BERTUS
VAN
DAM
Longkankerspook stoort zich
niet aan: Ik rook niet!
,Hij kan veel vertellen, maar alles gaat over armoede'
79 jaar, maar nog steeds ieder jaar turfjes steken
DEURNE. Het „ras" oude
Peelwerkers van Antoon
Coolen staat op uitsterven.
Oermensen met een onvoor
stelbaar grote liefde voor
de vtijde Peel, waar zo
ontmoedigend veel turf moest
worden gestoken, voordat er
wat mikken en spekkoeken
waren verdiend. Hun hele leven
lang hebben de Peelwerkers
met bijna bovenmenselijke
kracht gesappeld. Maar in plaats
van de geestdodende Peel te
verafschuwen, proberen ze op
elk mogelijk moment terug te
gaan naar hun „klotveldjes".
In de bloeitijd van turfstekerij
begin deze eeuw werd
Deurne het miljoenenparadijs
genoemd. Niemand hoefde in
die plaats belasting te betalen
dank zij de inkomsten die de
gemeente via haar eigen
Veenbedrijf binnenkreeg. De
gewone veenarbeider is er echter
nooit rijk geworden. Ook al
was turf Deurnes kip met
gouden eieren. Als brandstof
devalueerde het na de tweede
wereldoorlog heel snel.
Het zware handwerk turfsteken raak
te uitgeteld. Aintoon Kuijpers, oud-di
recteur van het inmiddels opgeheven
Gemeentelijk Veenbedrijf van Deurne,
weet zich als één van de weinigen nog
ale de dag van gisteren de „gouden"
turf tijd te herinneren. Toen verpachtte
de notaris aan arbeiders, boeren en an
dere particulieren kavels Peelveld, zo
dat ieder z'n eigen turfje kon graven.
Ruim 2.500 van die veldjes werden er
per jaar verpacht. Tegenwoordig nog
40 tot 50.
Officieel houdt de gemeente zich al se
dert 1958 niet meer met het uitgeven
van kavels bezig. Maar als hommage
aan de mannen van de oude stiel blijft
ze enkele tientallen veldjes beheren.
Dit om de oude, tanige Peelwerkers te
gen maart als de tintelende nevels
de Peel weer prijsgeven het leven
niet ondragelijk te maken. Zij moeten
weer de Peel in, anders leven ze niet
meer. Zij stoken, mét enkele tientallen
kleine boertjes, altijd nog turf. En ieder
voorjaar weer willen ze terug naar de
onwezenlijk stille natuur om turf te ste
ken, tot aan „Petrus en Paulus". Dan
weten ze dat ze in het najaar die
vertrouwde „klotmijt" achter hun huis
jes zullen hebben staan. Zij kunnen de
turf niet missen.
Een van de alsmaar kleiner wordende
oude garde is Bertus van Dam (79).
Een door werk, weer en wind kromge
trokken man. Niettemin tanig vitaal.
Eerlijke blauwe ogen en een nors, grijs
kuifje met een trots dito snorretje;
goedlachs; berustend soms.
Mevrouw Van Dam: „Hij kan veel ver
tellen, maar alles gaat over armoe".
„Ik was elf jaar toen ik moest gaan
werken. Vier jaar had ik school gegaan.
Toen kreeg ik als cadeau een knikske
(broodzak), 's Avonds hing er een kruik
naast. Je kon gaan werken. Van zeve
nen tot zevenen. En dan eerst nog an
derhalf uur heen en anderhalf uur te
rug lopen naar en van 't werk. Weet je
hoe we dat deden? Zingend, ja, zingend.
Met tien andere jongens en vrouwen
zat ik in één ploeg. De godganse dag
helpen turf laden. Nou hebben ze het
over de goede oude tijd", zegt de heer
Van Dam.
„Altijd moesten we werken. Een vrije
zaterdag, regen- of vorstverlet was er
nooit bij. Als het zwaar vroor nam je
d'n aks (bijl) mee, om de bevroren
laag weg te slaan en van armoe ging
je weer aan de gang. Je kon eens een
week thuis blijven, maar langer niet.
