CULTUUR VAN TE VITAAL BELANG OM AAN HAAR LOT OVER TE LATEN leugd wint cultureel terrein op rolwassenen 0> t/l PER COMPUTER: devaluatie of boerenbedrog ZATERDAG 19 JULI 1969 De stelling, dat cultuur en dan met name de culturele zelf werkzaamheid toekomst heeft, spreekt langzamerhand voor zichzelf. Het is ook nauwelijks discutabel, dat het met de huidige cultuur alsmede met de cultuurpolitiek vrij be roerd gesteld is. Breng deze vrij beroerde actuele situatie in contact met de onverbiddelijke florissante toekomst en je krijgt kortsluiting, althans onrust over het culturele be leid, het culturele bestuur. Spreken wij over aanpakken, dan hebben we het over beleid, over bestuur, in ons geval dus over het culturele beleid, het culturele bestuur. Waar wringt nu de schoen? Drs. H. J. A. Zaat, schrijver van de brochure „Een kuituurverkenning", probeert in een be schouwing een antwoord op deze vraag te geven. Met dit antwoord komt een einde aan onze serie artikelen over de vrije tijd. Q de loop van de jaren is een zeer gevarieer- e veelheid van autonome culturele instellin- en in wildgroei tot leven gekomen. Veel van eze instellingen proberen er wat van te ma' en en velen slagen daar ook in. Maar zij ehartigen natuurlijk nooit meer dan culture- 5 deel-belangen en benaderen de gehele ilaatselijke of regionale) samenleving vanuit t en bepaalde hoek. Een zangvereniging wil angers hebben om te kunnen zingen en de est laat haar (vanzelfsprekend) koud. Zo ebben we in iedere gemeente en streek een oltureel straatje met een aantal zaakjes, aarin je beslist wel het een en ander kunt rijgen. u doet zich vooral de laatste decennia de loeilijkheid voor, dat die zaakjes het geen an alle meer èèn kunnen. Zij wendden zich ius in arrenmoede tot de overheid met het ver- oek om geld. En die overheid vond hun ac- 1 iviteiten van voldoende belang, om hun een :t eet je of vrij veel, of veel of zeer veel fi anciële steun te verlenen. Zij werd van lie- erlede de grote geldschieter van de cultuur, h Ir zijn dan ook vrijwel geen culturele vereni- ingen of kis telling en van enige betekenis 'a leer, die niet geheel of gedeeltelijk bij de ratie van de overheidssubsidie leven. Subsidie o lie hele subsidiepolitiek moest wel op een inboel uitlopen. De overheden hadden im- m lers helemaal geen visie op him mogelijke v iak in deze Zij wachtten dus eenvoudig af, it deze of gene instelling zich aan het loket leidde; de meeste beslissingen waren ad-hoc- a! eslissingen. Geen wonder, dat men de in- ruk van een lappendeken overhoudt, als men j. et hoe een gemeentelijke "subsidiepolitiek ordt gevoerd. De chaotische toestand werd OOR DRS. J.A. ZAAT erder in de hand gewerkt doordat de diverse istellingen alle overheden tegelijk om aid gingen vragen, dus rijk èn provincie(s) i gemeente(n). Die overheden gingen in de leeste gevallen op zeer uiteenlopende wijzen de verzoeken in; deze ontwikkeling werd erder in de hand gewerkt doordat de ene ötelling na de andere de overheid et tegemoetkomend genoeg vond; gaf het rijk hter niet genoeg, dan paste de gemeente wel j of kwam de provincie tussenbeide, 't Ge lig van dit alles is, dat vele instellingen van ele walletjes eten, dat ze zich eigenlijk tegen- 'er geen enkele overheid werkelijk verant- oordelijk voelen en dat geen enkele overheid "ldoende greep op hen heeft. Van de Laar «ft uitvoerig de aandacht gevestigd op dit ivel. Daar komt nog iets bij. ok al had de overheid een minder afwach- nde houding willen innemen, haar visie op de voeren cultuurpolitiek