KOMST COLUMBUS LEIDDE MOORD EN VERDRUKKING IN Tweetaligheid: Verzetsleider „onbekeerd" verbrand KRIS KRAS DOOR CUBA III 7 HANDICAP EN EEN RIJK BEZIT ZATERDAG 28 SEPTEMBER lflj (Van een speciale verslaggevers) HAVANNA In 1492 arriveerde Christoffel Columbus, op het eiland Cuba. Hij maakte er toen kennis met drie Indiaanse taal- en eultuurgroepen. die na elkaar op Cuba waren aange komen en die elkaar af en toe te lijf gingen. Deze stammen heetten Guana- jatabeyes, Siboncyes cn Tainos. Zij kregen al spoedig te maken met ver volging. dood en onderdrukking door de Europeanen. Het was 27 oktober 1492 toen Columbus met zijn drie sche pen Santa Maria, Pinta en Nina een eiland naderde, dat Japan moest zijn. Daarheen namelijk was de Spaanse admiraal in dienst van de Spaanse kroon op weg. De volgende dag meer den de drie zeilboten in een baal aan de noordelijke kust van de Cubaanse provincie Oriente. Columbus zelf zette als eerste Europeaan voet aan land. Niet op dat van Japan, maar van Cuba dus. De Spanjaard vond twee huizen waarvan de bewoners, naar hij veronderstelde, waren gevlucht. Ver der trof hij vissersmateriaal aan, net ten, haken uit hoorn, harpoenen van botten en lijnen van palmbast. Nadat hij alles goed had bekeken, keerde hij naar zijn vaartuig terug. Columbus praatte geestdriftig over de boomgroepen, de weiden en het mooie fluiten van de vogels. „Dit eiland is het mooiste dat ooit door mensenogen is aanschouwd", merkte hij enthou siast op. Maar de ideële interesse duurde niet zo lang. De koene Colum bus realiseerde zich, dat hij op een zakenreis was. die goud en specerijen moest opleveren. Vandaar dat hij en zijn manschappen zich onder de in heemse bevolking mengden. De India nen meenden met witte goden te doen te hebben en lieten schuw alles zien wat zij in de loop der tijd hadden ver gaard. Columbus nam alles goed in zich op en schreef na terugkomst aan zijn broodheren: „Zonder twijfel zijn er op dat eiland kolossale goudschat ten. De mensen, die ik zag, droegen sieraden van goud in hun oren en aan Deze boodschap wekte de begeerte van de Spaanse vorst. Maar het duur de nog wel even voordat hij zijn man nen naar Cuba stuurde. In 1511 ech ter was het zover. Onder leiding van Diego Velazques vestigden zich 300 Spanjaarden op Cuba, belust op buit en rijkdom. Verzet Na de landing van Velazquez besloten de Indianen geen genoegen te nemen met de dwingelandij van de witte vreemdelingen. Zij kwamen in verzet en streden zich voor hun vrijheid Honderden van hen sneuvelden Hoe verbeten zij zich ook weerden, resul taat leverde hun vechten niet op. De wapens waren te gering van kwaliteit en de Spanjaarden beschikten over veel meer ervaring. De Indianen er kenden, dat zij het beste konden vluchten, maar ook dit besluit bracht geen vrede. De bezetters gingen hen achterna, moordden hele groepen uit of namen hen gevangen, opdat zij als slaven zouden kunnen dienen. Na ver loop van tijd kregen de Spanjaarden ook de door hen gevreesde hoofdman Hatuey te pakken. Deze wilden tij levend verbranden, maar niet voordat hij nog geestelijke bijstand van een franciscaner monnik had gekregen. Deze probeerde Ilatuey te bekeren zodat hij in de hemel kon komen. Maar volgens de overlevering ging Hatuey op deze „vriendelijke" poging niet in omdat de poorten van de hemel ook voor Spanjaarden open stonden-, hij wenste niet nog eens sa men te verkeren met zulke gemene mensen. Na deze uitspraak zetten zijn tfrjandcn hem op de brandstapel en gingen door met roof en vernieling. Zij ontnamen de Indianen de moge- zelfstandige ontplooi- Van 1492 niet het hele gezelschap van Columbus keerde terug tot 1522 brachten de