BAGGERAARS
GEVRAAGD
„MANNEN MET ZOUT IN HET BLOED
EN AVONTUUR IN HET GEBEENTE"
„DE HELE
WERELD
IS ONS
WERK
TERREIN"
NOOtMIDHOllANDSCHE
REDDING-MAATSCHAWU
ZATERDAG 24 AUGUSTUS 196S
(Van een dzer verslaggevers)
SLIEDRECHT „Ik zfl je bultzak pakken", zei zij.
Ze was een vrouw v^i de Dijk. Haar vader had
zijn hele leven buitenaf'gewerkt. „Nou g'en dag lui!'
en hij was weer weg vior jaren. Haar man was haast
altijd buitenslands geveest, en zij had dat aanvaard
als hoorde het zo. Nu ping haar zoon, Zij wist wat haar
te doen stond. Uit de'linnenkast haald zij zijn kleren:
hemden, broeken, kgisen, flanellen boezeroens, van
ieder het vaste getal, Vervolgens stopte ze alles netjes
in de bonte bultzak/,,Dag Aart. Zal je in de vreemde
het goede zoeken?,' Toen ze hem een zoen gaf, liep
ze echter vol er kvamen tranen. Maar; voor ze hem
uitliet, had zij die/tranen afgedroogd en haar gezicht
gewassen. De buren hoefden niets te zien. Ze liet Aart
uit: „Dag Aart, pt ziens maar weer." Daar waar de
Dijk een bocht naakte, een honderd meter van hun
huis, keek Aart'achterom. Zij was er niet meer. Hij
liet merken dat.net hem tegenviel. Hij schoof de bult
zak hoger op zijn schouder en wandelde zachtjes
fluitend naar fet station.
Deze treffende sc/ildering van het afscheid van een ruige baggeraar
uit het boek „Mamen en dijken" van K. Norel, is een brokje voorgoed
afgesloten verled/n tijd.
De „onbestorven weduwen" van
de huidi{e Sliedrechtse molenbaas
en zuigtrbaas zien hun mannen
niet meer voor jaren of langer
wegtrekken naar de vreemde,
waar een ruig en vuil werk op
een baggermolen wacht. De molen
baas heeft allang geen bultzak
meer. Zün hutkoffer is beplakt
met opzichtige labels van de duur
ste hotels in Aruba, Brazilië, Indië,
Australië enz. In DC-9's komt h(j
na betrekkelijk korte tüd, sneller
dan het geluid, terug naar zijn
Dergelijke gezinnen zijn het meest
terug te vinden in Sliedreöht en
omgeving aan de Merwede. Een
van de vele Nederlandse
baggermaatschappijen heeft als
|devies „De hele wereld is ons
■werkterrein". De door vele eeuwen
heen opgebouwde reputatie heeft
ervoor gezorgd, dart. de dirertic
van deze maatschappij nief
overdrijft. Waar gebaggerd <f
gezogen moet worden, heeft mgi
graag dat Nederlanders in
schrijven. Of het nu voor werten
in Venetië. Zuid-Amcrika. Fin
land, Zidd-Afrika, Panama, Au
stralië, Engeland, Duitsland of de
Afrikaanse ontwik kei ingslafden
Een en ander heeft ertoe bij
gedragen, dat het vanouds puur
Nederlandse baggerbedrijf zo'n
enorme vlluoht heeft geromen,
dat er in Sliedrecht en ongeving
niet voldoende zonen zijn «n aan
de vraag van de maatschappijen
te voldoen.
Door de grote technische vooruit
gang van de baggerwirktuigen
na de oorlog is het mogelijk ge
worden dat er nu meer dan zes
honderd Nederlandse bagger
molens en zuigers zijn ingescha
keld bij havenaanleg, inpolde
ringen en dergelijke werkzaam-
Dit feit heeft echter ook met zich
meegebracht dat het vak niet
langer in de praktijk van vader
op zoon kan worden overgebracht.
De vereniging- „Centrale Bagger
bedrijven", een club, waarin zo
göed als alle werkgevers van de
baggerbedrijven zijn verenigd,
'heeft hier een paar jaar ge
leden een antwoord op gezocht.
