2500 schrijvers in doosjes STUDIETIJD VAN BAKHUIZEN VAN DEN BRINK NED. LETTERKUNDIG MUSEUM ALLESBEHALVE EEN DUFFE BOEL Handschriften brieven, maar ook pennen en inktpotten ZATERDAG 9 AUGUSTUS 1868 „Het Letterkundig Museum verzamelt hand schriften, typogrammen, brieven, foto's en andere documenten van en over schrijvers die sedert 1750 in het Nederlands publiceer den. Het wil daarmee voorkomen, dat er schriftelijke gegevens verloren gaan, die voor onze kennis van schrijvers uit de laatste twee eeuwen van het grootste belang .kunnen zijn. Het zijn in de eerste plaats de literatuur historici die hiermede gediend zijn, maar de kring van belangstellenden is veel ruimer dan die van de vakgeleerden, gelijk uit het succes van de tentoonstellingen, die met dergelijke documenten zijn georganiseerd, herhaaldelijk is gebleken." De leeszaal, i iedere literatuurvorser terecht kan. Alles staat heel exact, zonder veel omhaal van woorden beschreven in een kleine, weinig aantrekkelijke brochure. De magere lilliputlettertjes waaruit de tekst is samengesteld veroorzaken, zonder dat ze er iets aan kunnen doen, al meteen een drastische selectie onder de lezers. Het is alsof de samenstellers van het flinterdunne boekwerkje met opzet hebben gekozen voor deze supergoedkope, haast onooglijke uitvoering, omdat ze weten dat de mensen met een oprechte belangstelling voor het werk van het Letterkundig Museum de publikatie toch wel tot zich zuil ennemen, terwijl lieden met een beperkte interesse licht worden afgeschrikt door de geringe leesbaarheid van de tekst. het Letterkundig Museum u bijzonder dankbaar zijn indien u bij het bepalen van de toekomstige bestemming van uw papieren aan deze instelling zou willen denken". dien iemand belangstelling heeft voor een schrijven en is de geadresseerde, de schrijver zelf of degene waarover in de brief gesproken wordt nog in leven, dan wordt aan de betrokkenen eerst gevraagd of zij er geen bezwaar tegen hebben indien een geïnteresseerde in zage krijgt. aard ook grote belangstelling voor kleine of grote literaire nalaten schappen, die nog in het bezit van particulieren zijn. Het. doet daarom een dringend beroep op u bij het opruimen van uw schrijftafel of uw zolder, bij het kleiner gaan wonen of onder an dere omstandigheden, zoals zelfs het afrekenen met een door u afgesloten periode, eraan mee te werken dait uw papieren op een centraal punt terecht komen waar zie in de toekomst voor hen die behoefte hebben aan meer dan de van u gedrukte teksten alleen, ter handschriften beschikking zullen blijven. En ook als drukproeven er voor u geen aanleiding bestaat reeds nu uw handschriften, brieven andere documenten af te staan, Naar behoren Er is dus geen sprake van aankoop op grote schaal. Het is vrijwel uitsluitend Speurwerk - Het Letterkundig Museum beperkt zich overigens niet tot liet „dank-u-wel" zeggen als er weer iemand zo vrien delijk is een hoeveelheid „overtollig" papier van literair-historische waarde af te staan. Men trekt er zoveel mo gelijk ook zelf op uit om gegevens over bepaalde schrijversfiguren te ver zamelen. Zo slaagde men er na intensief speurwerk in een groot aantal foto kopieën te bemachtigen betreffende mogelijk literaire documenten schenken of indien men bepaalde geschriften wel ter beschikking van belangstellenden wil stellen, maar nog geen beslissing over de definitieve be stemming wenst te nemen ze in bruikleen af te staan aan het Letter kundig Museum. In ruil daarvoor ver plicht de stichting Nederlands Letter kundig Museum en Documentatiecen trum zich de spullen naar behoren te ordenen dat het nageslacht er profijt Rebben. Ter inzage Als regel heeft iedereen de vrijheid an schrijvers, foto's, prospectussen ter in zage te vragen iin het museum. Ten aanzien van blieven heeft men echter een afwijkende regeling getroffen. M- (°P Jacques Perk