur herschept, en identificeert
de lezer met wie wij waren. Nee. toch
niet- De oorlogsliteratuur herschept hoe
het was voor sommigen, voor velen.
Wie wij waren blijft slecht doorkomen-
Daardoor lijkt veel onbegrijpelijk te
blijven, nu nog. Verbijsterend en niet
op te helderen dan met vage algemeen
heden blijven de verschrikkelijke feiten
van het falen en-gros van de meerder
heid van Nederland en vooral van zijn
instituties gedurende de oorlog. Duister
namelijk wie wij waren toen de oorlog
ons overviel. En op dit punt kun ie
.ie kinderen niet veftvijzen naar onze
Nederlandse literatuur.
Er ontbreekt in onze nieuwste geschie
denis een stuk zelfportret van het
Nederlandse volk. De periode der ver
pietering, zeg: tussen de jaren '20 en
•40, is zoek geraakt- We hebben alleen
Theo Thijssen en Jan Mens als vrijwil
lige getuigen gehad over een doei de
meerderheid gedeeld miezerig leventje-
De kleine man
„De kleine man" van Louis Davids
moet nog als invaller optreden wan
neer je die tijd ten tonele wilt voeren.
Toch werd er geschreven. Maar de
indruk dringt zich op, dat iedereen op
de vlucht was in dit land en het toen
malig klimaat alleen motregen en
krentewegen. Den Doolaard en Albert
Helman werden stukgelezen, maar de
een ontvoerde je naar de Balkan, de
ander naar een stille plantage. Slauer-
hoff stikte hier en schreef elders Vest
dijk vluchtte tijd en land in zijn
„Het vijfde zegel" en „Rumeiland"
Maar de poëzie dan? Inderdaad, Ed.
Hoornik, A. J. D. van Oosten, Freek
van Leeuwen hebben vanuit en over
die jaren gedicht: het afgebladderde
zelfrespect en de bitterheid, de trooste
loosheid en de angst zijn thema's van
hun werk... De dichters bleven
hierMaar niet hun verzen vullen de
geschiedenis aan: hel zijn de diciUeis
zelf mét hun verzen die in het tijds
beeld geplaatst moeten worden, net
J'eit dat Hoornik en Van Oosten toen
zulke verzen schreven betekent dal en
kelen protesteerden De proleste-
retuien schreven tegen hun tijd in
het was ook geen tijdsbeeld, zij was
een beeld van de dichters in die l(/u.
Iwosyg
Jacques Kruithof laat in Raam zien wal
er in een vers van Lucebert als Hoop
op Iwosyg allemaal té lezen valt. Het is
een proeve van close reading zou men
kunnen zeggen. Hij stelt vast dat het
gedicht ,.van de eerste tot en met de
laatste versregel handelt over een
wezen met een excentrieke naam.
waarvan de lezer zich niet meer dan
een vage voorstelling kan maken- Het
gedicht vertelt over lwosygs stemmin
gen, over zijn doen en laten, iets over
zijn uiterlijk voorkomen, maar alle
gegevens die het versrtrekrt tezamen
volstaan nog niet om een scherp beeld
van Iwosyg te krijgen, en hem in het
rijk der dieren of der mensen te locali-
seren". Kruithof probeert ten slotte
zelfs de naam van de „walgvogel" te
duiden: Iwosyg zou I was it. Ik was het
kunnen zijn, maar hij geeft gaarne zijn
mening voor een betere. Hoe ingewik
keld moderne poëzie kan zijn laat in
hel dubbelnummer van Kentering Peter
Berger zien in zijn artikel Saat der
Gewalt.
„De vorm IS de inhoud. Het gedicht
definieert zichzelf als gedicht
vorm), om aan te geven dat de my
thische inhoud alleen in het vorm zijn
van het gedicht is, en dxis niet is. Dat
wil zeggen, niet is voor zover de in
houd iets anders is dan die vorm."
Nietzsche drukte dit uit, toen hij de
kunstenaar nader wilde onderscheiden.
Hij schreef: De prijs voor het kunste
naarschap bestaat hierin dat men dat
gene wat alle niet-kunstenaars „vorm"
noemen, als inhoud, als „de zaak zelf"
..Het' gedicht", stelt Peter Berger vast,
..maakt zichzelf als verdwijning, als het
verdwenene manifest in de vorm. Of:
de vorm is in het gedicht als denken
doordachte, ten einde gedefinieerde en
„zichtbaar" geworden denk-beeld, dat
Poëzie
is
moeilijk
Wat
bedoelde
Lucebert
symboliseert en in het symbool aan
schouwelijk maakt dat het gedicht er
niet is. Ol: in de vorm krijgt het
gedicht de gestalte van het manifest in
zichzelf verdwenen zijn. het gedicht als
vorm bevat het gedicht als inhoud van
een verdwijning- De vorm is de concre
tisering van een niet-zijn. Het feit van
het niet-zijn. het verdwenen zijn is de
idee van de poëzie".
Verschillende der gedichten in dit dub
belnummer zijn hiermede vergeleken
betrekkelijk gemakkelijk.
Familie
Op hel omslag wordt de familie Hoor
nik en hun vriend C Buddlngh' in het
ootje genomen. C. Buddingh', Ed Hoor
nik, Eva Hoornik gehuwd met J. Bern-
lef. Erica Hoornik gehuwd met K-
Schipper, hebben het in geschrifte her
haaldelijk over eikaar-
Het oordeel dat ze over elkanders werk
geven is tot dusver gunstig Hetgeen
niet anders dan prettig genoemd kan