SIENA EEN ZACHTE FLUITTOON Angst en humor in ons land onverwacht rijk vertegenwoordigd Fraaie collectie in Utrecht ilshoff in het top 'orn estee? De kunst van Siena neemt een aparte plaats in het geheel van de Italiaanse schilderkunst in. Zij kwam reeds vroeg tot ont plooiing. Al in de 13de eeuw, toen Guido van Siena een van haar grondleggers was. Zij stond nog sterk onder de invloed van de Byzantijnse kunst en het is merkwaardig, dat die Byzantijnse invloed ook in latere eeuwen sterk is blijven doorwerken, ook toen vanuit Frankrijk gotische vormen binnendrongen. Voornaamste kenmerk van de kunst van Siena is echter geweest, dat zij lieflijker, poëtischer was dan die van andere plaatsen. Siena heeft grote meesters opgeleverd. Duccio di Buoninsegna was wellicht de grootste onder lien. Zijn hoofdwerk, de Maesta geldt als een der grootste kunst werken ter wereld. Het is een verheer lijking van de Moeder Gods, de patrones Giovanni di Paolo: St.-Jan de Evangelist van Siena, en toen het in 1311 werd opgesteld op het hoofdaltaar van de kathedraal vierde heel Siena uitbundig feest. Twee eeuwen later was de smaak veranderd. De heerlijke schepping van Duccio werd van het hoofdaltaar ver wijderd. Omdat ook de achterkant geheel beschilderd was met taferelen uit de passie van Christus, kwamen slimme Sienezen op het idee om van het ene schilderij er twee te maken. Zij zetten de zaag erin De gevolgen waren rampzalig. Het ging niet zo best met het zagen, sommige onderdelen kwamen geheel los en de schildering werd, naar het zich liet aanzien, onherstelbaar beschadigd. In die toestand hebben de twee panelen nog een paar honderd jaar op zij altaren gestaan. Toen gingen ze naar het museum naast de Dom. Een tiental jaren geleden is het werk te Rome ge restaureerd en het is nu weer in volle glorie te zien in het Sienese museum. Of niet helemaal in volle glorie. Want enkele van de losgeraakte panelen, o.m. de gehele predella (het beschilderde on derstuk waarop de retabel prijkte) en sommige delen van de opstand die het schilderij boven afsloten waren via de kunsthandel verspreid over de gehele wereld. Een van de panelen bevindt zich, zo staat vrijwel vast, in Neder lands bezit, het is de figuur van een engel die thans te zien is op een ver rukkelijke tentoonstelling in het Aarts bisschoppelijk Museum te Utrecht: „Kunst uit Siena in Nederlands bezit". Verrassing Die tentoonstelling is een verrassing. Men zou niet hebben vermoed dat er in ons land zoveel van deze kunst bijeen te brengen valt. We danken de expositie aan een bijzonder gelukkig initiatief van een groep van Groningse studenten in de kunstgeschiedenis. In 1963 maakten die studenten een reis naar Siena en dat werd aanleiding om zich te bezinnen op een groepsproject: catalogisering van alle Sienese schilde rijen in Nederland. Het initiatief werd in 1967 uitgewerkt. De uitkomst was verrassend. Geen van de initiatief nemers had durven vermoeden dat er een zo groot getal (53 stuks) te voor schijn zou komen en ook niet dat daar onder zoveel stukken van relatief hoge kwaliteit.zouden zyn. Immers, de „primitieve" kunst van Italië is lange tijd het aanzien nauwe lijks waard geacht. De eerste in Nederland die er belangstelling voor had was waarschijnlijk baron vari Weslreenen die in het midden vyn'de vorige eeuw van een Italiaanse reis twee panelen meebi-acht die thans nog in hel bezit van het Haagse Museum Meermanno-Westreenianum zijn. In Duitsland was er toen de schilder Jean Antoine Ramboux. Hij was enthousiast voor de spirituele kunst van de oude Italianen en legde er een collectie van aan die de voornaamste werd die bui ten Italië te zien was. Keulen niet geïnteresseerd Ramboux was de laatste jaren van zijn leven curator van het Wallraf- Richartzmuseum in Keulen. Na zijn Guido da Siena: Bestijging van hei dood toonde dat museum nauwelijks