Spanjaarden meer dan een miljoen Indianen om het le ven. Zij vormden meer dan vier-vijfde van de oorspronkelijke bewoners van Cuba. Uiteindelijk kwam er een einde aan de uitroeiing van de Indianen. Uit buiting volgde evenwel daarna. De Spaanse gezagsdragers konden vrij wel onbeperkt doen en laten, waar zij zelf voorzagen. Deze schandalige Spaanse overmacht duurde een paar eeuwen; niet alleen op Cuba, maar ook dn andere delt-n van Zuid-Amerika, wiaar Spanjaarden zich hadden genestdld. Maar Cuba trok hetlangst aan hjet kortste eindje Toen de Spaanse kolxinialisten al van het vasteland van Midden- en Zuid- Amerika waren verdwenen, bleven zij nog rustig met huo roofpolitiek op Cuba en Puerto R5co doorgaan. En wie veronderstelt, dat zij daar wel een beetje kalmer doorgingen om nog bescheiden te profiteren van het bezii van deze twee eilanden, komt bedro gen uit. Cuba en Puerto Rico vorm den een Spaanse stal van twee vette melkkoetjes. Er bestond een ongeloof lijke vorm van beiasting betalen. In de laatste vijftien jaar van Spaanse overheersing verkocht Spanje voor een miljard Cubaanse produkten aan de VS. Cuba ontving daarvoor slechts een vijfde deel van dit.bedrag. Fikse som Wie op Cuba een zaak begon, eerst een fikse som geld betalen. Was de ambtenaar corrupt, dan liep de te kening extra-hoog op. Door dit sys teem werden honderden Spanjaarden rijk, zodat zij in hun vaderland een adeltitel en een lapje grond konden kopen. Na het verdwijnen van de hebzuchtige Spanjaarden kreeg Cuba echter nog geen gelegenheid ge heel vrij en onafhankelijk te zijn. De Verenigde Staten gingen zich met in terne kwesties bemoeien. Aanvankelijk was er een strenge con trole op het doen en laten van de Cu baanse regering. Langzamerhand -ech ter lieten de VS de touwtjes enigszins vieren. Dat wil zeggen: men zag af van de militaire invloed, die zij in 1898 hadden verkregen. Op het gebied van de economie voerden de Verenig de Staten een totaal andere koers. Zij ontkrachtten de Cubaanse zakenwereld en verwierven enorme belangen in de suiker- en tabakindustrie. Daarmee hielden zij een evenwichtige ontwikke ling van het eiland bewust tegen. Bo vendien kregen de inwoners van de VS er een prachtig vakantieoord bij. De toeristen kwamen in groten getale opdagen. Amerikaanse ondernemingen zorgden in allerijl voor aan VS-stijl aangepaste voorzieningen. De Ameri kanen moesten onthaald woeden op een voor hen bekende wijze oost-west- thuis-best. Zo kreeg Florida tweehon derd kilometer verder overzee een verlengstuk, waar de Amerikanen zich aan alle vreugden des levens konden overgeven. In luxueuse hotels met zwembaden, air-conditioning. Ca dillacs, call-girls, copieuze maaltijden, opwekkende cocktails en wjat dies meer zij. Carpe diem De Cubanen, dat wil zeggen de in woners van Havanna, voeren er zeer wel bij. De dollars rinkelden in hun por temonnees en kassa's. Carpe dienm, pluk de dag, laten wij eten, drinken en vrolijk zijn", was de leuze van de duizenden gasten en hun landgenoten, die zich op het groene eiland vestig- ra 'tl den. De gehele -zakenwereld kreeg door de „yankees" een stevige poot om op te staan. Een Amerikaanse poot wel te verstaan. De handelslie den uit de VS hokten in Havanna bij elkaar. Om de rest van Cuba bekom merden zij zich niet. De regering evenmin. Zo gebeurde het dat Havan na steeds mooier en grootser bloeide en het platteland verschrompelde. Voor onderwijs en goede wegen zorgde men niet, of alleen in voor de Ameri kaanse ondernemingen belangrijke gebieden. Vele Cubanen zaten zonder werk. Het hele jaar of een deel daar van. In 1952 veroverde Fulgencio E. Batista door een staatsgreep de macht. Hij had