BAGGERAARS GEVRAAGD „MANNEN MET ZOUT IN HET BLOED EN AVONTUUR IN HET GEBEENTE" „DE HELE WERELD IS ONS WERK TERREIN" NOOtMIDHOllANDSCHE REDDING-MAATSCHAWU ZATERDAG 24 AUGUSTUS 196S (Van een dzer verslaggevers) SLIEDRECHT „Ik zfl je bultzak pakken", zei zij. Ze was een vrouw v^i de Dijk. Haar vader had zijn hele leven buitenaf'gewerkt. „Nou g'en dag lui!' en hij was weer weg vior jaren. Haar man was haast altijd buitenslands geveest, en zij had dat aanvaard als hoorde het zo. Nu ping haar zoon, Zij wist wat haar te doen stond. Uit de'linnenkast haald zij zijn kleren: hemden, broeken, kgisen, flanellen boezeroens, van ieder het vaste getal, Vervolgens stopte ze alles netjes in de bonte bultzak/,,Dag Aart. Zal je in de vreemde het goede zoeken?,' Toen ze hem een zoen gaf, liep ze echter vol er kvamen tranen. Maar; voor ze hem uitliet, had zij die/tranen afgedroogd en haar gezicht gewassen. De buren hoefden niets te zien. Ze liet Aart uit: „Dag Aart, pt ziens maar weer." Daar waar de Dijk een bocht naakte, een honderd meter van hun huis, keek Aart'achterom. Zij was er niet meer. Hij liet merken dat.net hem tegenviel. Hij schoof de bult zak hoger op zijn schouder en wandelde zachtjes fluitend naar fet station. Deze treffende sc/ildering van het afscheid van een ruige baggeraar uit het boek „Mamen en dijken" van K. Norel, is een brokje voorgoed afgesloten verled/n tijd. De „onbestorven weduwen" van de huidi{e Sliedrechtse molenbaas en zuigtrbaas zien hun mannen niet meer voor jaren of langer wegtrekken naar de vreemde, waar een ruig en vuil werk op een baggermolen wacht. De molen baas heeft allang geen bultzak meer. Zün hutkoffer is beplakt met opzichtige labels van de duur ste hotels in Aruba, Brazilië, Indië, Australië enz. In DC-9's komt h(j na betrekkelijk korte tüd, sneller dan het geluid, terug naar zijn Dergelijke gezinnen zijn het meest terug te vinden in Sliedreöht en omgeving aan de Merwede. Een van de vele Nederlandse baggermaatschappijen heeft als |devies „De hele wereld is ons ■werkterrein". De door vele eeuwen heen opgebouwde reputatie heeft ervoor gezorgd, dart. de dirertic van deze maatschappij nief overdrijft. Waar gebaggerd <f gezogen moet worden, heeft mgi graag dat Nederlanders in schrijven. Of het nu voor werten in Venetië. Zuid-Amcrika. Fin land, Zidd-Afrika, Panama, Au stralië, Engeland, Duitsland of de Afrikaanse ontwik kei ingslafden Een en ander heeft ertoe bij gedragen, dat het vanouds puur Nederlandse baggerbedrijf zo'n enorme vlluoht heeft geromen, dat er in Sliedrecht en ongeving niet voldoende zonen zijn «n aan de vraag van de maatschappijen te voldoen. Door de grote technische vooruit gang van de baggerwirktuigen na de oorlog is het mogelijk ge worden dat er nu meer dan zes honderd Nederlandse bagger molens en zuigers zijn ingescha keld bij havenaanleg, inpolde ringen en dergelijke werkzaam- Dit feit heeft echter ook met zich meegebracht dat het vak niet langer in de praktijk van vader op zoon kan worden overgebracht. De vereniging- „Centrale Bagger bedrijven", een club, waarin zo göed als alle werkgevers van de baggerbedrijven zijn verenigd, 'heeft hier een paar jaar ge leden een antwoord op gezocht. Na enige jaren studie kwam er een vakopleiding voor jongeren via een leerlingenstelsel. Blokken „Dat gaf weer moeilijkheden van andere aard. Deze mensen zijn zelf door de praktijk opgeleid. Ze hadden vaak in jaren niet veel geitzen en geschreven; niet in bij zondere mate althans. Om te be ginnen hebben we toen gezegd, jongens we starten met een op leiding voor jullie. Bazen en dek- kneohten begonnen te blokken, Het werd ons alras duidelijk, dat deze mensen behoefte hadden aan een vakopleiding. Ze hadden een minderwaardigheidscomplex. „Ie dereen heeft tegenwoordig diplo ma's en wij niet", redeneerden ze. Na een jaar legden een kleine