Na enige jaren studie kwam er
een vakopleiding voor jongeren
via een leerlingenstelsel.
Blokken
„Dat gaf weer moeilijkheden van
andere aard. Deze mensen zijn
zelf door de praktijk opgeleid. Ze
hadden vaak in jaren niet veel
geitzen en geschreven; niet in bij
zondere mate althans. Om te be
ginnen hebben we toen gezegd,
jongens we starten met een op
leiding voor jullie. Bazen en dek-
kneohten begonnen te blokken,
Het werd ons alras duidelijk, dat
deze mensen behoefte hadden aan
een vakopleiding. Ze hadden een
minderwaardigheidscomplex. „Ie
dereen heeft tegenwoordig diplo
ma's en wij niet", redeneerden ze.
Na een jaar legden een kleine
zestig man examen af. Tsjonge,
wat was ons voorstel ingeslagen.
We hoefden maar één man af te
wijzen".
Mr. J. A. Halffman, de belang
rijke onderwijsman van de ver
eniging „Centrale Baggerbedrij
ven", lid van de commissie Vak
opleiding, zag het experiment als
geslaagd.
Vervolgens konden de gegadigden
voor het leerlingensteLsel worden
opgeleid. Deze jongemannen van
zestien tot achttien jaar kunnen
in drie jaar tijd het diploma bak-
schipper-dekknecht halen. Wan
neer ze meer dan alleen lager
onderwijs hebben genoten, is de
opleidingstijd twee jaar.
„De werving was een gecompli
ceerde zaak apart", vertelt de
heer Halffman. „Waar moest je
de mensen vandaan halen In het
begin kozen we vooral de plaatsen
aan het water en gemeenten,
waar we van wisten dat daar
mannen woonden die al in het
baggerbedrijf zaten. Zo zijn we
ook in Willemstad en Steenbergen
geweest, waar van oudsher het
stortpersoneel vandaan komt.
Buiten Sliedrecht wisten we in
Marken, Katwijk, Spakenburg en
andere plaatsen in die omgeving
jongens te interesseren. Later
zijn we van deze methode afge
stapt". aldus mr. Halffman.
Wanneer de schoollessen met goed
gevolg zijn afgewikkeld, gaan de
jeugdige baggeraars op weg naar
hun eerste echte schip en hun
tweede opleiding in leerlingstelsel-
verband. Via weer zwaardere cur
sussen kan men al op betrekke
lijk jonge leeftijd toegelaten
worden tot het keurkorps van de
specievreters, zuigbazen en molen
bazen. Theoretisch kan men in
een tijdsbestek van zes jaar door
middel van diverse opleidingen
de bovenste sport van de ladder
hebben bereikt.
„We nemen de jongens in dienst
om ze iets te leren", zegt mr.
Halffman „niet om profijt van
ze t© trekken. Jongens van zestien
tot aohttien jaar zijn boven de
sterkte op een sohip. Ze mogen
geen overuren maken en kunnen
ook geen produktiepremie ver-
Nlettemin gaat een zestienjarige
jongeman met 84,- naar huis en
iemand van achttien jaar al met
104 gulden per week. Daarbij
komt 3,50 per dag eetgeld en
drie kwartjes „laarzengeld", zoals
het kleedgeld ln het baggerjargon
heet. Daarenboven worden de
reiskosten (retourtje Melbourne
Bosschenhoofdj volledig vergoed
en een gedeelte van de reisuren
betaald.
Maar als je dan toevallig in het
Suezkanaal je emmer uitgooit
tussen twee vuurfronten in; of in
een Afrikaans ontwikkelingsland
een haven uit de rimboe steekt
en een nieuw staatshoofd na een
SLIEDRECHTSE
TRADITIE
MOET OOK
ELDERS
KOMEN
rèvodutie Je zegt dat j© voor de
vijand heht gewerkt, blijkt bag
geren toch minder vreedzaam dan
je denkt.