Je kreeg als jongen van 18 - 19 een
kwartje per stok, dat is 2,5 m graven.
Tegen de tijd dat het helemaal niet
meer ging en je de kop van de bijl had
geslagen, ging je smokkelen voor Toon
V. Ik heb het eens zes weken lang ge
dans zeep, peper, petroleum.
Wat nou het gekke is? Ik heb bijna 70
jaar gewerkt in de Peel en kan het
Ik doe het graag, het is fijn in de hei,
je kimt er niet wegblijven. Afgelopen
lente nog. Ik had mijn vrouw zo beloofd
dat ik niet meer gaan zou: het wordt
mooi weer, je 3tapt op je fiets en je
gaat iedere dag weer. Fietsen? Nou,
wat dacht je, elke dag nog", zegt Van
„Turf graven is absoluut een vak
apart", stelt Kuijpers. „Bertus was er
één die het kon. Als hij een dag had
staan steken was het veld zo egaal af
gegraven dat je er wel op biljarten
„Er waren ook heel slechte stukken. Bij
de verpachting probeerde je wel de bes
te percelen te huren, maar dat lukte
niet iedereen. Het was nog wel eens
knokken. Arbeiders kwamen meestal
op de slechtste stukken terecht. Had
een mannetje z'n eigen veldje mooi
klaargemaakt om te gaan steken, dan
kwam er een dure boer en die verdrong
meer zien kon. Die heeft zich doodge-
werkt in de vrije graverstijd".
„Ik heb dertien jaar aan een stuk turf
gekruid. Vanaf de „vuren" (grote ho
pen) de aken op. Dat was na „Petrus
en Paulus". Dan kon je geen zwarte
turf meer graven, omdat ze niet voor
de vorst droog zou zijn. En bevroren
turf is niet veel waard als brandstof.
Kruien is het zwaarste werk. Een v»l-
Levenslang abonnement bij de NS en zich afzonderen
in een niet-roken-coupé blijft enige veilige oplossing
AMSTERDAM Ophouden met roken hoeft niet
te betekenen, dat men daarmee het longkanker
spook heeft uitgebannen. Ook niet-rokers die ver
blijven in ruimten, waar wordt gerookt lopen ri
sico. Dat is tenminste de mening van prof. dr. H.
Oettel (instituut voor bedrijfshygiëne en phar
macologic van de BASF te Ludwigshafen).
Als norm hanteert hij de maximaal toelaatba
re nicotineconcentratie, die zowel in Duitsland als
in Amerika is vastgesteld op 0,5 milligram per
kubieke meter lucht. Die hoeveelheid wordt al
bereikt bij het roken van een enkele sigaret in 'n
ruimte van 20 kubieke meter. Aangezien de mens
per uur gemiddeld een kubieke meter lucht in
ademt, krijgt hij, zelfs als in de ruimte de toege
stane norm niet is overschreden, in die tijd onge
veer evenveel nicotine, tabaksteer en stof naar
binnen als wanneer hij een halve sigaret zou heb
ben geïnhaleerd. Het roken in niet geventileerde
ruimten kan de nicotie- en stofconcentratie in
korte tijd dermate omhoog jagen, dat de niet-ro-
ker per uur evenveel schadelijke stoffen moet in
ademen als wanneer hij vier of vijf sigaretten zou
hebben geïnhaleerd. Aldus nog steed prof. dr.
Oettel.