willen ontwikkelen 'n goed cultureel beleid willen voeren, dan 1 zij daartoe toch geen kans gekregen, ant tientallen jaren gold (geldt) de stelling t de overheid wel geld mag afschuiven eel d moet afschuiven) naar de cultuur aar verder haar handen daarvan dient af houden. Ze mag slechts (zoals dat heet) nvullend optreden, ze moet de instellingen 'n vrijheid laten en zich vooral niet inlaten hun beleid, ze moet slechts financiële geven aan het zogenaamde particuliere itiatief en dat voor het overige ongemoeid ten. Door deze principiële stellingname wer- i de handen van de overheid gebonden; werden af en toe alleen ontbonden, om •d te kunnen geven. In een dergelijke si- atie kon natuurlijk van werkelijk beleid sprake zijn. Het algemene culturele be ng van de bevolking van een streek of een meente kwam (en komt) daardoor onvol le tot zijn recht. En dat is nu langza- fcrhand niet meer acceptabel. Als de cultu- Beleid heeft te maken met bestuur (dat is: de richting en het tempo bepalen van een ontwikkeling), met regeling, met ordening, (dat is: mensen en groepen taken geven om gezamenlijk een bepaald doel te bereiken), met leiding (dat is: aangeven wie wat en wanneer, hoe en waarom te doen heeft). Het voeren van een cultureel beleid wil dus niet minder zeggen dan leiding geven aan de culturele ontwikkeling, orde op culturele za ken stellen, een culturele partituur ontwer pen, waarin duidelijk staat vermeld, welke partij door de onderscheidene culturele in stellingen dient te worden gespeeld, dus ook planning. Wrevel We kunnen ons deze overheid-op-de-bok nog niet goed voorstellen. Het idee alleen al wekt een zekere wrevel. Wat blijft er van de zo nodige vrijheid over? Inderdaad minder dan op het ogenblik. Maar die gecanoniseerde vrijheid Is ook op veel plaatsen zo groot ge worden, dat ze wantoestanden in de hand werkt. Moeten in een betrekkelijk kleine ge meente 5 zangkoren hun vrijheid blijven be houden, om stuk voor stuk een miserabel be staan te rekken? Moeten in een stad 10 k 12 harmonieën hun vrijheid behouden, om (met behulp van behoorlijke subsidies) tenslotte maar voort te sukkelen, zonder noemenswaar dig geloof in de zin van hun eigen bestaan? Of zou het niet juister, zinniger en doeltref fender zijn, de instellingen precies zoveel vrijheid te laten als zij nodig hebben, om goed te kunnen functioneren? Zou te veel vrijheid trouwens in het algemeen niet eo ipso tot wantoestanden leiden? Ja maar, zo hoort men verder opponeren, die cultuur betreft zeer tere, verheven en geeste lijke zaken en die lenen zich niet voor orde ning en besturing. Een typische fagaderede- nering, die is uitgevonden om tegen elke prijs buiten schot te blijven. Het blijkt intus sen heel wel mogelijk te zijn, de activiteiten van culturele instellingen te ordenen zonder dat zij daarvan enige schade ondervinden. Zelfs godsdienstige aangelegenheden, die toch bij uitstek subtiel zijn, blijken heel effectief tbe kunnen worden geregeld. Vrijheid En moeten dan de besturen van verschillende culturele instellingen niet de vrijheid behou den om- zelf uit te maken wat wel en wat niet behoort te gebeuren? Zeer zeker, maar dan binnen het algemeen belang, waartoe zij tenslotte een bijdrage leveren. Die bijdrage kan van veel of van minder betekenis zijn, in geen enkel geval heeft een particuliere in stelling het algemeen belang op het oog Daarvoor staat de overheid en zij alleen. Ja maar, wat weet de overheid tenslotte van cultuur? Moet nou een aantal culturele leken op dit terrein de dienst