Vraag
Als de voortekenen niet bedriegen
zal het thuisfront in een tien. tot
vijftiental andere plaatsen in
Nederland binnen niet al te lange
tijd ook bij dergelijke gebeurte
nissen nauw betrokken kunnen
raken. De Centrale voor het
Baggerbedrijf heeft namelijk de
belangrijke beslissing genomen,
behalve in de historisch bekende
„baggerplaatsen", ook in andere
De Geopotes VII, een sleep
hopperzuiger, die momenteel de
Nieuwe Waterweg op diepte
gemeenten een soortgelijke „bag-
gertraditle" te gaan opbouwen.
Zoals reeds gezegd, er is een
buitengewone vraag naar de Ne
derlandse baggeraars, Zo'n grote
dat er in de oude baggerplaatsen
niet voldoende zonen zijn om alle
baggervaarbuigen te bemannen.
Nadat een berg scepsis by de
oudere generaties was weg-
gegraven (een heel oude traditie
moest worden doorbroken) bleek
er ook in baggerkringen enorm
veel animo voor de nieuwe aanpak
te zijn, zodat het baggerbedrijf
welgemoed aan zijn tweede jeugd
kon beginnen.
Aan de directies van de arbeids
voorziening heeft de commissie
Vakopleiding advies gevraagd in
welke plaatsen de Centrale
Baggerbedrijven zijn „nieuwe toe
komst" zou kunnen gaan werven.
De meeste probleemgebieden op
het gebied van de arbeidsvoor
ziening zijn genoemd. Op de
textielgebieden, de Mijnstreek en
westelijk Noord-Brabant viel de
keuze.
Belangstelling
Daarom is de heer Halffman dit
jaar voor de tweede maal aan zijn
voorllchtingsavondentocht door
heel het land begonnen. In plaat
sen als Enschede, Oldenzaal,
Ftoosendaal, Bergen op Zoom,
Tilburg Helmond, Etten-Leur,
Kerkrade, Siütard, Geleen, Roer
mond, Venlo, Hoorn, Alkmaar en
„good-old" Sliedrecht, dat natuur
lijk ook blijft meetellen, heeft hij
een groot gehoor tegenover zich
gevonden. In Enschede en Tilburg
bedroeg de belangstelling van de
beoogde groep jongeren ruim 200
personen. „In Bergen op Zoom
hingen ze aan de muur, zo vol
was het", zegt mr- Halffman.
„Normaliter is er belangstelling
van zo'n dikke honderd man. Er
is natuurlijk ervaring voor nodig
om zo'n koppel te kunnen boeien
Het is geen groep kerkgangers
tenslotte; overigens maar ge
lukkig ook".
Opmerkelijke belangstelling du;
voor het baggerbedrijf in de
probleemgebieden. Het uiteinde
lijke rendement van dergelijke
voorlichtingsavonden is uiteraard
minder groot. „Dit jaar hoop ik
toch in totaal tweehonderd man
warm te maken voor het bagger
bedrijf', ®©6t de heer Halffman.
Het ligt in de bedoeling dat hij
het volgend jaar weer deze plaat
sen zal bezoeken. De belang
stelling zal dan wellicht minder
groot zijn, maar aan de andere
kant zal er toch ook doorlopend
een wezenlijke reclame voor het
baggerbedrijf worden gemaakt.
In de korte periode dat de school
draalt, hebben leerlingen van
Delfzijl vele vriendje® en be
kenden warm gemaakt voor hun
baggerllefde. Ruim 500 jaar ge
leden kwam het eerste mecha
nische hulpmiddel voor het bag
geren. Dat was het houten
scheepje „De Krabbelaar", dat
met een soort eg over de grond
sohraapte. Ondertussen is alles
zoveel verbeterd en gezonder ge
worden in deze bedrijfstak, dat
„onwillekeurige reclame" (zoals
de heer Halffman het noemt)
voldoende ls om Jonge jongens
Die onwillekeurige reclame be
staat hieruit, dat die fiere Jongens
van twaalf tot dertien jaar tijdens
het weekeinde alleen in uniform
een soort matrozenpak naar
hula mogen".
Het baggerbedrijf heeft zelfs zo
veel aantrekkingskracht, dat er
inmiddels al twintig jongens uit
Limburg naar de Groningse
havenstad reizen. Een beduidende
opoffering. Een en ander zal ech
ter duidelijk ertoe bijdragen, dat
er een hechte traditie kan groeien
ln de plaatsen, waar deze knapen
woonachtig zijn.