belangstelling voor de bijeengebrachte kunstschatten. Ze weixlen in 1867 ge veild. In Keulen bleef maar heel wei nig; grootste kopers waren een Hon gaarse prelaat en mgr. van Heukelum, de stichter van het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht. Zij kregen de werken in feite voor een appel en een ei. Twee Hongaarse musea en Utrecht hebben er het feit aan te danken dat zij oude Italianen rijker kunnen tonen dan waar ook buiten Italië. De volgende voornaamste aanbrenger van deze kunst was de Amsterdamse chirurg prof. dr. Otto Lanz. Hij was bezeten van oude Italianen en verzon de vreemdste wegen om ze naar huis te brengen. Om de douane te misleiden verpakte hjj de panelen die hij ver kreeg in kisten met het opschrift „Voorzichtig, levende slangen!" En hel verhaal gaat dat toen de douane door al die slangezcndingen eindelijk achter dochtig was geworden en de kist voor zichtig opende daar werkelijk slangen inzaten. De professor was getipt! Van papier naar museum Het object van de Groningse studenten was het op papier bijeenbrengen van alle te beschrijven stukken. Dat hebben zij voortreffelijk gedaan. Alle werken werden nauwgezet ondéi*zïeKt, beschre ven en op literatuur geraadpleegd. Ver volgens werd er ëen Engèlsteligé catalogus van gemaakt waardoor de gehele kunstwereld thans kennis kan nemen van het Nederlands bezit op dit terrein. Maar toen de collectie op papier zo onverwacht rijk uitviel rees het ver langen om ook de stukken zelf in een tentoonstelling bijeen te brengen. Op een drietal stukken na is dat nu ge beurd. De tentoonstelling werd eerst in Groningen gehouden en thans is zij te zien in het huis van de voornaamste bruikleengeefster, het Aartsbisschop pelijk Museum. Daar blijft zij tot 9 juni. Daarna zal nog een belangrijk gedeelte ter tijdelijke bestudering worden over gebracht naar het Kunsthistorisch Instituut te Florence. Natuurlijk is het zo dat men om deze kunst goed te leren kennen nog steeds naar Italië zal moeten gaan. Maar voor een voortreffelijke kennismaking biedt de Utrechtse tentoonstelling een wel kome gelegenheid. Van grondlegger Guido van Siena Is er een merkwaar dig paneel: Christus die zelf zijn kruis bestijgt. Het is ^ïet oudste schilderij in Nederlands bezit (kwam via Ramboux in Utrecht terecht) en is kenmerkend voor de nieuwe, meer geëmotioneerde „Voorzichtig, levende slangen!'' verrijkte kunstbezit Tweede Düccio? Van Duccio noemden we al de .engel welks authenticiteit welsprekend in de catalogus wordt verdedigd. Wellicht is er nog een tweede paneel van deze meester, de madonna die toegeschreven wordt aan de „Meester van Badia a Isola", maar waarvan de geleerde prof. Enzo Carli het niet onwaarschijnlijk acht dat ze eveneens eigenhandig werk van Duccio zou zijn. Bij dit paneel is overigens een interessante reconstruc tie te zien van het altaarstuk waar het vroeger deel van uitmaakte Er zijn meer vroege schilderingen, een voortreffelijk bewaarde „Geseling" van Luca di Tomme, twee panelen van Niccolo di Segna en een aantal bladen uit een koorboek dat waarschijnlijk ooit in zijn geheel in ons land is ge weest en waarvan er nu vijf bladen uit drie verschillende collecties te zien zijn. Ze werden door Lippo Vanni van sier letters voorzien en die miniaturen zijn enorm boeiend. De wonderlijke com pactheid bijvoorbeeld van een „Hemel vaart" of de compleetheid van een „elevatie". Een van de voornaamste meesters van de veertiende eeuw. Simone Martini kan slechts in wei-ken uit zijn school worden gepresenteerd. Maar die beide ..Gekruisigde Christus sen" geven zijn stijl wel goed weer. De voornaamste meester uit de vijf tiende eeuw is wellicht Giovanni di Paolo. Van hem is er een ondanks het betrekkelijk kleine formaat imponeren de Kruisiging en een voortreffelijke St.