gaan uitmaken? Hier op valt te antwoorden dat politieke figuren als zodanig (dus als zodanig) nergens verstand van hebben, van cultuur zomin als van riolering, van landbouwvoorlichting niet meer dan van militaire strategie. Zij zijn als zodanig slechts gewild (althans niet ongewild), gevierd of getapt bij grote groepen mensen. Dat is nu eenmaal de consequentie van het democratische stelsel waarvoor wij gekozen hebben. Men heeft eenvoudig maar af te wachten, welke capaoiteiten de gekozen figu ren meebrengen, ofschoon de partijen er na tuurlijk op uit zijn bekwame figuren in de arena te brengen. Het spreekt dus vanzelf dat velen van hen niet eens belangstelling hebben voor culturele zaken en wie zal hun dat in redelijkheid kwalijk kunnen nemen? Intussen vinden we hier een goed aankno pingspunt naar de vraag, door wie het cultu rele beleid dan eigenlijk wel moet worden ge voerd. Om een werkelijk beleid te kunnen voeren dient men macht en verstand van zaken te hebben. Die macht is in ons bestel op plaatse lijk niveau ondergebracht bij het gemeente bestuur. Dat zal echter de laatste zijn om te beweren, dat het op het terrein van de cul tuur (en op alle andere 57 terreinen van bestuur) voldoende verstand van zaken heeft. Een of andere adviescommissie biedt uit eindelijk geen uitkomst, want die heeft geen macht (en kan bovendien gemakkelijk mis bruikt worden, namelijk als pressiemiddel in handen van de wethouder, die anders zijn zin niet kan doorzetten in B. en W„ terwijl hij het commissariale advies naast zich neer legt als het hem niet bevalt). Wèl uitkomst biedt de figuur van een (gemeentelijke cul turele) bestuurscommissie. Want in zo'n (door de raad ingestelde en geregelde) commissie kunnen (naast enige politici) mensen met verstand van zaken een plaats, krijgen. „Aan deelneming van niet-raadsleden aan het werk van raadscommissies is omnium consensu het voordeel verbonden", aldus de minister, „dat op die wijze deskundige en geïnteresseerde burgers, die om welke redenen ook een raads lidmaatschap niet kunnen of willen aanvaar den, toch bij het bestuur worden betrokken". Bestuursorgaan Wij hebben hier dus te maken met een (heel nieuw en grotendeels onafhankelijk) be stuursorgaan, die voor het grootste deel zal bestaan uit bekwame, geïnteresseerde en on afhankelijke lieden. De zaak is wel een tikje ingewikkélder dan hier wordt gesuggereerd, maar we mogen in een artikel als dit wel vol staan met een eenvoudige schets. Het ligt nu primair op de weg van die culture le bestuurscommissie een visie te ontwikkelen op laten we maar zeggen het culturele welzijn. Wat is hier en nu en in de naaste toe komst nodig, om var» enig welzijn te kunnen spreken? Wat komt dan op de eerste, wat op de tweede, wat op de derde plaats? Het tweede punt dat aan de orde komt is de vraag naar de feitelijke stand van zaken. En het derde probleem is: hoe buigen wij de fei telijkheid om in de door ons bepaalde richting. Dus le visie, 2e onderzoek van feiten, 3e plan de campagne. Wij geven nu een aantal voor beelden van vragen, di» bij een dergelijke on derneming al gauw om de hoek komen kijken. Financiële gegevens zijn (door het CBS) ge licht uit de gemeenterekeningen 1963; die kun nen dus geen kwaad meer doen. 1. Wenst men de culturele belangen van de ge hele bevolking te behartigen of alleen (dan wel in zeer overwegende mate) die van jeugdigen, jongeren? Kiest men voor het laatste, dan zal toch wel gedeelte van het budget voor de culturele vorming van jeugdigen en jongeren dienen te worden gereserveerd. Ontbreekt het aan de nodige instellingen, dan zal het zaak zijn initiatieven te nemen. 