De taak, die hun wacht, is onk
niet min. Er werken tegenwoordig
al baggerschepen van meer dan
dertig miljoen gulden. Zestig be
manningsleden zullen een plaarts
krijgen aan boord van die schepen
Per uur zuigt zo'n schip 40.000
kubieke meter water en zand opt
„Op de nieuwste schepen hebben
we goedgeschoolde vaklieden no
dig. En al kon men vroeger niets,
op een baggermolen was er wel
plaats. Die tijd zal snel voorbij
zijn", zegt de heer Halffman
Examens
Hij zdt midden Ln de examentijd.
Er komt een telefoontje. Een di
recteur van een maatschappij
belt hem op. „De examens zijn ai
begonnen, maar ik heb nog een
schipper in Dublin die examen
wiil doen, kan hij het nog mee
maken?" Na een telefonade (on
der meer tweemaal Ierland)
krijgt de schipper het telefoontje,
dat hij onmiddellijk ln het vlieg
tuig moet stappen. De examen-
Aankomend baggeraar in
vol ornaat. Zorg dat je erbij
komtroepen de bagger-
maatschappijen.
commissie zal een dag over
werken
De mogelijke opbloei van nieuwe
baggerplaatsen zal er wellicht ook
toe kunnen bijdragen dat n'*t al
leen een groter aantal werk
nemers veel van heit baggeren
zullen gaan afweten, maar dat
tevens de gemiddelde Nederlander
wat meur kennis over het bag
geren zal krijgen,
De heer Haiffman: „Weet u wat
mjj iedere keer op die voorlich
tingsavonden opvalt? Vrijwel nie
mand weet iets van baggeren af.
Men heeft wel gehoord van de
Zuiderzeewerken, het Deltaplan,
de havenwerken ln Europoort en
op de Maasvlakte by Rotterdam,
hert graven en onderhouden van
kanalen en dengeiyke, maar ze
hebben zich totaal geen voor
stelling gemaakt van do bagger-
vverktulgen die daarvoor nodig
zijn en van de mensen, die zo be
dienen. Baggeren vereenzelvigen
ze dikwijls met vuil en ruig werk.
De vaartuigen biyven eohter tij
dens het werken even schoon als
binnenvaartschepen of vracht
vaarders, terwijl hot werk erop
beslist niet ruiger is".
ROTTERDAM 4- Namen als Dorus Rijkers, Mees en
Klaas Toxopeu? en „Brandaris", „Insulinde", „C. A. den
Tcx", „President Van Heel" hebben voor de meeste
Nederlanders ;en bekende klank. Kapiteins en (hnn)
reddingboten. Combinaties die pijlers vormden, waarop
het Nederlanise reddingwezen in de laatste honderd
jaar een heelt bouwwerk is kunnen worden. Het begon
met tien nannen, die maar nauwelijks anderhalve
paardekrach konden ontwikkelen. Maar die toch de
ongelijke sfriid met de witte hel aandurfden. Het was
geen uitzonlering als ze met hun kleine, houten bootjes
langer dan veertig uur achtereen in een kolkende zee
rondzwoeglen om tot wanhoop gebrachte schipbreuke
lingen „df hand des levens" te reiken. Alleen al om
de slag met de metershoge brandingsgolven de
stoottroepen van de zee te kunnen doorstaan, moesten
de bootgïzellen soms urenlang vechten en vloeken eer
de witgroene waterbergen waren overwonnen. Iedere
seconde stelden die kustbewoners hun eigen leven ln
de waagschaal om dat van een ander te redden.
De opgave, waarvoor deze boten komen ie staan, zijn
niet te vergelijken met die, waar de roeiredders eertijds
aan durfden te beginnen. Nu doet het er niet toe of
een orkaan zijn geselknallen laat weerklinken, zodra
een noodsein of vuurpijl de lucht ingaat zullen schip
pers, motordrijvers en opstappers niet rusten, voordat
alles is geprobeerd mensenlevens te redden Totdat naar
de wal kat worden geseind: „Alle hens gered",
Deze zoute kreet is de naam geworden van een tentoon
stelling het Rotterdamse maritiem museum „Prins
Hendrik" aver het Nederlandse reddingwezen Voor hel
eerst in lun 144-,jarig bestaan zijn de namen van de
beide Nederlandse reddingimaatsohappijen in één expo
sitie mej elkaar verbonden.