Hoe zit dat? De vraag is uiteraard gericht tot
sigarettenvijand no 1, dr. L. Meinsma. In zijn
met veel teak ingerichte werkkamer staat os
tentatief geen asbak. Wel krijgt de bezoeker een
kopje thee. Gek genoeg, of liever: tegen de ver
wachting in, is hij niet kapot van het verhaal, het
geen hij letterlijk en bij herhaling zo zegt. Bo
vendien acht hij het geen onderwerp, dat rijp is
voor publieke discussie. Kent hij de naam van
prof. Oettel? Nee. „Ik ken niet eens de namen
van alle deskundigen in Nederland". Komt het on
derzoek naar het risico dat niet-rokers in rokeri
ge ruimten lopen, hem nieuw voor? Ja. „Op zich
is het een interessante zaak. Maar hierbij houdt
de mededeling op. Let wel: dat is mijn persoon
lijke visie. Ik wil graag gecorrigeerd worden".
Hoe staat hij tegenover de problematiek, die Oet
tel opwerpt. Hij zegt er alleen maar wazig over
te kunnen praten. „We zitten natuurlijk wel op
mijn stokpaardje. Ik beweer altijd, dat de niet-
roker geëmancipeerd is. Hij moet alles, wat de ro
ker belieft aan te doen, maar slikken hoofdpijn,
tranende ogen, geprikkeld slijmvlies. Ik vind het
het een kwestie van burgerlijk fatsoen, dat een
roker eerst vraagt, of iemand bezwaar heeft,
voordat hij opsteekt. Op die manier krijgt de
niet-roker ook een stem in het kapittel".
Sodaal vraagstuk
Een vraagstuk van beleefdheid dus zeg maar:
een sociaal vraagstuk. Niet een medisch? Dr.
Meinsma antwoordt mismoedig: „Echt, ik kan er
geen verstandig woord over zeggen. De vraag is:
in hoeverrre is de uitgeademde rook nou schade
lijk voor niet-roker, waarbij het uiteraard nog
verschil maakt, of de rook geïnhaleerd is ge
weest of niet. Naar mijn oordeel is het onmoge
lijk, een proef op te zetten, die het antwoord geeft.
De schadebepaling is mijns inziens onmogelijk.
Geen enkele groep niet-rokers is homogeen ge
noeg om hem lang te kunnen volgen. Je zou men
sen constant in een rokerige kamer moeten zet
ten hun leven lang. Dat kan toch niet? Boven
dien: het is veel te ingewikkeld om vast te stellen
welke stoffen de roker allemaal uitademt. Het
gaat niet om de nicotine. Zelf ben ik er niet ze
ker van, maar in het algemeen wordt aangeno
men dat nicotine niet kankerverwekkend is.
In sigaretterook zitten wel allerlei andere stoffen,
die bekend staan als kankerverwekkend
en allerlei andere stoffen, die bekend staan
als kankerstimulerend. De zwaartekracht zal er
voor zorgen, dat een deel in het lichaam van de
roker achterblijft, maar de kracht van de uitade
ming zal een ander deel naar buiten brengen.
Daarmee zitten we dan midden in de hele proble
matiek van de luchtverontreiniging. In Rotter
dam hebben ze proeven genomen om de schade
lijkheid vast te stellen, maar u weet, hoe ontzet
tend moeilijk dat is".
Voor dr. Meinsma lijkt de kous af, wanneer er,
als preventieve maatregel tegen longkanker, te
gen hart- en vaatziekten natuurlijk ook; dat is
nog belangrijker door niemand meer gerookt
zou worden. „Welke stof in de rook precies kan
kerverwekkend is, weten we niet en zullen we
misschien nooit te weten komen", zegt hij, „maar
het verband tussen roken en longkanker is onweer
legbaar aangetoond. Het hoeft niet bewezen te
worden, het is bewezen. Ik vind dat altijd heel
gek. Niemand heeft ooit gevraagd: bewijs de re
latie tussen planta en de blaasjesziekte maar eens.
De mensen kochten gewoon andere margarine.
Maar als het over sigaretten gaat, zeggen ze: be
wijs het eerst maar eens. Begrijpt u het?".
De kwestie is, dat veel mensen het roken gewoon
niet op willen geven. De Amerikaanse kankerspe
cialist prof. Wijnder had het daar onlangs over,
toen hij op een artsencongres een foto toonde van
een konijntje met een kankergezwel op zijn kop,
dat daar gegroeid was, nadat de plek regelmatig
met de neerslag van tabaksrook was ingewreven.