-Jan de evangelist die het Walraff- Richartzmuseum destijds uit de Rarn- bouxcollectie verwierf en die in 1939 (onbegrijpelijk!) door het Keulse museum weer werd verkocht. Een stuk waar alle museumdirecties van de wereld thans van zouden watertanden. tijd veel geleden heeft. Een deel van de bovenlaag is losgelaten, de doodverf schijnt er hier en daar doorheen en dat transparante geeft het paneel, zoals museumdirecteur Bouvy het formuleer de. de schoonheid van een ruïne. Een andere schoonheid dan de kunstenaar bedoelde uiteraard maar toch een schil derij om bij neer te knielen. We zouden nog lang door kunnen gaan, maar we willen ons bepalen'tot twee opmerkelijke schilderingen: boekbanden van stedelijke registers. Uit de litera tuur is bekend dat Duccio ooit derge lijke boekbanden beschilderd heeft. De hier getoonde dateren uit de vijftiende eeuw en hebben heel curieuze voor stellingen van een belastingkantoor en van 'n vertrek waar betalingen aan ste delijke dienaren werden verricht. Een parmantig wegstappend nachtwaker!je, lantaarn over de schouder, is kennelijk in zijn schik met het loon dat hij weer binnen heeft. Het is een der heel wei nig voorbeelden van profane kunst die Siena ons te bieden heeft. ve. t i UNIEKE VERTELLINGEN VAN BOB DEN UYL „Het is een uiterst nare ervaring om, als je voor het naar bed gaan nog gauw even een giro biljet invult omdat het anders misschien verge ten wordt, plotseling in de verte, mogelijk zelfs buiten de stad de zachte aanvang van een fluit toon te horen. Met de aandacht geheel gericht op het werk, dat nu eenmaal foutloos moet gebeu ren. registreert toch een werkeloos deel van de geest dit gefluit en vraagt zich af. eigenlijk nog als spel, welke installatie dit geluid voortbreng! en wat het doel er van is. In het begin besteed je nauwelijks aandacht aan het feit dat de fluit toon langzaam in kracht toeneemt, zó geleidelijk en onmerkbaar gebeurt dit. Toch komt het ogen blik dat je het hoofd opheft, het girobiljet ver geet. en met volle aandacht luistert. Het geluid klinkt al tweemaal zo luid als eerst en lijkt ook niet meer op een ver verwijderde plaats te ont- Dit is de aanvang van de nieuwe bundel ver halen van Bob den Uyl die „Een zachte fluittoon" heet en evenals zijn eerste bundel: Vogels Kijken bij Querido te Amsterdam uitkwam. Deze tweede bundel toont dezelfde kenmerken, die Vogels Kijken de Prozaprijs van Amsterdam deden ver werven. Men komt er in dezelfde wereld terecht, die de wereld van Bob den Uyl is. Men voelt er zich in dit begin al volkomen in de werkelijkheid, Bob den Uyl is een realist omdat hem van de sprekende details van het ons om ringende naar gezicht en gehoor en reuk en tast zin niets ontgaat, omdat hij, als hij bet meest fantastisch gaat schrijven en dat doet hij toch altijd gewoon blijft, dagelijks wm man kunnen zeggen. Die zachte fluittoon bestaat, stelt men v«wt, men merkt hem als men zo'n secuur werkje als een girobiljet ijnvullen aan het doen is. Maar hij is niet verklaarbaar, zijn bron of zijn oorsprong niet achterhaalbaar, hij maakt zich daarom mees ter van de geest van de toehoorder en hij kan, zoals hij dat in deze inleiding doet, tot paniek lei- Al de verhalen in Een zachte fluittoon hebben, het een meer, het andere minder, met paniek te maken. Soms brengt Bob den Uyl ons in die pa niek in de gewone vertelvorm in de derde per soon als bijvoorbeeld in het eerste verhaal dal op de inleiding Een zachte fluittoon als hoofdthe ma volgt. Het heet De moordenaar en handelt over een persoon die het moorden in opdracht, het liquideren als beroep had gekozen dat hij in Amerika heeft uitgeoefend. Hij is nu echter weer in Nederland, om juist te zijn in de Jonkheren- straat, waar de grijze droefheid altijd tastbaar is en waar hij zich in het café bevindt. Hij ver gast daar de bezoekers met verhalen, over zijn vak, die zeer de belangstelling wekken, vooral omdat de verteller ook nog rondjes