Vanweg/ een uitgesproken Nederlandse reden moet hier
de nadiuk op het woord „beide" vallen. Ons land kent
nameli.ic twee reddingmaatsohappijen: de Konink
lijke iffoord- en Zuidhollandse Reddingmaatschappij
(KNZKRM) en de Koninklijke Zuid'hollandse Maatschap
pij to' Redding van Schipbreukelingen (KZHMRS). Toen
op 11 november 1024 vijf Amsterdammers de NZHRM
oprichtten, stichtte een aantal Rotterdammers precies
9 dagen daarna de ZHMtRvS. De rivaliteit en naijver
tussen Amsterdammers en Rotterdammers is zo scherp
jeweest, dat tot op heden twee geheel zelfstandige
eddingmaatsdhappijen langs onze kust opereren.
Beide maatschappijen doen hun werk evenwél dermate
goed, dat nog maar een enkele keer op deze zonderlinge
situatie wordt gezinspeeld. Een paar eeuwen geleden
kwam een schipbreukeling, die kans had gezien de
vaste wal te bereiken, nog van het vagevuur in de hel.
ln het meest gunstige geval zou hij namelijk minsten#
slaaf worden, het alternatief was meestal: vermoord te
worden. Onze verre voorouders, die in schamele hutten
wonend de kuststreken bevolkten, waren regelrechte
aasgieren. Ze schrokken er niet voor terug een aan
gespoeld lijik te beroven, nadat er niets meer van een
vergaan schip was te jutten. Om de opvarenden be
kommerde niemand zich. Of toch wel. Men was zo
barbaars elk levend wezen, dat van een gestrand schip
kwam, terug de zee in drijven, tot de scheepshond toe.
Wettelijk was namelijk vastgelegd, dat een sohip waar
niemand van aan wal kwam, geen eigenaar meer had.
De kans, die zeelui liepen niet levend meer aan wal
te komen, nadat ze aan boord waren gegaan, aehtle
men één van de aspecten van het zeemanschap.
Het is nog niet zo lang geleden, dat Hollanders nu
onvervaarde redders, die belangeloos hun werk doen
de schepen op de Noordzee onder het mom van hulp
verlening met valse lichten misleidden, omdat strand
jutten een vaste bron van inkomsten moest blijven.
Niet alleen de Nederlanders waren in dié tijd zulke
„lieverdjes". Iji kustgebieden van vele andere landen
loerden lage lieden op buit. Koning Richard Leeuwen
hart (zoon van Hendrik I) die op zijn kruistochten ruime
ervaring in schipbreuken opdeed, voerde in Engeland
bepaalde wetten in tegen de roverijen. Hij pakte de
zaak direct met vaart aan, dat moet gezegd worden. De
„Heren van de kuststrook", die aardigheid hadden in
het plunderen van schepen, werden met stevige straffen
bedreigd. Vergaloppeerde de landheer zich, dan werd
hij in het midden van zijn huis vastgebonden, waarna
dit op vier plaatsen tegelijk in brand moest worden
gestoken. Op de plek. waar eens het trotse huis had
gestaan, moest op de verkoolde resten een zwijnenstal
worden gevestigd.
Loodsen schenen er ook een handje van te hebben
schepen opzettelijk vast te laten lopen. Op deze wijze
konden ze eenvoudig aan buit komen Eenmaal betrapt
konden zij hun einde tegemoet zien op weinig aantrek
kelijke voorwaarden, Aan kettingen zouden ze worden
opgehangen, totdat de dood erop volgde.
Ondanks deze en andere niet malse maatregelen bleef
strandroof aan de orde van de dag. Sommige bisschoppen
bleken er zelfs belang bij te hebben, dat er niet al te
strèng zou worden opgetreden tegen hun roofzuchtige
schapen.
Aan het einde van de middeleeuwen brak een bleek
humaan zonnetje door. Men begon andere dan louter
moorddadige interesse te tonen voor schipbreukelingen.