Hij maakte er een half schertsende, half ernstige
opmerking bij, die de groteske situatie, waarin
de verslaafde roker verkeert, in een grauw
daglicht stelde. „Als ik u nu vertelde, dat het ge
zwel op de kop van dit dier was veroorzaakt door
een diëet van bloemkool", zei hij, „zou u van uw
levensdagen geen bloemkool meer aanraken. Maar
nu het gezwel toevallig veroorzaakt is door ta
baksteer zullen de meesten van u door blijven ro
ken als waren zij ervan overtuigd, onsterfelijk te
coupé gedwongen blijven tegen wil en dank
stoffen in te ademen, waarop zacht gezegd de
verdenking rust, dat zij kankerverwekkend of kan
kerstimulerend zijn. De deskundigen in Amerika
en Duitsland (prof. Oettel is geen eenzame
roepende in de woestijn) vinden dit een zotte
situatie. Wat de mensen elkaar thuis belleven aan
te doen is hun zaak, redeneren zij, maar althans
in fabrieken, werkplaatsen, kantoren, openbare
gebouwen e.d. zou een absoluut rookverbod
moeten gelden. Het ketst in de meeste gevallen af
op het protest van de rokers, die een dergelijk
verbod zien als een inbreuk op hun vermeende
persoonlijke vrijheid. Slechts zelden gaan zij door
de knieën voor het toch ijzersterke argument, dat
zij met hun roken evengoed inbreuk maken op de
persoonlijke vrijheid van de niet-roker. De keuze
in deze kan, alweer volgens de deskundigen, ei
genlijk toch niet moeilijk zijn. Het kleine ongerief
van de roker, die zijn sigaretje moet missen, staat
in geen enkele verhouding tot de dwang, waaraan
de niet-roker, bloot staat om stoffen te moeten in
ademen, die mogelijk het risico van een ernstige
ziekte in zich dragen. Maar erg optimistisch zijn
de ij veraars voor het rookverbod niet. Wat wil
len wij, vragen zij zich mismoedig af, in een tijd,
waarin de jeugd het al klaarspeelt, de inrichting
van een rookkamer voor de schoolpauze erdoor te
drijven en waarin ouders noch leraren de moed
kunnen opbrengen, aan die onzin een eind te ma-
PIET SNOEREN.
Zotte situatie
En zolang
bij de NS en
r gerookt wordt, zullen niet-rokers
n abonnement voor het leven nemen
zich afzonderen in een niet-roken-
hem. Later, in de tweede wereldoorlog,
werden de percelen nog zwarter ver
kocht dan de turf die er werd gestoken.
Maar op het ogenblik zijn ze in Deur
nes turf leidingen aan het leggen
gas. Toen ik trouwde kocht ik eer
nuis. In de winterdag hebben we daar
mee tot heden gestookt. Het is wat stof
fig en de afgestoken turf is snel op
gebrand, maar wat geeft dat"?, be
peinst veenbedrfjf-directeur Kuqper.
„Dat steken is een gemeen zwaar werk.
Iedere keer moet het „mes" met kracht
door het vezelige veen worden gesto
ten en dan nog op maat ook. Sommige
Peelwerkers gooiden zo'n 5.000 turven
per dag in „slag" (op een rij boven op
het land). Dat kon Bertus ook", zegt
Kuijpers.
„Ja, maar ik was nooit de vroegste.
„Toon d'n Platte" bijvoorbeeld, dat
was een werker. Als ik kwam had hij
de helft van mijn dagproduktie er al
niet meer laten. Het Is nou mijn hobby. uit. Hij werkte van schemer tot je niks
Bertus van Dam, een door werk, weer en wind kromgetrokken man, maar tanig vitaal. Na 70 jaar sappelen
in de wijde Peel kan hij de turf niet meer missen. Het onmenselijk zware werk is zijn hobby geworden.
slagen arbeider verdiende aardig, maar
een kruier kreeg altijd zeven stuiver
méér. In die tijd had ik geulen eelt op
m'n handen. Zo hard dat je er geen mes
in kreeg om het weg te snijden. Ik kon
er een lucifer op aanschrappen.