2. Dient het accent te liggen op de bevordering van de culturele zelfwerkzaamheid of op de aanbieding van allerlei culturele genoegens, die pass:ef zijn te ondergaan (uitvoeringen, ex posities, boeken) of op de verfraaiing van het gehele leefmilieu (fraaie gebouwen, parken, beeldhouwwerken en zo meer)? Feitelijk over heerst in de gemeentepolitiek zeer sterk de toeleg om passiviteit te prikkelen, zoals uit het volgende staatje enigszins blijkt: In '63 gaven 34 Westbrabantse gemeenten in totaal ruim 2 miljoen netto, dat is 5,26 per inwoner uit aan culturele doeleinden en wel aan: muziek f 1,36 monumentenzorg 1,15 musea „1,13 bibliotheken „0,41 toneel M 0,35 volksontwikkeling 0,32 overige gelegenheden,, kunstmanifestaties „0,26 kunstzinnige vorming schooljeugd „0,12 natuur- en landschapsbescherming „0,10 beeldende kunst 0,04 oudheidkunde 0,02 taal- en letterkunde 0,00 Voor ieder van de 34 Westbrabantse gemeen ten ziet deze staat er anders uit: er zijn (in vergelijking met him Brabantse soortgenoten) sterk muzikale gemeenten (Chaam, Huijber- gen, Klundert) en sterke toneeigemeenten (Et- ten-Leur, Roosendaal), sterk museale en mo numentale gemeenten (Bergen op Zoom, Bre da) en sterk bibliothecaire gemeenten (O.- en N.-Gastel, Hoeven, Oosterhout). 3. Dienen de verschillende expressievormen (muziek, dans, toneel, beeldende kunst) onge veer in gelijke mate aan hun trek te komen of dient de ene (ver) boven de andere gesteld te worden? Feitelijk slorpen de muzikale uit gaven in de meeste Westbrabantse gemeenten traditoneel de grootste bedragen op en is dus in het verleden (onbewust) voor preferentie van de muziek gekozen. 4. Zou het mogelijk zijn om criteria te vinden voor de beoordeling van het maatschappelijke t,grensnut" van culturele instellingen? Men zou bijvoorbeeld kunnen stellen, dat een orkest om maar iets te nemen van onvoldoende maatschappelijke betekenis ls (en dus niet langer subsidiabel), wanneer het aantal beta lende concertgangers over een bepaalde pe riode blijft beneden het derde gedeelte van het aantal plaatsen. In de vage en mistige culturele sfeer is men altijd afkerig van dit soort harde maatstaven (men vindt ze eigenlijk zelfs on gepast). Maar vroeg of laat zal er toch niet aan te ontkomen zijn. (Een en ander betekent uiter aard niet, dat de hele cultuur dient te wor den bepaald door de smaak van de afnemers. Daaimee zou elke vooruitgang onmogelijk worden. Voor die vooruitgang dienen echter op bepaalde plaatsen aparte maatregelen geno men te worden). 5. Beantwoordt de acommodatie in de gemeen te aan de eisen, die de culturele instellingen en verenigingen moeten stellen, om met succes te kunnen werken? Door deze zaken nadrukkelijk aan de orde te stellen, zou de schijn kunnen worden gewekt, dat er ons inziens op het ogenblik weinig of geen beleid wordt gevoerd. Dat is geheel on juist. Men kan als overheid eenvoudig niet een beleid voeren, men moet voortdurend kiezen; zelfs als de overheid niets doet, voert zij nog een beleid: ze geeft dan bijvoorbeeld te ken nen, dat het niex op haar weg ligt om iets te doen of ze beoordeelt de zaken als te onbenul lig om er bij stil te staan. Wat wij willen zeg gen is: dat culturele zaken een veel bewuster en ook actiever overheidsbeleid verdienen. En dat is anders dan „doen wat je niet laten kunt" of „doen wat je hand te doen vindt" of „voor uit dan maar: het zal wel zo moeten". Tenslotte zouden