al eens eerder op Cuba geheerst, namelijk van 1940 1944, maar Bastista ontpopte zich als een dictator, die in het land geen en kele verbetering doorvoerde. Door corrupte ambtenaren kon hij de scep ter blijven zwaaien. De bevolking vreesde zijn politiemacht, waarvan vertegenwoordigers soms de winkels leeg stalen. Politieke moord was aan de orde van de dag. Zijn schrikbewind duurde tot eind 1958. Toen verscheen Fidel Cas tro. Een soort redder des vaderlands. Zo beschouwen hem de arme boeren althans. Batista vluchtte en Fidel be loofde het volk grootscheepse hervor mingen. Daarmee is hij nu bezig. Soms tegen wil en dank, maar nie mand is in staat hem van zijn werk te weerhouden. MIJN vader die onder- m K® I #1 «nrak het Zaansp dracht het dialect van Wieringcn te bestuderen. ,,Ik had toen nog de illusie de plaats van het Wierings tussen het Hollands en het-Fries te kunnen bepalen". mijn vader altyd lijk van „zuiker", wanneer hü suiker bedoelde, maar verder was zjjn taal het Hollands, wat men dan het Algemeen Beschaafd Nederlands pleegt te noemen". Mevrouw dr. Jo Daan, leidster van het Dialectenbureau van de Koninklijke Academie van Weten schappen, weet wat tweetaligheid is. Van huis uit en door haar werk. „Ik ben het nog veel beter gaan beseffen door die Amerikaan se reis", vertelt zij. In het najaar van 1966 heeft zij met een medewerker een reis naar de Verenigde Staten gemaakt. De bedoeling was, bij de nakomelingen van Nederlandse emigranten, of bij nog levende in Nederland geboren Amerikanen (voorzover ze vóór de eerste wereldoorlog geëmigreerd waren) te proberen oude dialect vormen op te sporen, die hier ver- Promotie „Dat is erg tegengevallen. We spraken bijvoorbeeld met twee broers, wier grootvader uit Twente of uit de graafschap Bentheim moet zijn gekomen. Hun dialect week nauwelijks af van wat Bezoen voor Twente genoteerd heeft. Bezoen werkte natuurlijk ook met de oude generatie. Ik heb daar de conclusie uitgetrokken, dat in de vorige eeuw het dialect niet zo sterk veranderd is. De grote veranderingen zijn pas na de eerste wereldoorlog gekomen". Maar het probleem van de twee taligheid heeft mevrouw Daan tijdens die Amerikaanse reis wel heel sterk aangesproken. Ze kwam er in contact met mensen, die in het maatschappelijk verkeer Engels moesten spreken, maar die thuis het Nederlands of nog een derde taal (Fries) of dialect als voertaal hadden. „Het is dezelfde situatie, die je nog altijd aantreft in Limburg, in Twente en de Achterhoek, kortom in streken met een sterk van het A.B.N. afwijkend dialect. Het gaat om een samenleving van twee talen, maar niet allebei op het- Friesland ,J)e situatie van de tweetaligheid is wat ons land betreft, eigenlijk alleen in Friesland aangepakt", zegt mevrouw Daan. „Men heeft het elders nooit belangrijk ge vonden en dat komty doordat ons land geregeerd wordt door een talige Hollanders, die geen benul hebben, wat tweetaligheid be tekent". Wat het is, om zes jaar lang dialect te spreken, daarna zes jaar een paar uur per dag Nederlands en vervolgens weer de hele dag dialect. Wanneer je het daarover hebt, zegt men, dat die dialect sprekers toch op school Neder lands geleerd hebben. Alsof je na zes jaar lagere school je Neder lands kent!" Wij vragen, of dat ook niet voor veel „Hollanders" geldt. Mevrouw Daan: „Die hebben het toch wel veel gemakkelijker, omdat wat zij van huis uit spreken, niet zo ver afwijkt van wat je op school leert. En wat is eigenlijk dat Algemeen Beschaafd Nederlands? Moet je de letter aan het eind van het woord laten horen, of jüist niet? De opvattingen daarover Lopen uiteen. Onder de jongere generatie Is er enige voorkeur voor het