PAARD
EN KOETS ZIJN IN LEIDEN NOG NIET VERDWENEN
tü'mtni?rir~ *1
Bloemen
aan de
zweep
en
pluimen
op het
(paarde)
hoofd
ER HANGT EEN PAARDEHOOFDSTEL
AAN DE MUUR
SCHIMMELS
voor de trouw
ZWARTEN
voor de rouw
ZATERDAG 1 FEBRUARI 1969
Er was een tijd - nog niet zo lang achter ons - dat het paard
beschouwd werd als een tot bijna uitsterven gedoemd dier,
bestemd voor dierenparken of zoölogische verzamelingen. De
auto zag kans hoe langer hoe meer de plaats van het edel ros
in te nemen in het stadsbeeld en zelfs op het platteland. Slechts
weinige burgers hielden nog paarden, als luxe rijdier. Bij de boer
staan ze niet meer voor de ploeg of voor de mestkar; nog slechts
een enkele keer voor de sjees of als speeltuig van de boeren
zoons In de landelijke rijverenigingen.
De tijd van de rinkelbellen, de vigélante, de victoria of het
coupétje scheen voorbij. De automobiel werd vervoermiddel en
statussymbool. Stalhouderijen werden garages; het paardehoofd-
stel ging aan de muur totdat de spijker zou zijn doorgeroest en
het pronkjuweel van gedegen zadelmakerswerk stoffig, beschim
meld en half verteerd de weg naar de belt zou gaan.
Eidacht u dat, lezer? Het tij keert. Na een lange tijd van
neergang voor het koetspaard. De glanzend witte auto is niet meer
de alléénheersende trouwkoets, de oude koets-met-de-paarden
komt weer aan bod en in Leiden althans is die geen zeldzame
verschijning meer.
mm wm riKSR
In een van de oudste stadsdelen van
Leiden tussen Utrechtse Veer en Ho-
gewoerd is nog een ouderwetse stal-
houderq gevestigd van de familie De
Jong. Daar ruikt het nog naar paar
den, naar leervet van de tuigen en
straalt het licht nog in sprankelende
vonken op de hoogglanzende rijtuigen.
Vanachter grote staldeuren klinkt
het rammelend geluid van kettingen
en het doffe geklop van stampende
hoeven op klinkers.
Dertien paarden staan daar in boxen
gestald, ais er tenminste voor hen geen
werk aan de winkel is. Dertien paar
den: vjjf schimmels en acht donkere..
In elke box boven de Ijzeren hooi-
krib de naam: Olaf, Tabor en Emir,
De heer André de Jong sr.
zien tussen de fiere koppen i
Peter-en Evelien.
Hans en Peter, Eveline en Alwien, Ri
chard, Dandy en Utopia, Assat, Wina
Eén prikkelende, met warmte gela
den geur van hooi en mest komt ons
tegen. Nieuwsgierig draaien de dieren
de kop.pardonhet hoofd naar
de staljongen en de vreemdeling. De
beslagen hoeven krabbelen over de
met klinkers bestrate vloer. De lange
ongecoupeerde staart zwaait achter de
glanzende kont heen en weer of wordt
zindelijk wat opgetrokken als er wat
moet vallen.
Aan het einde van het looppad staat
een grote haverkist en als die open
gaat dan komt er heel wat meer le
ven in de brouwerij, al zijn het dan
geen brouwerspEiarden, zoals we die
vroeger wel zagen in hun koperbesla
gen tuigen voor de bolderende, met va
ten bier beladen wagens.
Gezelle zo
De smid
Op geregelde tijden moeten de paar
den worden beslagen. Vroeger gingen
ze daarvoor naar de nog bestaande
smederij op de Beestenmarkt, maar die
smid is op een andere smidsstiel ge
gaan en beslaat geen paarden meer.
Echte hoefsmeden zijn er nog weinig;
in Katwjjk is nog zo'n bedryf en daar
gaan de paarden dan naar toe als ze
„warm beslagen" moeten worden, als
de ijzers dus gloeiend uit het vuur moe
ten worden ondergezet.
Het zgn. „koud beslaan" gebeurt op
't pleintje aan het Utrechtse Veer voor
de stalhouderij. Dan gaat er een tele
foontje naar Katwijk. Daar weet men
als men de namen van de te be
handelen paarden hoort wel wat
voor materiaal gebruikt moet worden.
Van elk paard kent men daar maat en
vorm van de ijzers.
Maar dat beslaan vergt een hoofd
stuk apart.
i ur ITHHi m pss *L. J «irumjTi
Ze stappen, hun bellen al klinken,
de vrome twee horsen te gaan;
Ze zwoegen, ze zweten; en blinken
doet 't blonde gelijm van hun haar.