Mogelijk mede doordat bloedverwanten een zeegraf
kregen. In 1593 op kerstavond vergingen op de rede
van Texel 44 schepen, waarbij 1050 mensen verdronken.
Dat is maar één voorbeeld. In welke mate kustbewoners
overigens ook aahuldig zijn geweest aan dergelijke
EXPOSITIE OVER
REDDINGSWEZEN
Tot 1 oktober is in het maritiem museum
„Prins Hendrik" aan het Burgemeester
s'Jacobplein in Botterdam een tentoonstelling
ingericht over het Nederlandse reddingswezen.
Voor het eerst in de geschiedenis ivordt bij
deze gelegenheid zowel aan de Koninklijke
Noord- en Zruid-HoUandse Redding
Maatschappij (KNZHRM), als aan de
Koninklijke Zniid-Hollandse Maatschappij tot
Redding van Schipbreukelingen (KZHMRS) op
dezelfde expositie aandacht besteed, onder de
naam „Alle hens gered". De tentoonstelling
geeft een boeiend geschiedkundig overzicht van
ons reddingswezen. Het Rotterdams museum
heeft op vele exclusieve stukken de hand
weten te leggen. Daarnaast wordt in
maquettevorm ruime aandacht geschonken aan
de verschillende wijzen rot» reelding. Dit
interessante geheel is voor ons aanleiding
geweest om weer eens aandacht te besteden
aan dat veelomvattende reddingswezen.
rampen, is moeilijk te achterhalen. Feit is, dat alge
meen werd aangenomen, dat zij de natuur zo nu en
dan een handje hielpen bij het uitvoeren van zijn
vernietigend werk. Het opsteken van misleidende lichten
was een van de meest voorkomende misdrijven.
Van de bevolking van enkele Engelse eilanden is het
bekend, dat ze in de kerk bad: „Heer, als er toch een
sohip moet vergaan, laat het dan op ons strand terechi
komen". Pas tegen het eind van de 18e eeuw kwam men
eerst goed- tot medemenselijk bewustzijn. Overheids
dienaren wilden niet alleen een eind aan de strand-
roverijen maken, maar ook betere reddingsmethoden
introduceren.
Als eerste land ter wereld kreeg Nederland een Maat-
sohappij tot Redding van Drenkelingen, dat was in 1769
In die tijd werden de drenkelingen niet meer beroofd,
'maar men liet ze nog wel gewoon aam hun lot over.
Deze maatschappij stelde zich ten doel het weer op
wekken van de levensgeesten te propageren. Had iemand
een drenkeling uit zijn schijndood we en op te wekken,
dan wachtte de redder een beloning. Dat opwekken
moest door middel van resuacitatle (in het „fondament"
van het slachtoffer werd tabaksrook geblazen; men
ging ervan uit, dat tengevolge van de prikkelende wer
king van de rook op de ingewanden het binnengekomen
water uitgedreven zou worden). Deze methode had heel
vaak een averechtse uitwerking. In het museum is een
indrukwekkende „dokterskist" met een tabaksrook-
klisteer en toebehoren te zien.
Ondertussen slaagde de Nederlandse overheid on
danks allerlei doorwrochte pogingen er niet in als
redder van drenkelingen op te treden. Na een enorme
scheepsramp bij Huisduinen, die voor de moedige red
ders bijzonder tragisch afliep, besloten een vijftal Am
sterdammers een particuliere organisatie op te bouwen.
Rotterdam volgde weldra. En misschien heeft die vol
gende rivaliteit de ontplooiing van dit particulier ini
tiatief wel vleugels gegeven. Een aquarel van J. Mooij
herinnert in het museum aan het „Omkomen der ter
Redding Toegesnelde Menschenvrienden" uit Huisduinen-
Met bovenmenselijke kracht hadden zeven jongemannen
elf opvarenden van een op de kust gejaagde zeilboot
weten te halen toen hun lichte sloep dwars op de
brekers kwam te liggen.
Een maand later was de NZHRM een feit. Het eerste
optreden van de NZHRM-bootsgezellen was al op 26
december 1824. De mannen uit Egmond aan Zee redden
de zes opvarenden van de „Twee Gebroeders".