en diens familie. Ook zijn gewijd naspeuringen verricht naar het werk van Haverschmidt, Herman Heijermans en anderen. Op zoek naar de restanten van de wereld, die door Herman de Man in zijn streekromans beschreven werd, stootte men op een schat van waardevolle gegevens tijdens ge sprekken met mensen die de uit zonderlijke schrijver van nabij hadden gekend en meegemaakt. Behalve documenten herbergt het Letterkundig Museum ook een flink aantal voorwerpen die op de een of andere manier herinneren aan be roemde of minder beroemde auteurs van Nederlandse bodem. Er is een in de betekenis van het woord „monster achtige" collectie kasten. stoelen en schrijfbureaus bijeen gebracht. Verder lean men er terecht voor een uitgelezen collectie inktpotten, pennen eti portretten van schrijvers. Aanwezig zijn onder anderen Willem Kloos. Jan Eeden, Heijermans, Henriet/te Roland Holst. Van Schendel, Greshoff, Van Vriesland, Stuiveling, Den Dool aard en Anna Blaman. De portretten bewijzen dikwijls uitstekende diensten tijdens exposities die mede door het Letterkundig Museum worden ingericht. Onder meer heeft men al veel succes geboekt met een reizende tentoon stelling over de Nederlandse letter kunde in de periode van 1880 tot 1910. Vooral bekend uit het recente verleden is de grote herdenkingstentoonstelling die werd gewijd aan de figuur van Herman Heijermans. Bandopnamen Sinds betrekkelijk korte tijd is het museum ook begonnen met het ver zamelen van films, bandopnamen en grammofoonplaten van Nederlands talige sohrijvers. Verreweg de meeste aandacht krijgt echter de verzameling knipsels uit dag- en weekbladen. Br is een geweldige vraag naar, de gegevens worden voor alle mogelijke doeleinden benut. Men ontkwam er niet aan een speciale afdeling in het leven te roepen voor het verschaffen van zogenaamde „eenvoudige gegevens". Vaak wordt er op het museum een beroep gedaan door mensen die in het bezit willen komen van fotokopieën of reprodukties. Erg in trek zijn de zogenaamde Schrijvers Prentenboeken doorgaans vrij be knopte uitgaven die uitsluitend zijn bepaalde schrijver en de hand van foto's, repro's, plus facimiles het leven en het werk van de betrokkene belichten. Ook zijn ei- fragmenten van boeken in opgenomen, benevens de nodige bio- en bibliogra fische gegevens. Versnippering Terecht kan Nederland trots zijn op De stijlvolle buitenkant. de manier waarop het een volwaardig Letterkundig Museum van de grond kreeg. We verkeren in een heel wat aantrekkelijker positie dan sommige bovenstaand De brochure citaat ontleend is, symbolisch willen werk dat met betrekking tot de Nederlandse letteren wordt gedaan in de Haagse Juffrouw Idastraat. Het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum zoals de officiële, volledige benaming luidt, treedt zelden nooit op de voorgrond. De personeelsleden zwoegen in de regel achter de schermen, waarbij dan nog ,kpmt, dat het museumwerk net als het archiefwerk tooh al niet bepaald opzienbarend genoemd kan worden. Geen duffe boel Het is er maar een muffe, duffe boel, denkt de alwetende leek. Tot hij dan via een toevalligheid te horen krijgt wat bijvoorbeeld het Nederlands Letterkundig Museum in een willekeu rig gekozen jaar zoal presteert. Je staat er wel even van te kijken. Ik doe slechts een oppervlakkige greep in de voorraad werkzaamheden, die voor de buitenwereld interessant lijken. Per jaar komen er gemiddeld een 200 schenkingen binnen; groot en .klein, belangrijk of minder belangrijk, maar in ieder geval bestaande uit een hele voorraad documenten en geschriften die stuk voor stuk moeten worden gesorteerd en opgeborgen volgens een ingenieus systeem, dat het mogelijk maakt alles in een wip weer terug te vinden, terwijl tevens kan worden nagegaan van wie het betreffende archiefstuk afkomstig is. Gedurende de eerste tien jaar vain zijn bestaan kwam het