Trappelend van
levenslust
Het is een en al bewegelijkheid, ze
dansen bijna in het vooruitzicht van de
haver, die ze krijgen als ze moeten
Als er niet gereden wordt staan de
paarden altijd op stal. Alleen een en
kele maal by ziekte worden ze
om op te knappen naar een weiland
langs de Vliet gebracht. Ziekte is een
enkele maal voorgekomen. Tabor liep
eens een besmetting op en kreeg de
koliek. Maar ziekte is in deze stalhou
derij gelukkig een zeldzaamheid.
Met de africhting tot tuigpaard
wordt begonnen als het dier 4 of 5 jaar
oud is. Vooral rustig moet worden be
gonnen, want in het begin zyn paar
den stom verbaasd over het verkeer.
Daar worden ze dan ook wat schrik
achtig van, maar als ze een beetje ge
wend zyn, worden ze vanzelf weer kal
mer. Dat aanrijden vergt ongeveer
anderhalve maand. In die tijd moet het
paard wennen aan de weg en aan de
Is het eenmaal zo ver, dan kunnen
ze by goede verzorging en behandeling
en zonder ziekte of narigheid tot hun
18e of 20e jaar „in het tuig" biyven.
Als het tenminste geen „dweil", geen
„groenzoeker" is of een beest dat gaat
Elke koetsier rijdt altyd met het
zelfde span paarden. Man en dier ra
ken dan spoedig aan elkaar gewend en
ook de paarden wennen aan elkaar.
De koetsier spant dan by voorkeur
ook zelf in en verzuimt niet ze vrlen-
deiyk toe te spreken. Daar zyn de die
ren zeer gevoelig voor, net zo gevoelig
als het by paarden spreekwoordeiyke
klontje suiker.
Het voeren
Het voederen gebeurt op regelma
tige tyden en het menu is afwisselend.
's Morgens hooi en water en voor de
dieren, die moeten ryden een bakje
haver, 's Middags en 's avonds weer
hooi en water, maar by de derde maal
tijd is weer een portie haver. Om on
geveer half elf krygen ze dan nog pap
van zemelenmeel en water, een meng
sel dat klankryk „slobber" wordt ge
noemd.
Dan is het na soms een partytje
rollen maffen geblazen tot de an
dere ochtend zes uur, wanneer de dag
weer begint met voeren, het uitmesten
van de boxen en zonodig wassen en
roskammen.
Oud bedrijf
De stalhoudery „Gebr. A. en P.
de Jong", is al een oud bedryf. 48 jaar
geleden volgde de heer André Senior
zyn vader op, die op zyn beurt het be
dryf al 45 jaar had geleid. Dat is dus
bij elkander bijna een eeuw. Maar voor
dien was het ook al een stalhoudery
aan het Utrechtse Veer, die toen eigen
dom was van een zekere Koreman, een
naam die in Leiden ook thans nog niet
onbekend is.
Nu is het dan nog een van die zeld
zaam geworden weinige stalhouderyen.
Zo zeldzaam, dat haar diensten wor
den gevraagd tot in zeer wijde omtrek,
tot zelfs het Gelderse toe.
Overigens is het een arbelds intensief
bedrijf en zyn de exploitatiekosten
hoog. De tijd ligt nog niet zo lang ach
ter ons dat paard- en rytuig door de
burgerij zo'n beetje met de nek werd
aangekeken, want de automobiel was
status symbool geworden voor de
trouwlustigen. Maar de tyd is aan het
veranderen. Zo velen zitten ciageiyks in
de auto en daarom willen die velen op
hoogtydagen wel wat anders. Paard en
rytuig worden weer „in" en bruid en
bruidegom zitten liever „achter het
paard" op hun trouwdag dan in de
doodgewone automobiel, al is die dan
ook wit en nog zo glanzend gepoetst.
Dat Is dan oude-nieuwe status!
De trouwkoets rydt uit, ge
trokken door de schimmels Eve
line en Peter. Op de bok Bert
de Jong met naast hem palfre
nier en hulpje Wim van Schie.
Het gerij
Het dode materiaal van een stal
houderij is het wagenpark. En dat be
staat dan weer uit verschillende mo
dellen, aangepast aan het doel dat ze
moeten dienen.
We kennen Berliners en landauers,
Victorias en Coupétjes. De Berliner is
groter dan de landauer en de kap kan
naar twee kanten worden opengesla
gen. De Victoria is een koets met een
halve kap, maar heeft geen portieren.
De coupé is een gesloten koetsje, dat
voornameiyk wordt gebruikt als
bruidskoets.
Dam bezit deze stalhoudery nog een
ouderwets-monumentale lijkwagen,
twee Engelse mailcoaches en een zg.
kaasbrik. Maar dat is een liefhebberij
van zoon Bert.
Al deze voertuigen worden bijna niet
meer gemaakt en zyn practisch alleen
'iog maar op verkopingen te krygen.