De boot was van het strand. In het prille begin stonden
overheid en strandvondera zeer argwanend tegenover
de activiteiten van de redders. Al snel bepaalde men,
dat de redders uitsluitend schipbreukelingen aan wal
zouden brengen, „aan wie het slechts zal vrijstaan hun
brievenzak en scheepspapieren, maar geenszins eenige
koffers, kisten, vaten, balen of hoe ook genaamde goe
deren van boord der schepen mede te nemen".
Heel wat moeite kostte het aanvankelijk de plaatselijke
bevolking aan de riemen van de sloepen te krijgen.
Snelle successen deden het klimaat weldra veranderen.
Steeds heeft men echter getracht van de redders die
vrijwillig hun werk doen geen „voorwei pen van heidon-
verering" te maken.
In het midden van de 19e eeuw togen koene redders
met de lijnwerp- en wippertoestellen aan het werk.
Niet bijzonder veel schipbreukelingen zijn „in de broek"
naar land getrokken. Deze methoden zijn alleen bruik
baar als een schip niet verder dan 250 meter van de
buitenste duinenrij afligt Tegenwoordig is de helikopter
in de moderne kustreddingorgunisatie een onmisbare
schakel geworden, die Uitermate goed geschikt is voor
dit soort werk. Near gebleken is ook bij nacht.
Doordat van deze „zegening" geen gebruik kon worden
gemaakt, zijn gedurende de 144 jaar dat het reddings
wezen hier is georganiseerd, zestig bemanningsleden
van roei-, stoom- en motorreddingboten niet meer thuis
gekomen.
Dit aantal is de laatste jaren steeds minder hard ge
groeid. D* boten zijn a'smaar veiliger geworden. In
1907 kreeg de „Brandaris" als eerste reddingboot een
motor. Mees Toxopeus zag zijn Idee bekroond over een
zelfrichtende motorreddingboot. Veel problemen moesten
hiervoor worden oven-wonnen, zoals het laten afslaan
van de motor als de boot meer dan 90 graden slagzij
maakte. Het stuurrad van dit eerste ketelvormige type
de „Insulinde" werd omklemd door de knuisten
van Moes Toxopeus zelf. Alle reddingboten met motor,
die later voor onze kust zijn gebouwd, zijn geïnspireerd
op het model van Tox, De laatste roei reddingboot ver
liet in 1053 de dienst. Eén reddingboot wordt nog met
h
SOIFNK UWE BUDRAOE AAN UE
Tl AMSTERDAM AMSIEl 342 ffltHM* 46U6
POSTGIRO 26303
Affiche ter gelegenheid van het 100-jarig
bestaan van de NZHRM in 1924 uitgegeven.
paarden in zee gebracht. De „Dr. W. H, van Rietschoten-
gestationeerd op Ameland.
Het redden van drenkelingen is met de komst van alle
nieuwe technische hulpmiddelen sterk veranderd Niet
alleen met hondoweer trekt een boot er nu op uit. Met
ontvang- en zendapparatuur en de veelzlende ogen van
een vliegtuig of helikopter worden de boten Ingezet bij
het -oeken naar vermiste sloepen en schepen; het anel
naar de wal vervoeren van gewonden of zieken; in de
buurt blijven van in moeilijkheden verkerende schepen
of het hulpverlenen aan zeiljachten. Met dit laatste la
er een bijna ongelimiteerd grote taak bijgekomen voor
de reddingboten. Per jaar varen de schepen van beide
maatschappijen 230 maal uit. Dertig jaar terug bedroeg
dit aantal voor allebei samen vijftig per jaar.
Op een vast kader na worden de boten echter ook nu
nog steeds door vrijwilligers bemand. Met een van
zelfsprekende bereidheid trekken Nederlanders in moei
lijke uren hun oliegoed aan en varen uit. Of ze terug
zullen komen? Het risico is groot, dat dit niet het geval
zal zijn. De zee is nooit te vertrouwen. Waarom gaan
ze dan toch? Dichter J. W. F. Werumeus Bunlng gaf
daarop wellicht het goede antwoord, omdat het „Mannen
met zout in het bloed en avontuur in het gebeente" zijn.
PIM GAANDERSB