Letterkundig Museum in het bezit van ruim 1600 „verzamelingen" op literair gebied. Daaronder waren een aantal zeer belangrijke. Ik vermeld slechts schenkingen met manuscripten en dergelijke van Herman Heijermans, Gerrit Achterberg, Nicolaas Beets, Willem Bilderdijk, Anna Blaman, Menno ter Braak, Simon Carmiggedt, Jan Cremer, Mairnix Gijsen, Jan Greshoff, Frangois Haverschmidt, Ed Hoornik, Willem Kloos, Alfred Kossmann, Lucebert, Morsman, Mar- tinus Nijhoff, E. du Perron, Herman Teirddnck, Werumeus Buning en Jan Wolkers. Indrukwekkend Het bezit van het Letterkundig Museum ls sinds zijn officiële oprichting in 1953 langzaam maar zeker steeds verder uitgegroeid. Thans kan gesteld worden, dal meer dan 2500 Nederlandse schrijvers in de eindeloze reeksen archiefdozen aan de Juffrouw Idastraat vertegenwoordigd zijn. Van sommige auteurs is niet meer dan een enkele brief of een portret voorradig, van anderen daarentegen kan men de be langstellende complete dozen vol mate riaal ter hand stellen. Hel is een indrukwekkend gezicht, die eindeloze rijen documentatiemateriaal. Als een voudig maar goedwillend buiten staander sta je versteld met hoeveel gemak de een of andere archivaris uit alle mogelijke hoeken het meest uiteen lopende materiaal over deze of gene schrijver tevoorschijn tovert. De nau welijks verholen trots waarmee dit gebeurt is in het geheel niet misplaatst. Wat hier geleverd wordt is een voor treffelijk stuk werk, dat zal zelfs de grootste zwartkijker volmondig moeten toegeven. Oproepen Een van de eerste vragen, die de bezoeker te binnen schieten als hij van zijn eerste verbazing bekomen is, ligt uiteraard op het vlak van de „aankoop politiek". Hoe kon zo'n imposante col lectie tot stand komen? Ik verneem dat; men van tijd tot tijd oproepen richt „aan de Nederlandse sohrijvers, hun vrienden en verwanten". Daarin lees je dan onder meer: „Het museum richt zich bij zijn verzamelarbeid in de eerste plaats tot de huidige generatie van letterkundigen, al heeft het uiter- Alles wat van enig literair belang is geniet de belangstelling van de museumstaf. Hier een klein deel van de „Collectie Frans Netscher. Het is een brief, die deze schrijver van zijn Franse collega Emile Zola ontving. In de expositieruimte is een gevarieerd geheel opgebouwd door het samenbrengen vaj documenten en voorwerpen die op schrijvers betrekking hebben. „Op zekeren avond zal ik met een Medicus en een Theologant aan een tafeltje op de Sociëteit, alwaar een zoogenaamde soirée musicale gegeven werd. Ten half-twaalf ure (jam rumor in casa erat) krijg ik van achteren een slag op mijn schouder en zie omkeerendc, een groot gezigt met glinsterende pikzwarte oogen, een 'grooten mond. een snuifneus enzv en boven op dat groote gezigt een groot zwart fluweelen baret, dat zoo schuins op het hoofd stond dat het den indruk, dat de drager daarvan eenigszins boven zqn thee was. nog meer versterkte. De slag op mijn schouder werd gevolgd door een schor wijngeluid, waar mede mij gezegd werd, zoo, ik hoor jij houdt zoo veel van Faust, willen we hem samen eens lezen, je hoeft niet bangt te zijn dat ik je Mcphisto zal wezen." Aldus stelt ons G. E. Voorhelm Schnee- voogt in een brief aan Potgieter de student Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink voor, die later beheerder van ons Rijksarchief werd. G. Colmjon in z\jn studie over Bakhuizen van den Brink noemt hem niet ten onrechte al in de titel „een markante persoonlijkheid". Dat was hij zonder enige twijfel. Hij was de zoon van een gierige vader, die hem flink kort hield, behalve op wat direct zijn studie aanging en een vrome, maar bekrompen moeder. Die moeder zag graag dat haar zoon theologie ging studeren, om later pre dikant te worden. Bakhuizen van den Brink ging inderdaad theolo gie studeren aan het Atheneum te Amsterdam, waar hij op 28 februari 1810 