geeft. De pa niek komt er echter eerst wanneer hij mededeelt dat dadelijk een ouder echtpaar door de Jonkhe renstraat naar het café zal komen en dat zij als voorbeeld zullen dienen van hét leven dat hij in Amerika geleid heeft. Inderdaad verschijnt even later het bejaarde echtpaar, richt, de verteller zijn pistool op hen en haalt de trekker over. Het pistool is uiteraard niet geladen. Anticlimax „Het was natuur 11 jic wel aardig om mee te ma ken", zegt de kastelein tegen de stamgasten la ten, ..maar toeh, wat zal Ik zeggen, er zat een zekere gnti-climax in. Een rare jongen als je het mij vraagt". Gezellig op visite is bijna geen ver telling het is eerder een beschouwing in de twee de persoon over het verschil tussen ontvangen of ontvangen worden en men krijgt daar al een kijk op de kwaliteiten van de verteller, een man, die aardig met de mensen om kan gaan. maar bij wie het altijd mis gaat als hij iets van hen gedaan moet hebben. Die tweespalt kan men ook vinden bij de herinneringen van een jongen aan de eer ste dagen van de wereldoorlog: Oorlog is leuk. Het is allemaal schijnbaar doodeenvoudig, maai terwijl men verder leest bemerkt men hoe goed Bob den Uyl de meest gecompliceerde gevoelens haast, zou men zeggen, in het voorbijgaan, vol komen duidelijk maakt. In Brekend glas maken we te Parijs kennis met een man die aan dwanggedachten lijdt. ..Hij leed aan een hele groep van straat- en pleinvrezen. Soms kon hij ineens geen bepaalde straat oversteken of een bepaalde straat inslaan Pleinen kon hij de ene dag zonder moeite krui sen, andere dagen weer was hem dit volkomen onmogelijk. Hij begreep, zei hij, dat dit een be staand ziektebeeld was, beschreven in dikke werken. Maar hier in lezen had geen zin, als je het zelf meemaakte was het toch heel wat an ders. De hoofdzaak was de angst. Bij alle hoeken die hij omsloeg of straten die hij overstak wacht te lilj een kort ogenblik of de angst het hem zou verbieden. En trad die angst op een zeker ogen blik op dan was het zijn grootste genoegen pre cies na te gaan op welk moment die angst was opgekomen, de mogelijke oorzaken' na te gaan, zich te herinneren wat een bepaalde straat voor hem betekende. Maar bovenal was het interes sant zijn angst te bekijken als een ding op zich zelf, een stap naar voren te doen en te voelen hoe de angst toenam, en afnam als hij een stap terugdeed". Komisch Het meest komisch zijn de vertellingen Luister, een Montenegrijnse oorlogszang! en Sommigen niet. In de eerste is de verteller op reis in Span je om er de volksmuziek te bestuderen, maar hoeveel dorpen en stadjes en pleinen hij ook be zoekt, nergens komt de bevolking samen om te zingen en te dansen, de spontane folklore lijkt onbestaanbaar. In de tweede heeft een vliegtuig uit Japan een noodlanding moeten maken op Groenland en de 'verteller, die zich bij een jonge vrouw heeft gevoegd, doorloopt een hele scala van gevoelens alvorens de gestranden door een helikopter wor den opgepikt. Dat is voortdurend zeer realistisch, maar juist door de hunor krijgt het ook fantas tische kanten. Bepaald fantastisch, surrealistisch is het laat ste verhaal Een Fietswiel, dat echter geen fietswiel is en waarin de verteller naar een ver dwijnpunt voor zijn zorgen en bekommernissen zoekt, aangemoedigd door een vrouw. Het lukt hem niet, „alle dingen waar ik bang voor ben", zegt bij, „zullen mij overkomen, genadeloos en terecht". Het is als een weerspiegeling van de inleidende impressie en 't sluit deze unieke bun del zeer markant af. toe PAOTirojiw* -cvU. (Ui, Clvv lunc.lnr-intrtt m?. Uit.vtnrna dric.otb br. rivV. CWU CSM- cfcp»«Knit\ hitMC oftij». «ftebt -tac.&at Cfrfh W». *tü.S«. Atnnöbi*o.oftr. Ynomnc. c^AvyqW. ^"ïnuijf. omitu feóui. IncAuöu-utr f&, &xtt. hmc jg mifCim Introraus. Lippo Vanuit Allerheiligenmonogram

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 13