wij juist ten behoeve van het beleid even stil willen staan bij de vraag, in welke richting de cultuur zich ontwikkelt. Het is immers zaak, dat de beleidsbeslissingen toekomsbestand zijn, dat men dus op de goe de paarden wedt. Een paar (puur subjectieve) algemene opmerkingen kunnen de gedachten misschien een beetje op gang brengen. Het heeft er veel van. dat de cultuur als hei lige koe zijn beste tijd heeft gehad. We hoe ven dus niet Linger op zachte toon en met uit gestreken gezicht over cultuur te spreken. We kunnen haa» domweg beschouwen als een aar dige, leuke, prettige en genoegelijke zaak zon der meer. Horigheid Culturele horigheid aan de smaak van een elite gaat plaats maken voor het besef, dat ieder een en iedere groep recht heeft op zijn eigen smaak en zijn eigen cultuur. Het zal dan ook zaak zijn, van de grote executieve culturele in stellingen te eisen, dat zij bij hun program mering uitdrukkelijk rekening houden met de verschillende smaken van de verschillende pu- blieken. Het doet langzamerhand lachwekkend aan, dat een paar figuren in den lande op eigen houtje de culturele dienst uitmaken. Niet dat iedereen „inspraak" moet hebben in 't artis tieke beleid (we hebben het veel te druk voor al die inspraak), maar er zijn wel andere din gen te bedenken om er achter te komen, wat de verschillende groepen al dan niet de moei te waard vinden. Kortom: de cultuur bestaat voor ons en niet andersom, of: het leven gaat vóór de leer. De jeugd wint veld op de volwassenen. De aan dacht concentreert zich meer en meer op de aanbieding van mogelijkheden aan de jeugd (kunstzinnige vorming, muziek- en balletscho len, jeugdateliers, jeugdbibliotheken). De vraag begint te rijzen, of de culturele basisvorming niet op haar plaats is in het instituut voor de gehele vorming, namelijk de lagere school. De actieve beoefening van de cultuur of de cul turele zelfwerkzaamheid wint veld op het pas sief ondergaan van culturele uitvoeringen of tentoonstellingen. Goed geleid amateurisme heeft dus toekomst. En het zou wel eens kun nen zijn, dat het hele bestel op den duur een zekere gedaanteverandering ondergaat, als al le jongelui straks jarenlang geprikkeld wor den tot creativiteit over de hele expressieve linie. De minachting voor „al dat gedoe" be gint duidelijk af te takelen; de kinderen gaan „dat gedoe" hoe langer hoe aardiger en inte ressanter vinden en de volwassenen gaan dan vanzelf mee. De tv penetreert vermoedelijk zo diep in ons bestaan, dat we al of niet bewust een overheersende betekenis gaan hechten aan „het geziene". De „geziene cultuur" zou wel eens de overhand krijgen op „de gehoorde" cultuur. Het geheel gaat het winnen van de delen of anders geformuleerd: de ontwikkeling schijnt te gaan in de richting van (tot op zekere hoog te) „totale uitvoeringen". Hieronder zijn uitvoe ringen of evenementen te verstaan waarbij verschillende kunstvormen tegelijk aan bod komen, dus bijvoorbeeld toneel muziek dans beeldende kunst. Het traditionele con cert (om een voorbeeld te geven) dat men in een mooi pak in een pluche fauteuil alleen maar doodstil mag beluisteren zou dan ook weinig toekomst hebben. Voor de jeugd bij voorbeeld is muziek duidelijk prikkel tot be weging en verder entertainment (zoals trou wens ook vroeger aan de vorstenhoven niet zel den het geval was). In het veronderstelde ge val verliezen de onderscheidene culturele leden- staten" op de duur een stuk van hun autonomie en soevereiniteit aan de culturele EEG van een soort totale kunst. Kille computerletters