Voor het kruien moest je een speciale
slag onder de duim hebben. Er is veel
handigheid voor nodig en kracht na
tuurlijk. Je moest met zo'n 125 kg turf
op je kruiwagen op een draf de put uit.
Wanneer je schepen moest laden, ging
je zo'n smalle plank op dat je je voe
ten niet naast elkaar kon neerzetten.
Ik had liefst een goed doorzwlepende
plank, want die gooide jouw kruiwagen
als het ware naar boven. Je moest wel
goed kunnen sturen, ja. Maar ik ben er
nooit naast gereden. Kruien vond lk het
r op.
Ik geloof dat ik mijn leven wel drie keer
de wereld ben rond geweest met een
kruiwagen, vol en leeg".
„Je bent er wel stijf vangeworden",
zegt mevrouw Van Dam. „Dat wel",
maar ik kan nog steeds steken", weer
legt haar man. „Gewerkt heb ik ja,
nooit veel gegeten: wat brood en ver
der mik en spek als je het had. En ka
naalwater. Dat vies-bruine spul, waar
je azijn bij deed, anders was het niet
te drinken. Je nam wel koffie mee,
of pijn in zijn buik. Als hij zich in z'n
vinger sneed dan deed hij er wat „lok"
(vezels in veen) om. Dat hij nooit bloed
vergiftiging heeft .gehad begrijp je
.„Werken in de Peel is ruig en hard,
maar gezond. Geen Peelwerker is naar
een fabriek gegaan. Hij kan de buiten
lucht niet mis6en". zegt directeur Kuij
pers.
„Ik heb wel eens een halve dag bij een
fabriek in Helmond gewerkt. Ze weten
in de Peel nu nog niet, dat ik daar ge
weest ben. Je zag er alles stomen, je
r je dronk in de zomerdag vier, vijf moest zo'n voorschoot aan, vuil werk.
liter water. Maar ik ben gezond geble
ven. Nooit ziek geweest. Ik heb zelfs al
mijn tanden nog.
Mevrouw Van Damt „Niet eens koppijn
Een week zou ik wegblijven, maar ik
had een retour genomen, want ik ver
trouwde het zaakje maar half. Ik ver
veelde me direct tussen die lakse „Hel-
lemonders". Nee, ik moest dezelfde dag
weer terug naar de Peel. Daar is het
mooi, hè? Zo rustig, dat jonge groen
van de berkenbosjes, vind je niet?" In
stille vervoering kijkt hij naar een gro
te foto van de Peel die een ereplaats
in zijn huis heeft
Waarom blijft hij hunkeren naar dat
melancholisch wijde veld, met z'n in
dringende stilte? „Ik ben in mfln leven
nooit verder geweest dan Helmond. Ik
heb er geen behoefte aan weg te trek
ken. Eenzaam in het veen? Ik geef ner
gens iets om, maar de Peel wil ik blij
ven zien. Turf is goud".
We moeten mee naar het schuurtje ach
ter het huis. Liefkozend pakt hij een
„klot". Bekijkt de turf en stelt vast dat
hij die zelf heeft gestoken. „Kijk, dat is
er een van onze Toon en die van Hans".
Zijn zoons gaan wel eens mee een turf
je steken, maar ze komen niet verder
dan enkele weinig trefzeker afgesneden
klompen veen.
„Ze moeten mij maar in de Peel begra
ven. Als het kon in een kist van turf.
Dat is eerlijk, hoor. Wat geeft het. Ik
werk mijn tijd uit in de Peel. Dat vrij
zijn, waar kan je dat nou? Als ik het
over mocht doen? Als ik 20 was en er
was wat te verdienen? Dan trok ik
weer de Peel in. Man, het is er zo heer
lijk: de konijnen, de berkenbosjes, de
vogels; 't ruikt er ook zo lekker, waar
om zou ik me daar niet fijn voelen"?