geboren was. Hij studeerde daar onder Abraham des Amorie van der Hoeven, David J. van Lennep, Taco Roorda en G. J. van Roöyen. Gezelschappen De student Bakhuizen van den Brink i 1831'32, tekening door P. Cool. i Amsterdam ijverig deel aan het „ge zelschappelijk'' leven, hij was lid van verschillende disputen, toen nog gezelschappen genaamd. In die disputen viel hij op, want al werd hij als een vrij lui student aangezien, hij beschikte reeds over een grote kennis en hij verstond het die op geestige en puntige wijze onder woorden te brengen. In een brief aan Potgieter gaat F. J. Doniela Nieuwenhuis in op de vraag of Bakhuizen van den Brink het zijn roeping vond predikant te worden. Alhoewel er niet aan hoeft te worden getwijfeld, dat Bakhuizen van den Brink zich ernstig en vlijtig toelegde op de wetenschap der theologie, meent Nieuwenhuis van niet. ,,Ik waardeerde hem hoog, zeer hoog, maar achtte hem ongeschikt ooit predikant te worden Bij zijn ouders logerende nam ik de vrijheid om het dezen ook te zeggen en ernstig af te raden dat hij naai de wensch van zijn moeder zijn beroep bepalen zou. Toen bleek miji ten volle dat hij alleen wegens den drang zijner moeder theologant was. Ik schrijf met opzet was, omdat hij in de daad ernstig theologie studeerde en het exe getisch, dogmatisch én historisch gedeelte grondig Ds. W. C. Knottenbelt schreef aan Potgieter, dat tijdens zijn Leidse jaren Bakhuizen van den Brink vertrok in oktober 1831 naar Leiden om er zijn studies voort te zetten de verhouding van de jonge student tegenover het christendom zeer vijandig was, wat hem niet verhinderde later naast doctor in de letteren doctor in de theologie te worden. Dagboek In zijn dagboek beschrijft Nicolaas Beets hem en hoewel Beets hem beslist niet vijandig gezind was, is het portret niet dadelijk beminnelijk. .Bakkes eer groot dan klein; buikig, vettig, plomp; grof; groezelig, koffiebruin gelaat; schit terende bruine ogen, maar min of meer onbe schaamde blik, breede stompneus, onbesneden mond met vuile tanden; schorre stem, somtijds overschietende, los in den mond, onaangenaam, van lach; sterk snuivende, linksche houding, on zekere gang, slordig in zijn kleeding, met een mislukte pogen tot iets fraais." Het beviel Bakhuizen van den Brink maar matig in Leiden, waar studenten uit Amsterdam niet bijzonder op prijs werden gesteld. Hij voltooide zijn studie later vanuit Amsterdam, zoals professor dr. L. Brummel vaststelt in zijn gedegen inleiding op De Studietijd van R. C, Bakhuizen van den Brink door Brieven, toegelicht en uitgegeven in de reeks Achter het Boek door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Op de inleiding volgen brieven van Bakhuizen van den Brink aan zijn vriend J. ter Meulen Hzn. aan Potgieter, met wie hij tn de redactie van Dc Gids zat, aan J. van Geuns, Beets, Millies en Hasebroek en, in een tweede afdeling, brieven over Bakhuizen van den Brink van zijn kennissen aan Potgieter na de dood van Bakhuizen van den Brink ten behoeve van een biografie, die Potgietei echter onvoltooid liet. Al deze brieven zijn door Brummel van aan tekeningen voorzien en in die aantekeningen heeft hij de gelegenheid benut enkele dingen, die over Bakhuizen van den Brink de ronde hebben gedaan, recht te zetten. Een tijdrovend, maar dankbaar v/erk, uitei'st bekwaam en ter zake volbracht. De brieven aan Ter Meulen zijn het langst en het persoonlijkst,1 in een wat wijdlopige, vormelijke i stijl geschreven, niet zonder Ironie en humor echter. Aan Potgieter schreef Bakhuizen van den Brink meestal kort en zakelijk. Brummel vraagt zich af, hoeveel -werkelijke vriendschap er tussen de briefschrijvers heeft bestaan. Ook illustratief is de uitgave voorbeeldig, niet minder dan veertig met zorg gekozen illustraties helpen er mede om ons de tijd van toen voor ogen te halen. JOS PANHUIJSEN