enzame
eelt
met
herinneringen
vrijheid
en
tijd
vrije
„Ach, toen
hij was
den er t
weken. He
woon aan
besefte nie
eigenlijk i
Ze staart voor zich heen. Naar buiten, de kleine tuin in,
waar een schat aan bloemen bloeit. Grijs, een lief
doorgroefd gezicht, handen, die gewend zijn zelf te
werken, op tafel. Ze is nu negenenzeventig jaar. Praten
over haar gevoelens gaat moeizaam, over dat leven
alleen, in haar eigen eenvoudige woning, over haar
zorgen „niet financieel, want ik heb het best met die
AOW en dat bedrijfspensioentje" over het verdriet,
dat niet meer. is weggegaan en dat ze zoveel mogelijk
in stilte venverkt.
„Weet u, .ie staat daar niet zo 'bij stil. M'n man was
typograaf. Hij heeft de hele emancipatie van de moderne
arbeidersbeweging intens meegemaakt. Stond vooraan
in het maatschappelijke en sociale leven. Had politieke
functies. Hij praatte net zo makkelijk met prins
Bernhard als met een textielarbeider. Hij was er trots
op, dat hij in allerlei organisaties belangrijke functies
had en er financieel nooit beter van was geworden.
Wat heeft-ie in de oorlog niet allemaal gedaan
Ik heb dat nooit gehad, dat „brutale", dat idee van trots
op het feit, dat je voor niemand opzij hoeft te gaan,
ook al heb je niet gestudeerd, al ben je gaan werken
op je achtste jaar. Mijn twee dochters hebben dat van
vader meegekregen.
We hadden door dat alles een druk gezin. Veel
vergaderingen, veel aanloop, veel afwezigheid, vooral
's avonds van m'n man, veel vrienden toen de meisjes
gingen studeren. In de oorlog was iedere goede
Nederlander welkom. Toen m'n man pensioen kreeg,
moest hij vele functies opgeven. Toen werd hij prompt
hoofdbestuurder van een grote bejaardenorganisatie.
Schreef veel over hun problemen. Hield spreekbeurten.
Zijn gezondheid werd slechter, maar hij weigerde het
kalmaan te doen. Dat kon-ie ook niet".
Ze kijkt terloops even naar een eenvoudig portret op
het ouderwetse buffet. Een levendig gezicht met scherpe
ogen, een vriendelijke mond en wat holle wangen kijkt
Thuis
Ze vertelt dan, hoe het haar bij haar oudste dochter te
druk werd. De liefdevolle zorg voor moeder, zo goed
bedoeld, werd haar te veel. Haar kleinzonen, fikse
knapen, leefden gewoon door. Ze deden veel voor oma,
maar ja.
„Toen heeft m'n schoonzoon me met de auto naar huis
gebracht. M'n dochter bleef een weekje met de jongens.
Het was herfstvakantie. Ik was blij dat ze weggingen.
Ik moest gewoon alleen zijn, met m'n verdriet, met
m'n herinneringen, met m'n spulletjes. Ik weet dat
het er niet rijk uitziet. Maar het is alles wat we samen
hebben opgebouwd. Door zuinig te zijn, door hard te
mijn man stierf
75 jaar volg-
rerward drukke
t onbrak mij ge
rust en stilte. Ik
t goed wat er nu
n en aan mijn
leven was
veranderd.
Mijn kinde
ren ik
heb twee
getrouwde
dochters die
fijn voor me zijn waren
bij me. Met één ging ik
mee. Om die eerste tijd
niet zo plotseling alleen te
zijn. M'n eigen huis was zo
leeg. Alles erin herinnerde
me aan m'n man, aan een
mooi leven van meer dan
vijftig jaar samen, aan
alles wat we hadden door
leefd".
Weet u, mijn man fietste in de crisistijd naar
vergaderingen, soms wel dertig, veertig kilometer. Hij
kreeg dan trein- of busgeld terug. Dat was in de tijd,
dat er maar vierentwintig uur per week werd gewerkt
en de spoeling dus heel dun was.
Maar we gingen elk jaar met de meisjes op vakantie.
Fietsen, in jeugdherbergen slapen. Bijna zonder geld.
maar een plezier dat we hadden
Zorgzaam, wat beverig, schenkt ze een kopje thee in.
Met een koekje. Wat vermoeid gaat ze weer zitten. Ze
vertelt, hoe ze die eerste tijd alleen thuis is doorgekomen.