laten horen van een lichte n, maar een man als professor Van Haeringen verdedigt de n-loze uitspraak als het meest correcte Nederlands. De ouderen vonden ook, dat je aan een spreker niet mag horen, uit welk deel van het land hij komt. Tegenwoordig wordt daar genuan ceerder over gedacht. Vroeger heet te de KRO de omroep van de zachte g. Ik heb de indruk, dat men daar die zuidelijke uitspraak nu uit wil bannen. Ik wil wel zeg gen, dat ik dat verschrikkelijk jam mer vind en volledig overbodig" Mevrouw Daan is een poosje lerares Nederlands geweest, eer ze als „werkloos hoofdarbeider" bij het Fonetisch Laboratorium van de universiteit van Amsterdam te recht kwam. Vandaar naar de Stichting Bevolkingsonderzoek Drooggelegde Zuiderzeepolders. Dat was ook een taalkundige job, nauw verbonden met haar vorige baan. In dia funotia kraag zij op- In 1950 promoveerde zij op „Wieringer land en leven in de taal". „Het proefschrift was al in 1946 klaar, maar direct na de oor log was het moeilijk om te promo veren". De illusie is een illusie gebleven. Zelfs over de afkomst van het in West-Friesland gespro ken dialect staat wetenschappelijk nog niets vast. „Die taal kan een Fries karakter gehad hebben wat dan verdrongen is door wat wij vroeger een Frankisch dialect noemden". In 1936 kwam mevrouw Daan als volontair bij de Dialectencommis sie. in '39 kreeg zij een vaste aan stelling. In '30 was het bureau op gericht, onder leiding van dr. P. J. Meertens. Een paar jaar later werd ook het volksonderzoek ter* hand genomen en na de oorlog tevens de studie van de naam kunde. Van het begin af is er met vragen lijsten gewerkt. In schuifdozen op geborgen, beslaan ze vele meters van de boekenwanden die het werkvertrek van mevrouw Daan en haar medewerksters omringen. Het bureau is gevestigd in een oud pand, dat grenst aan het deftige Trippenhuis aan de Amsterdamse Kloveniersburgwal, de zetel van de Koninklijke Academie van Weten- schappen, die dit werk leidt. „In Ee» «Ireekbewoner voor de bandreeordenmerofoon. Op dere wipt IMS zijn «ij hier lijdelijk in gr- htl dialectenbureau de atreektalen vaat. komen. Het zou voor tien jaar zijn, maar het zijn er nu al 22. Geluk- de streektalen. Zijn er dan zoveel we meestal vinden via onze vrij- kig is er nu nieuwbouw in zicht, streekwoordenboeken? Mevrouw willige medewerkers, de invullers want we barsten er uil". Daan gaat het voor ons na: alleen van de vragenlijsten. Met het In dit vertrek van zeven bij veer- die van Nederland beslaan al vier westen van Nederland, zo tot aan meter moeten zes mensen meter, die van Vlaanderen nog de noord-zuidlijn over Utrecht, zijn we vrijwel klaar, daar is het nu nog een kwestie van gaatjes op vullen". De opnameapparatuur staat in een hokje, dat eigenlijk het archief van de naamkunde commissie is, maar dat zich door genlijsten zjjn akoestiek daar goed voor gebracht, leende. De banden zelf worden in de Academie bewaard. „Het is hier te vochtig". Het bureau (officieel: „Bureau van ie Centrale Commissie voor Onder zoek van het Nederlandse Volks eigen") houdt zich met het hele Nederlandse en Vlaamse gebied wetenschappelijk werk doen, ter- eens anderhalf. wijl de telefoons ratelen en de speciale schrijfmachine (voorzien van fonetische tekens) regelmatig in bedrijf is. Die schrijfmachine is een aanwinst van de allerlaatste West-Europa, natuurlijk vooral van De gegevens tijd en mevrouw Daan is er erg worden op ka geleerd. Maar tot omstreeks 18M was het „ik brocht". Om nog naspeurbare reden in het in C Nederland gebruikelijker „bracht" tot Algemeen Beschaafd Nederland: geworden, terwijl toch de meerder heid van ons volk „brocht" Niet direct als