gooien in een schrikbarend tempo eventjes uw karak ter op papier, vel na vel, In nauwelijks mis te verstane bewoordingen, rij het dan in de omsluierde taal waarvan de horoscooptrekkers het patent sohijnen te hebben. Astrologie per computer, voor een riks in Nedeland grootste wa renhuis, voor twee tientjes in Parijs bi] Astroflash aan de Champs Elysées, die wordt vertegenwoordigd in Neder land door een contactman In Utrecht. Devaluatie van de oudste wetenschap ter wereld of boerenbedrog? Jazeker, wetenschap, want zelfs de grote ster renkundige Kepler heeft zich eens tot de uitspraak laten verleiden: „Twintig jaren praktische studie hebben mijn weerspannige geest overtuigd van de werkelijkheid van de astrologie". En Balzac deed er nog 'n schepje bovenop: „De astrologie is een wetenschap on metelijk groot en die de grootste intel ligenties beheerst". De grote psycho loog C. G. Jung doet de deur dicht: „Indien mensen met voldoende voor opleiding tot nu toe hebben kunnen me nen dat zij spotten met de astrologie, haar beschouwende als een pseudo-we- tenschap sinds lang geliquideerd dient deze astrologie, opstijgend uit de diep ten van de volksziel, zich opnieuw aan bij de deuren van onze universiteiten, die zij sinds drie eeuwen verlaten heeft". Maar waar is de echte astroloog geble ven, die voorzichtig wikkend en we gend, uitgaand van geboorteplaats, -uur, -minuut zelfs, louter rekenkundig met conjuncties, huizen, opposities en aspecten speelde. Een bijzonder inge wikkeld rekensommetje, waarbij elk gegeven bijdroeg om uw karakter gron diger te bepalen. Uren, dagen cijferen waren de zorgen van de astroloog, maar de horoscoop, die u kreeg was naar zijn wetenschappelijke kennis ge heel verantwoord. De computer heeft heel wat gegevens goed gekregen, maar lang niet zoveel als de astroloog voor een persoonlijke horoscoop zou hebben gebruikt. De Astroflashcomputer heeft zijn ka- raktervoer gekregen van André Bar- bault, die in Frankrijk op zijn gebied een naam te verliezen heeft. Maar denk nu niet, dat de duizenden Fransen, die in de Champs Elysées even hun karak ter laten „tekenen" dit uit zucht de wetenschap doen. Och, het is een leuk verzetje en weer eens wat anders. En dat zelfde geldt voor de winkelen de huismoeders en de giechelende tieners in het warenhuis. Een riks voor je blootgelegde ziel meid, die hebben we toch net verdiend op die goedkope sauspan en dan ken je nog eens lachen. En de computer spuwt uw zieleroerselen. „Ja dames, schrijf uw geboortedatum en -plaats maa een papiertje. Een ogenblikje." Met een paar gegevens braakt de computer vel na vel uit. Karakters van tweelin gen, maagden, stieren, rammen. Da' de bokken niet van de geiten, geschei den worden merkt de klant toch niet. „Zal je Piet horen lachen vanavond, Boerenbedrog en devaluatie van wetenschap. Het kan anders, heel ders, wetenschappelijker, maar dan zal de opzet van deze computerhoroscopen niet meer alleen „moneymaking" moe ten zijn. Er valt zelfs aan te denken om aan universiteiten deze opzet we tenschappelijk ter hand te nemen. Overigens, als u het allemaal niet te serieus neemt en u hebt het geld ervoor over, wie weet heeft de computer in uw geval gelijk. Tenslotte zei Jung al: „Wij zijn op een bepaald moment ge boren en op een bepaalde plaats, wij hebben zoals alle gewassen de kwali teiten van het jaar en van het seizoen, dat ons heeft geboren zien worden." Ook al bent u dan geen spinazie of bloemkool. GERARD CRONé.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 11