Buren waren vriendelijk, deden allerlei zware karweitjes,
haar zusters kwamen geregeld op bezoek, kwamen haar
halen, 's avonds, voor de televisie, voor een praatje
of het leggen van een kaartje.
„Mijn kinderen wonen in andere delen van het land.
Ze bellen me vaak op. Komen ook vaak voor een
weekeind. Halen me nogal eens. Hartelijkheid en liefde
genoeg. Maar toch
Veel vrienden waren al uit hun leven verdwenen, toen
haar man nog leefde. „Oude mensen, hoe gaat dat...."
Velen, die steeds kwamfen, toen haar huis nog een
centrum was voor haar man, komen niet meer, of
sporadisch. „Ik begrijp dat best. Ze kwamen niet voor
mij. Ze hadden zaken te behandelen met m'n man. Ik heb
me altijd op de achtergrond gehouden. Ik had dat nou
eenmaal niet. Ik vond het best, dat m'n man dat
allemaal deed. Ik meende hem te helpen door ervoor te
zorgen dat thuis alles goed liep.
Bij allerlei huldigingen, toen hij uit veel werk stapte,
heeft hij dat steeds gezegd. Mij steeds bedankt. Ik
weet dat hij dat echt meende. Zo was-ie. Hij haalde me
gewoon naar voren. Ik bloosde dan tot in m'n hals. We
waren per slot van rekening maar gewone
arbeidersmensen".
SOMS KOMT ER
DE HELE DAG NIEMAND,
DAN PRAAT IK
WAT IN MEZELF....
SOMS HUIL IK,
VOORAL ALS HET
DAGENLANG SOMBER
EN DONKER IS....
„Ik scharrel wat in m'n huis, neem stof af. kook m
potje, ga er wel uit, kijk televisie wat heerlijk is
het dat te hebben ga naar de kinderen. Maar m'n
leven is weg. Het lijkt me zo zinloos, 's Morgens als ik
opsta, ben ik alleen, 's Avonds ga ik alleen naar boven.
Soms komt er de hele dag niemand. Dan praat ik wat
in mezelf. Lees de krant, ga wat boodschappen in de
buurt doen.
Soms huil ik, vooral als het dagenlang somber en donker
is. Dan bel ik een van de kinderen op en die horen dan
direct dat ik wat heb. Als het dan even kan komen ze
me halen. Dan voel ik me hulpbehoevend.
Ik wil geen medelijden, maar heb er ergens wel behoefte
aan. Ik weet eigenlijk niet wat ik wjl. Ik wil dat goede
oude leven terug en ik begrijp dat dat voorbij is.
Ik verheug me als het goed gaat met de kinderen, als een
van de kleinzonen op school nummer één is, als een
schoonzoon een promotie maakt. Maar ergens heb ik
het gevoel dat het sinds de dood van m'n man wat
langs me heen gaat. Dat ik er niet meer werkelijk bij
betrokken ben".
Zelfstandig
Ook de raad van de kinderen om in een bejaardenhuis
een appartementje te huren, hoe goed bedoeld ook,
jaagt haar angst aan. Dat immers zou een radicale
breuk zijn met een verleden dat haar hele leven was.
„Opgeborgen om dood te gaan. Uit m'n omgeving, weg
van m'n herinneringen, met andere oude vrouwtjes en
mannetjes. Wat moet ik daar doen?" Het klinkt als een
noodkreet.
Ze wil zo lang mogelijk haar zelfstandigheid bewaren,
ook als die steeds meer vereenzaming met zich brengt.
..Ik kan ook bij een van de kinderen in. Krijg er een
eigen kamer. Maar dan moet ik veel spulletjes wegdoen.
Met het gezinsleven zal ik me nooit bemoeien, maar
ja, het is er alles zo anders dan vroeger bij ons. Er
kan veel meer. Ze praten er over dure dingen, waarvan
m'n man en ik vroeger niet durfden dromen. Wel fijn,
dat m'n kinderen dat kunnen, maar toch stemt
het me wat weemoedig. Ik ben veel liever een oma, die
af en toe komt, dan een oma die door er altijd te zijn
misschien een last gaat worden".