R. C. Bakhuizen van den Erink op latere leeftijd. buurlanden, waar elke stad wel een eigen museumpje erop na houdt dat dan is gereserveerd voor deze of gene grootheid die er toevallig ter wereld kwam of er zijn laatste adem uitblies. Mits er van een zorgvuldige en vakkundige conservering sprake is, kan een dergelijke plaatselijke helden verering niet eens kwaad, al blijft het natuurlijk een versnipperde boel. Achteraf bezien mag men allerminst klagen over de bereidheid van ver schillende instanties mee te werken aan de totstandkoming van wat thans het Letterkundig lyiuseum heet. Deeerste plannen dateren van 1923 toen in Den Haag een letterkundige tentoon- stelling gehouden werd, waarbij-Iemand zich afvroeg of het geen zin zou hebben die met zoveel moeite bijeen gegaarde scripten permanent te bewaren. Voorheen werd-er op dit terrein, dat van de eigentijdse literatuur dus met nog weinig of niets gedaan. Goed, het Haagse gemeentearchief omvatte ergens in een stoffig hoekje een letter kundige verzameling, maar daarmee was dan ook zowat alles gezegd. Tot de eerste aanwinsten, die de basis zouden vormen van het latere Letter kundige Museum, behoorden hand schriften van Heijermans, alle na 1918 •gebleven manuscripten van Cyriel Buysse, Het Couperusgenootsahap stond vele handschriften van die schrijver af, alsmede een volledige serie van al zijn gedrukte werken. Verder verwierf men de complete bibliotheek van Slauerhoff. Niet voor '53 echter werd de stichtings akte van het Nederlands Letterkundig Museum gepasseerd. Als doel van de stichting werd onder meer genoemd het vormen van een centrale documen tatie van de gehele Nederlandse letter kunde. Het hield in dat men „voor de liefhebbei-" kaarten ging uitgeven waarop bibliografische gegevens vam auteurs zo volledig mogelijk werden weergegeven. De opbouw van het sys teem vergde een zee van tijd. Zelfs bij nog levende auteurs waren vaak vele gesprekken met de betrokkenen noodzakelijk. Ook uitgevers en bibliotheken werden veelvuldig ingeschakeld, waarbij bleek hoe moeilijk het is afdoende en be trouwbare informaties in te winnen. Tegenover alle inspanningen stond echter ook een grote voldoening. Velen konden hun voordeel doen met de betrouwbare bibliografieën. Concurrentie In zekere zijn vormt het Letterkundig Museum een concurrent voor de handschriftenafdeling van de Konink lijke Bibliotheek. Evenals in de Scan dinavische landen (Denemarken vooral) zagen sommigen in ons land het als een specifieke taak van de bibliotheek zich bezig te houden met de ver zameling van handschriften van de Nederlandse letterkunde. Wellicht is dit mede de ooi-zaak geweest van het aanvankelijk tamelijk verborgen be slaan van het Letterkundig Museum. In de praktijk werd duidelijk dat de Nederlandse literatuur in de Koninklijke Bibliotheek allerlei leegtes te zien gaf. Vooral de periode na 1900 was schamel vertegenwoordigd. Langzaam maar zeker zijn literatuurkenners dan ook gaan aandringen op een soort splitsing. Over een overdracht van bezittingen aan het Letterkundig Museum werd niet gerept. Wel vestigde men er de aan dacht op dat het bijeenbrengen van handschriften en wat dies meer zij voor een grote bibliotheek slechts een neven taak kon zijn die onmogelijk beter ver vuld kon worden dan in een specifiek archief. Daarnaast werd als argument voor de oprichting van 't Letterkundig Museum nog gezegd dat het na verloop van tijd stellig een grotere populariteit en bekendheid zou verwerven dan de handschriftenafdeling van een biblio theek. hoe goed die ook was. Men ves tigde er vooral de aandacht op in ver band met de mogelijke wervende kracht die er van een degelijk opgezet archief zou kunnen uitgaan. De praktijk van vele jaren heeft inmiddels wel uit gewezen hoe juist al deze motieven zijn geweest. W. AERTS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 17