activiteit var dialectencommissie maar uitgaan de van de Algemene Verenigini voor Taalwetenschap, houdt me vrouw Daan zich ook nog bezi met het zogenaamde frequentie- onderzoek. In bijna elke taal men daar mee doende, maar Neder land liep wat achter. Het gaat het vaststellen van het aanti keren, dat bepaalde woorden i: de gesproken of geschreven voorkomen. Op het dialecten bureau is een eerste proef ge nomen met 50.000 woorden uit di bandopnamen. Een student her er een scriptie over gemaakt nu gaat men het onderzoek groter schaal voortzetten. Dit van direct belang voor het onde:- wijs, zowel voor de lagere scho. als bij de studie van vreemde talei „Tja al dat wetenschappelijk ge wroet is natuurlijk een lie boeiend spel, maar je krijgt val de vraag, wat nu eigenlijk het n ervan is. Ik vind dat ook wel er een probleem. Je kunt dus vi wijzen naar het onderwijs en heb ook vaak gezegd, dat het v< al die honderden medewerkers het land een verschrikkelijk leuke vrijetijdsbesteding is. Maar nog iets van veel groter belang Toen we in '55 ons zilveren jubi leum vierden, kregen we brieven van medewerkers. Een van was van een onderwijzer Oost-Nederland. Hij schreef dat hij ons zo dankbaar was omdat hu op ulo en kweekschool altijd deni grerende opmerkingen ovr dialect had gehoord, maar door d» belangstelling vanuit Amsterdam had begrepen, dat een streektaal toch niet zo minderwaardig is". Taalatlas Morele steun Wetenschappelijk onderzoek naar dialecten gelukkig mee. Het betekent ruimere financiële armslag, de publikaties worden offset gedrukt, nadat beheer getypt zijn. Behalve de dozen met vragenlij: ten, staan er duizenden boeken tenknipsels. „M, langs de wanden. „We hebben een zelden wat vrijwel volledige verzameling taal- opgeschrev atlassen, alleen niet die van Rus- landse land. We hebben afgesproken, dat i ons Nederland", met kaarten die «ooi eigen ieder woord de variaties en d> verspreiding daarvan aangeven. Het bureau verzamelt ook kran daar heb j< ksisch instituut van professor dr. K. Heeroma in Groningen speciaal voor het oosten van ons land en de aangrenzende Duitse gebieden. Of er concurrentie is? .Professor Heeroma is voorzitter van de dialectencommissie" Zodra een dialect De Taalatlas is tot dusver uitslui- wordt, krijg je Hol- ten woordgeografisch werk ge- .loeden". Vandaar, dat weest, maar er staat nu een tweede met de band- atlas op stapel, die ook de historie x zo'n vijftien van de woordenschat in beeld gaat gewerkt wordt. „We hebben brengen. Een voorbeeld: de ver- grammatica's staan er op de plan- op het ogenblik zo'n 600 banden, leden tijd van „ik breng" is „ik kan, van alla Germaanse talen in opnamen van dialectsprekers, die bracht", zo wordt ons dat op school de Universiteitsbibliotheek die recorder, neemt". Veel woordenboeken Dat gevoel dat dit werk een morel» steun is voor de duizenden dialect sprekers in ons land, heeft Amsterdam dikwijls, een brief binnenkomt. „Mijn vadf was opgevoed met de Nederland' spraakkunst van T. Terwey hem hele generaties van scho meesters. Meneer Terwey schri' dat het Nederlands de taal is, di« door beschaafde mensen gesproken wordt en het dialect de taal vin de onbeschaafden is". Dat was de opvatting vorige eeuw. De gewone man i" ..Holland" vindt dat vaak nog w- Hij kan zich eenvoudig de twee taligheid en de rijkdom daarvan niet voorstellen. Maar er is toch «1 veel veranderd en ik vlei me met de hoop, dat ons werk aan die ver andering van het klimaat, aan d« grotere waardering voor de streek talen als schakeringen van het geheel een flink stuk heeft bij gedragen", P. VAN SEETER»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1968 | | pagina 12