Een oude vrouw wier eenzaamheid voortspruit uit een
rijk, een vol verleden en die alleen kwam te staan
toen ze te oud was om een nieuw doel in dat leven te
zoeken. Een eenzaamheid die moeilijk doorbroken kan
worden, omdat ze ligt in de aard van het oud worden
zelf. Een eenzaamheid die stoelt op ontelbare goede
herinneringen en die zich gevat weet in liefde van
kinderen wier leven doorgaat en die wel willen helpen,
maar niet meer kunnen teruggeven wat voorgoed
verloren is gegaan: het samenleven van twee mensen
die gedurende meer dan een halve eeuw naar elkaar
zijn toegegroeid. Dat maakt de overlevende partner
uiterst kwetsbaar, voor-goed. jacques levijs
Ze glimlacht bij een herinnering. „Hij zag dat anders. Na
de oorlog wilde men hem allerlei officiële functies
geven. Hij trok zijn stofjas op een goede ochtend aan,
nam zijn blikje met brood en ging weer naar z'n
drukkerijtje. „De oorlog is voorbij. Nou gaan we weer
gewoon werken", zei-ie. Dat heeft hij toen ook gedaan!"
Zijn het die duizenden dierbare herinneringen die haar
een stuk eenzaamheid opleggen? Is het haar eigen
innerlijk dat haar dwingt te menen dat haar leven
voorbij was, toen haar man stierf? Ze heeft zich nooit
helemaal naar buiten kunnen geven. Wreekt zich dat
nu?
Wie zal het zeggen. Vast staat dat in haar leventje een
stuk vereenzaming is gekomen. Ondanks allen die
haar willen helpen, ondanks al de liefde waarmee haar
kinderen en vijf kleinzonen haar omringen, ondarfks
de aanloop van familieleden en goede bekenden, die er
nog steeds is.
.schoolse" gedachten over
Omdat, wat zelden schijnt
voor te komen, het lot
precies dat beschikt heeft
wat ik zelf al een tijd
lang gewikt had en ik zo
doende mijn dagelijks
brood verdien als leraar,
word ik door sommigen
van mijn kennissen be
nijd om de zeeën van
vrije tijd die deze functie
heet mee te brengen.
Reken maar eens na. Elke
middag komt mijnheer
om kwart over twee thuis
bij het vrouwtje en dan
zit zijn dagtaak erop
afgezien van wat correc
tie en zogenaamd voor
bereiden. De gunst van
mijn superieuren, ver
diend met voorbeeldig
gedrag en stipte plichts
betrachting, heeft mij
daarenboven een vrije
zaterdag bezorgd. En dan
die eindeloze vakanties
met Kerstmis, Pasen. St.-
Juttemis en vrijwel de
hele zomer.
Wij stakkers in de bedrijven, zo zeg
gen ze dan, kunnen misschien op jouw
leeftijd een tikkeltje meer verdienen
ofschoon, jullie verdienen de laatste tijd
ook heel behoorlijk we kunnen mis
schien wat meer promotie maken en
hebben niet zo'n saai werk; maar daar
staat dan ook tegenover dat we dag en
nacht moeten zwoegen, elke avond bek
af thuiskomen en die paar weekjes va
kantie broodnodig hebben om eens on
gecompliceerd te relaxen. Intellectuelen
onder hen wijten het aan deze barre
omstandigheden ook dat er van lezen zo
weinig komt en dat het zo veelbelovend
opgezette proefschrift al jaren in de la
ligt.
Er zijn leraren die deze argumenten
haarfijn kunnen weerleggen. Ik ver
wijs graag naar him waterdichte betogen
zonder de lust te voelen daar iets uit
te herhalen of nader in te gaan op
de statistisch vastgelegde en bijzonder
onprettige waarheid dat zovelen van
hen vlak voor of vlak na het pensioen
doodgaan en dus niet eens het hun toe
komende statistisch gemiddelde halen.
Ik voel er eigenlijk veel meer voor
ongegeneerd gelukkig te zijn met de
toestand zoals die is en maar zonder
al te veel schuldgevoel van die vrije
tijd te genieten. Ik weet trouwens nog
iets heel aardigs dat als olie op het
vuur van de benijdèrs kan werken. Ook
het werk dat ik doe is liefhebberij en
vrije tijd, niet zozeer omdat het nu
direct een hobby van me is, maar om
dat het te maken heeft met school. En
school komt onherroepelijk van een
Grieks woord dat volgens het woorden
boek betekent: rust, vrije tijd, rusti
ge behandeling van zaken, gemak, en
speciaal: bezigheid in ledige uren,
liefhebberij, meest studie, discussie, be
spreking. Op deze grappige omstandig
heid is al dikwijls gewezen. Meestal
gebeurt dat, en zeer terecht, om te
benadrukken, dat vrijheid, contempla
tieve rust en belangeloosheid ten
grondslag liggen aan wijsbegeerte en
wetenschap. Dat is niet alleen his
torisch zo vanwege de zeer bijzondere
en merkwaardige omstandigheden :n
het oude Griekenland, de bakermat
van al onze culturele afwijkingen;
door die unieke historische omstan
digheden heen zegt het iets over
het wezen van vrije tijd, contemplatie
Cru gezegd komen die omstandighe
den hierop neer dat de vrije Grieken
letterlijk leefden op een dikke laag
van slaven die het werk deden. Wat ons
wacht aan het einde van de automa-
tisering hadden zij dank zij het af
schuwelijke, maar voor hen vanzelf
sprekende instituut van de slavernij.