Mevrouw Van Dam: „Je bent anders
nooit rijk geworden in het veen". Haar
man: „Rijk werd je er niet, je mocht
blij zijn als je wat te eten had. Ik weet
nog toen ik pas was begonnen. Ik kwam
als zo'n manneke thuis en zei: „Het is
toch eigenlijk niet veel". „Beter dan
niks", zei vader en dan vertrok je weer,
zingend. Je had niet altijd even goed te
eten. 's Middags klemde je de spekkoek
die je bij je had tussen ijzerdraadjes en
warmde hem boven een vuurtje, zodat
er wat spiaak aan kwam. Maar het ge
beurde vaak dat je in de put aan het
werken was en je lijf hoorde ramme
len, alsof er kikvorsen in zaten. Dan
ging het werken niet meer".
Waren er in uw kinderleven nog ver
zetjes? „Spelen? Om d'n donder niet.
De ploegbaas gaf je liever een draai
om je oren. En als je een week lang
geen geld voor brood 1 kreeg, hoefde je
daar niet over te mopperen, want dan
kon je naar huis".
„Later verdiende He In de avonduren
nog wel eens wat bij. Van schipper Jan
Houtermans dat was een goed mens
heb ik een accordeon gekocht. Jan
bemieterde je niet. Bij hem speelden en
zongen we en we kregen nog wel eens
wat van hem. Dat was plezierig!"
„Het was een ruig bestaan, maar je
wist niet beter en ik had dus m'n ver
zetje. Ik ging met m'n harmonika naar
bruiloften. Prachtig, dan kon ik ze la
ten dansen. Buiten bruiloften was daar
geen kans voor. Soms pakte ik d'n har
monika wei eens stiekem. Dan liet ik ze
dansen in het café. Totdat iemand me
verraadde en de veldwachter kwam".
„Onze pappa was er vroeg bij in de ca
fés", borduurt mevr. Van Dam door.
„Ja, als we 's zaterdagsmiddags om
vier uur uit de Peel kwamen, gingen
we een borrel proeven met de koppel.
Dat was niet zo moeiljk, want de hele
weg uit de Peel naar Deurne stond vol
kroegjes". Er werd in die tijd nogal een
stevig slokje gedronken?
„Altijd te veel. Ik had die laatste bor
rel eigenlijk nooit moeten vatten, be
grijp je? Op je veertiende deed je al
„En nou kunnen we hem niet eens mee
krijgen naar de kermis. Hij moet naaf
de Peel", zegt moeder Van Dam. „We
moeten gewoon met hem vechten". „Het
werk moet goed worden gedaan, ook
als het je hobby is. Ik zit er weken aan
een stuk", zegt Van Dam, er klinkt ple
zier door in z'n stem. Zijn vrouwi
„Ik heb toch zo'n hekel aan die Peel".
Van Dam: „Hier in die stoel brand ik
af".
„Ik mag niet eens een oliekachel van
je kopen, jij wil maar klotten blijven
stoken". „Ach, die geven toch ook
warmte. Als ik eenmaal in de Peel ben,
moet ik 'n stukske mee naar huls bren
gen". Nou is het de laatste keer ge
weest", zegt mevrouw Van Dam, maar
ze hecht weinig geloof aan haar eigen
woorden, zo te horen.
„Nou doe ik het nog ene zomer en dan
hou ik er mee op, als ik het beleven
mag". „Alweer één".
„We hebben zeven kinderen gehad,
maar de Peel heeft ons nog nooit echt
honger laten lijden, al gaf hij het niet
voor niets. Je moest zo hard werken
dat het zout op je rug stond. Tot je was
uitgebeten van het zout". Zij: „Die vese
rekte Peel"!
Foto's Piet Mijzen
PIET SNOER Elf