Want ook de rytuigmaker is zeld-
;aam geworden. Ergens in Gelderland
woont nog een 80-jaar oude vakman,
die in Koudekerk een wagenmakerij
neeft bezeten en die uit liefhebberij
nog wel eens 'n karwytje aan de ry-
tuigen van De Jong opknapt. Kleine
eparaties en het lakken van de koet
en worden in de stalhoudery zelf ge-
Ook het stofferen van het interieur
j een moeiiyke zaak geworden want
ytuigstoffeerders zyn al even zeld-
nam geworden als wagenmakers.
Zo is het eveneens met de tuigen,
aarvoor moet men zelfs naar hei
lrecht8e Doorn, waar een zadelmaker
in ruste dan nog wel genegen is
.it pure. liefhebbery voor het oude vak
n uit hoofde van de oude relatie een
Jig te maken of te repareren.
Want een tuig met haam en het hele
.el van riemen, banden, gespen en
ngen is een gecompliceerd geval. Het
ïoet soepel zyn en sterk, want eei.
aard wil er nog wel eens zijn gebit
p proberen.
Geregeld moeten oude tuigen wor-
en ingevet en gepoetst en dat is geer
-ht, maar wel een omvangryk karwei.
By stalhoudery De Jong hangen de
aardenhoofdstellen, gerangschikt als
>p een abstract schildery, nog in lange
i-yen aan de muur. Twee met witte ga-
eels. Voor de koets van bruid en brui
degom.
Studenten
Alleen de studentenwereld heeft
paard en koets nimmer verloochend.
Het zgn. promotieryden gaat altyd nog
met de open landauer. Dan dragen de
paarden pluimen in de faculteitskleuren
van de promovendus.
Voor het bruidspaar zyn die
pluimen wit en de zweep van de koet
sier is dan omslingerd met bloemen, zy
het dan van onverwelkbaar plastic.
De uitmonstering van de koetsier en
de palfrenier houdt vast aan de tra
ditie. De kleding moet viin goede snit
en kwaliteit zyn. Die garderobe is vry
uitgebreid: de lange koetsiersjas, win-
terkleding en zomertenue, regenjassen
en als het koud is op de bok een
warme pelerine.
De hoed Is tegenwoordig over het
algenjeen grys, behtilve by rouw. Op
3 oktober, als de hele stoet in de
optocht meeloopt of rydt, zyn de hoe
den voorzien van een gouden band en
dragen de koetsiers de witte rybroeken
met laarzen met rose kappen.
Beroep sterft uit
Al heeft Leiden dan nog een vol
waardige en volwassen stalhoudery, het
beroep van stalhouder en koetsier
sterft toch lfingzamerhand uit, al heeft
André Sr. dan wel een opvolger in
zoon Bert, die in liefde voor het bedryf
niet voor zyn vader onderdoet.
Maar een stal met paarden en gery
eist grote investeringen en is daarby
zeer arbeidsintensief.
Het werk gaat de lange dag door
van 's morgens zes tot 's avonds elf
en daarmee zijn behalve de bEizen nog
een aantal stalknechten en hulpen
bezig. Om dat op te brengen heb je
liefde voor het paardevak nodig en
zulke lange werkdagen smaken lang
niet iedereen.
Daarbij komt ook dat na een tyd vtui
malaise in de paardewereld de vroege
re koetsier achter het autostuur is
gegaan en nieuw bloed niet werd aange
voerd. De stalhoudery kwam in het
verdomboekje te staan.
Maar wie weet hoe het lopen zal.
Met de terugkeer van het paard komt
wellicht ook de liefde voor het vak
weer boven.
In ieder geval is er een opleving. Er
komt meer vraag naar ry- en tuig-
paarden zelfs zó, dat bruidjes maanden
van tevoren opbellen, of de koetsjes
nog vry zyn en er kan langzamerhand
weer gesproken worden van een leven
dige handel. Die bloeit, zoals in lange
tyd niet is geweest.
Paard en koets zyn sinds de laatste
zeven jaar weer „in" en zyn hun plaats
weer aan het terugwinnen.
Er zyn dan ook overal in het land
weer „stalhouders" die proberen te be
ginnen, zoals in Haarlem, Beverwyk en
Driebergen b.v. Deze mensen hebben
het echter moeiiyker dan de Leldse
stalhoudery, die met uitsluitend zgn.
Kimman-rijtuigen rydt, omdat die stal
houderyen elders met verschillende
verzamelingen ryden, bv. in één trouw-
stoet vigelantes en berliners door el
kaar en met Eillerlei kleuren paarden
Daarom Is stalhoudery De Jong dan
ook een unicum in heel Noord- en Zuid
holland, omdat alleen zy nog originele
spullen heeft en er alles aan gedaan
wordt om deze in de juiste staat te
houden en te behouden.
W. PRINS.