Over slaven werd verder niet gespro
ken. Vrije tijd is een bezit van vrije
mensen, het is het bestaan zelf van
mensen die vrij zijn van slavernij.
Werken is in zo'n samenleving niet
minderwaardig, het heeft alleen
maar iets van 'n probleemloze vanzelf
sprekendheid. Men leefde niet in 'n ideo
logie van arbeid, maar van vrije tijd.
Woorden als „vrij" en „een vrij
mens waardig" gaan vanuit deze om
standigheid een zeer ruime betekenis
krijgen. Ons woord „liberaal" is daar
een vrij laat uitlopertje van. Een
vrij mens waardig is vooral een in
teressesfeer die niet onmiddellijk in
het verlengde ligt van de strijd om
bet materiële belang, een beschouwe
lijke inslag in het leven, belangstelling
voor wetenschap en wijsbegeerte. Men
moest dus wel een vrij man zijn en
over slaven beschikken om zich deze
houding te kunnen veroorloven, maar
afgezien van deze materiële onderbouw
is die houding op zichzelf toch wel
van belang. Zij is namelijk helemaal
geen noodzakelijk gevolg van die on
derbouw. Op diezelfde onderbouw kan
even goed een heel andere houding ge
baseerd worden bv. een eindeloos toege
ven aan weelde, het doodschieten van
zoveel mogelijk vijanden, etc. Voor
beelden hiervan kan een ieder naar
believen ophengelen uit geschiedenis
boeken. En van de andere kant: de
zelfde bovenbouw kan op een heel an
dere onderbouw ontstaan. Hij ligt
niet zonder meer in het verlengde daar
van, maar staat er dwars op. De
„school" in de omschreven betekenis
is een zeer speciale keuze en als keu
ze, niet als noodzakelijk gevolg van
materiële omstandigheden, is zij in
teressant. Als keuze is zij geen nood
zaak maar vrijheid en als zeer bijzon
dere keuze is zij een keuze van de
vrijheid zelf. De vrije man verkiest
vrij te zijn en negeert de wetmatig
heden van zijn materiële onderbouw.
Bewuster en vrijer kan de keuze niet
zijn. Dieper doordringend in het woord
„school" ondekken we trouwens dat
het met „houden", „ophouden", „in
houden" en „onthouden" te maken
heeft. Het is niet zomaar de domme
lege vrije tijd die de Grieken cadeau
kregen van hun slaven, maar vooral:
de onthouding van een vrij en zich be
vrijdend mens, de ascetische distan
tie ten opzichte van het onmiddel
lijke belang. De specifieke betekenis
van dit woord veronderstelt dus niet
zozeer een bepaalde onderbouw van ma
teriële gegevenheden, maar vooral een
innerlijke cultuur die zich in soberheid
weet te schikken binnen de grenzen
van het gegeven. Dat het woord school
zich van hieruit bewogen heeft in de
richting van het beschouwelijke en
in onze tijd zo verfoeide „statische"
is dan niet te verwonderen.
Ben je wel helemaal een mens van
deze tijd en een serieus medeburger
als je nu nog over die oude toestan
den begint en daar enige betekenis
aan hecht? Waarschijnlijk niet, maar
't is goed voor de vrijheid en de vrije
tijd daar niet te veel belang aan te
hechten. Voor alle zekerheid moet ik
het toch even zeggen: school heeft in
onze tijd niets meer met vrije tijd en
beschouwelijkheid te maken. Al die
mooie Griekse dingen zijn voorbij en
dat is maar goed ook. Wij hebben geen
slaven meer om voor ons te werken.
Wij moeten het zelf doen en daarvoor
moeten we geschoold worden. De maat
schappij vraagt in toenemende mate
om geschoolde krachten; zonder brief
je bereik je niets meer en het is nu een
maal zo dat de meesten geen interes
se hebben voor de studie, maar al
leen voor het papiertje. Kijk, dat is
nu eens flinke, reële taal. De school is
een hard bedrijf dat briefjes en dus
geschoolde lieden aflevert op bestel
ling van de maatschappij. Leren is he
lemaal geen spelen, maar flink werken
en dapper door de zure appel heen
bijten. De beschouwelijkheid en al die
mooie zaken komen misschien straks
wel; eerst moet er een goede maat
schappelijke positie opgebouwd worden.
Vrij vertaald luidt deze realistische
uitspraak als volgt: vrije tijd is iets
wat straks komt; nu moeten we alle
maal slaven zijn. De slavernij is
zelfs in de school, vanouds een winstil-
le plek terzijde van de werkende sa
menleving, doorgedrongen. En zij dringt
er met meer kracht en overtuiging in
door, naargelang wij meer behoefte
krijgen aan een ideologie die bij de
vrije tijd past en van het zwoegen
geen hoogste deugd maakt. Hebben wij
geen slaven meer? We hebben er mis
schien meer dan de Grieken.Om te be
ginnen bevolken zij onze scholen, de
stakkers van leerlingen die boven hun
kracht moeten werken aan iets dat hen
amper interesseert: want interesse
hoeft niet, ijver is genoeg. Maar dat
is een hoofdstuk apart: de slavernij
op een school, die zo nodig toeleve
ringsbedrijf van de maatschappij moest
worden en daardoor elke „vrije" in
teresse grondig frustreert. Ook later,
als eenmaal „geschoolde" kracht,
moet je al geweldig op je hoede zijn
om geen slaaf te worden. Wie daar
bij nog een „mooie maatschappelijke
positie" wil opbouwen, kan er voor
honderd procent zeker van zijn levens
lang slaaf te worden in allerlei op
zichten, vooral ook in menselijk opzicht.
Zonder enige inhouding, onthouding
of ascese maar tot het uiterste ge
schoold storten wij ons in een maal
stroom van beslommeringen, in de
steeds wijder wordende spiraal van
klusjes en ambities, consumptieve be
geerten en maatschappelijke verplich-
Het is een bekend verschijnsel dat,
naargelang de vrije tijd voor de zoge
naamde massa toeneemt, de agenda's
VRIJE GRIEKEN
LEEFDEN LETTERLIJK
OP EEN
DIKKE LAAG
VAN SLAVER
DIE
HET WERK
DEDEN
van hen die tot de zogenoemde elite be
horen, steeds meer gaan uitpuilen. In
dezelfde mate waarin dit verschijnsel
toeneemt, verandert ook de aard van
het werk dat door die elite gedaan moet
worden. Er wordt nogal eens gezegd,
dat dit werk bij uitstek persoonlijk en
creatief werk is. maar dat geloof ik
niet. Creatief werk verdraagt deze druk
niet; daarvoor is bij de meeste men
sen gewone, ouderwetse rust nodig, die
tot aan het randje van verveling gaat.
Het werk waar de agenda's vol van
zijn- speelt zich in toenemende mate
af boven de grenzen van het creatieve
leven. Ik wil niet suggereren dat ik al
le werk, in verband van team of ver
gadering verricht, naar deze barre
streken van het bestaan verwijs,
maar het staat voor mij vast dat er op
dit gebied een heleboel kouwe drukte
gemaakt wordt. En dat is voor de men
sen die het moeten organiseren en mee
maken een geweldig frustrerende be
zigheid. Het lijkt wel of wij het drukker
krijgen naargelang de resultaten van
onze arbeid dubieuzer worden, en dat
die arbeid in dezelfde mate ook meer
vermoeiend wordt. Wij worden moe
van de dingen die we niet doen. Eigen
lijk is dat wel begrijpelijk: zij vragen
meer inspanning om waar gemaakt te
worden. Het allervermoeiendste werk
is 't werk dat 't minst creatief is en
het minst resultaat oplevert.
Het is vreemd: terwijl iedereen het er
over eens is dat weldra het tijdperk
zal aanbreken, waarin we nauwelijks
meer hoeven te werken, wordt het
zwoegen en sjouwen meer dan ooit ge
cultiveerd, zij het dan een bijzonder
soort van zwoegen. Want evenmin als
bij de Grieken met hun slaven gaat bij
ons de waardering uit naar het zware
of vuile handwerk of het gedachteloos
verrichte administratieve dienstbetoon.
„Distantie" wordt nu gezocht in een
zo groot mogelijke afstand ten op
zichte van het front waar de werk
zaamheden uitgevoerd moeten wor
den. Het nieuwe en slopende werk
van de elite is werken aan werk in
verband met werk over werk, dus
werk in de zoveelste graad, zo ver
mogelijk verwijderd van de vuile
nanden en de risico's, en daarmee
ook van de doeltreffende en crea
tieve ambachtelijkheid. Kan iemand
soms zeggen wat, afgezien van hoofd
pijn en maagklachten, het resultaat
is van een week vergaderen, bespre
ken en onderhandelen? De werkers
van nu moeten ontzaglijk veel doen
om ontzettend weinig te bereiken. En
zij zijn daartoe bereid. Wij eisen
dat ook van hen.
Wij leven nog met het ethos van een
arbeid die we niet meer hoeven te
verrichten en van een vrijheid die we
nog niet kennen. Dat arbeid adelt ge
loven we niet meer sinds we ontdekt
hebben dat deze adel in hoge mate
eigen is aan de machines die bij ons
de slaven vervangen, maar van de an
dere kant: we zijn te lang slaaf ge
weest om ons van de vrijheid iets an
ders te kunnen voorstellen dan chaos,
verveling en allerlei zedenbederf. De
grootste verandering die het toenemen
van de vrije tijd teweeg zal moeten
brengen is waarschijnlijk het inzicht
dat vrije tijd ook betekent dat ons aan
deel in de produktie afneemt. Dat
houdt niet alleen in dat we moeten af
leren het bestaan als een jachtige aan
gelegenheid te zien, pure en permanen
te bereidheid tot actie bij nacht en
ontij, zinvol of niet, maar waarschijn
lijk nog veel meer, dat we een dras
tische grens gaan stellen aan onze con-
sumptiev. interesse. Dit lijkt in sterke
tegenspraak met de gebruikelijke doc
trine over de mens van de toekomst.
Die mens zal in de visie van velen lou
ter consument zijn. Laat dat waar zijn,
daaruit volgt niet dat aan zijn con
sumptie dezelfde gretigheid eigen zal
zijn als nu aan zijn panische produk
tie. Afwezigheid daarvan, ook rust te
noemen, is namelijk het enige wat con
sumptie onderscheidt van produktie.
En wanneer men de consumptieve
mens geheel ontwerpt naar het beeld
van de producerende mens, ontwerpt
men hem niet voor de toekomst, maar
voor een heden dat door jachtigheid
en het onvermogen tot rusten is ver
giftigd, waarin consumptie een tegen
wicht is tegen jachtige produktiviteit
en dus even paniekerig. Wanneer het
ritme van onze consumptie niet meer
bepaald wordt door het ritme van onze
produktie, verandert het op een onvoor
stelbare wijze. We staan ongetwijfeld
voor een verlangzaming en versobering
van het bestaan; zowel de pret-en-
joolsfeer als het zure en verbeten re
laxen, twee kenmerken van onze vrije
tijdsbesteding. zijn in hoge mate on
echt. omdat zij bepaald worden door
onze manier van werken, niet door de
aard van het menselijk bestaan. In de
plaats van de verbeten ijver en de
waardering voor hard werken zal in de
toekomst moeten komen: soberheid,
onthouding en beschouwelijkheid, de
mooie eigenschappen van de Griekse
beschaving. In de Griekse beschaving
kwamen die er niet als een noodzake-
J ge.v,0,S van een daarvoor gunstige
materiele onderbouw, maar als een re
solute en ascetische keuze voor de vrij
heid zelf als menselijke opgave Het
zou te wensen zijn dat er voor ons in
de loekomst geen andere keuze was
de'm TT mensen die opgevoed zijn tot
ae zo intens mogelijke afwisseling van
zwoegen en zwelgen valt met recht te
vrezen dat na het verdwijnen van het
woegen alleen het zwelgen overblijft
Het enige wat ons kan redden is de
aanwezigheid van een derde wereid
die °ns voorlopig verhindert deze fata-
Lrdafz' """"I' a' 'S he'
i» hÏ, i wat lanSzaamheid
to' Tcringe vergissing
te menen dat ontwikkelingshulp alleen
maar gever, is of alleen maar met wel
vaart en produktie te maken heeft. Het
is een scholing in alle betekenissen die
dat woord maar heeft. En in veel op-
S?ngeXCd"endan
dr. co-jn verhoeven