zestig man examen af. Tsjonge, wat was ons voorstel ingeslagen. We hoefden maar één man af te wijzen". Mr. J. A. Halffman, de belang rijke onderwijsman van de ver eniging „Centrale Baggerbedrij ven", lid van de commissie Vak opleiding, zag het experiment als geslaagd. Vervolgens konden de gegadigden voor het leerlingensteLsel worden opgeleid. Deze jongemannen van zestien tot achttien jaar kunnen in drie jaar tijd het diploma bak- schipper-dekknecht halen. Wan neer ze meer dan alleen lager onderwijs hebben genoten, is de opleidingstijd twee jaar. „De werving was een gecompli ceerde zaak apart", vertelt de heer Halffman. „Waar moest je de mensen vandaan halen In het begin kozen we vooral de plaatsen aan het water en gemeenten, waar we van wisten dat daar mannen woonden die al in het baggerbedrijf zaten. Zo zijn we ook in Willemstad en Steenbergen geweest, waar van oudsher het stortpersoneel vandaan komt. Buiten Sliedrecht wisten we in Marken, Katwijk, Spakenburg en andere plaatsen in die omgeving jongens te interesseren. Later zijn we van deze methode afge stapt". aldus mr. Halffman. Wanneer de schoollessen met goed gevolg zijn afgewikkeld, gaan de jeugdige baggeraars op weg naar hun eerste echte schip en hun tweede opleiding in leerlingstelsel- verband. Via weer zwaardere cur sussen kan men al op betrekke lijk jonge leeftijd toegelaten worden tot het keurkorps van de specievreters, zuigbazen en molen bazen. Theoretisch kan men in een tijdsbestek van zes jaar door middel van diverse opleidingen de bovenste sport van de ladder hebben bereikt. „We nemen de jongens in dienst om ze iets te leren", zegt mr. Halffman „niet om profijt van ze t© trekken. Jongens van zestien tot aohttien jaar zijn boven de sterkte op een sohip. Ze mogen geen overuren maken en kunnen ook geen produktiepremie ver- Nlettemin gaat een zestienjarige jongeman met 84,- naar huis en iemand van achttien jaar al met 104 gulden per week. Daarbij komt 3,50 per dag eetgeld en drie kwartjes „laarzengeld", zoals het kleedgeld ln het baggerjargon heet. Daarenboven worden de reiskosten (retourtje Melbourne Bosschenhoofdj volledig vergoed en een gedeelte van de reisuren betaald. Maar als je dan toevallig in het Suezkanaal je emmer uitgooit tussen twee vuurfronten in; of in een Afrikaans ontwikkelingsland een haven uit de rimboe steekt en een nieuw staatshoofd na een SLIEDRECHTSE TRADITIE MOET OOK ELDERS KOMEN rèvodutie Je zegt dat j© voor de vijand heht gewerkt, blijkt bag geren toch minder vreedzaam dan je denkt. Vraag Als de voortekenen niet bedriegen zal het thuisfront in een tien. tot vijftiental andere plaatsen in Nederland binnen niet al te lange tijd ook bij dergelijke gebeurte nissen nauw betrokken kunnen raken. De Centrale voor het Baggerbedrijf heeft namelijk de belangrijke beslissing genomen, behalve in de historisch bekende „baggerplaatsen", ook in andere De Geopotes VII, een sleep hopperzuiger, die momenteel de Nieuwe Waterweg op diepte gemeenten een soortgelijke „bag- gertraditle" te gaan opbouwen. Zoals reeds gezegd, er is een buitengewone vraag naar de Ne derlandse baggeraars, Zo'n grote dat er in de oude baggerplaatsen niet voldoende zonen zijn om alle baggervaarbuigen te bemannen. Nadat een berg scepsis by de oudere generaties was weg- gegraven (een heel oude traditie moest worden doorbroken) bleek er ook in baggerkringen enorm veel animo voor de nieuwe aanpak te zijn, zodat het baggerbedrijf welgemoed aan zijn tweede jeugd kon beginnen. Aan de directies van de arbeids voorziening heeft de commissie Vakopleiding advies gevraagd in welke plaatsen de Centrale Baggerbedrijven zijn „nieuwe toe komst" zou kunnen gaan werven. De meeste probleemgebieden op het gebied van de arbeidsvoor ziening zijn genoemd. Op de textielgebieden, de Mijnstreek en westelijk Noord-Brabant viel de keuze. Belangstelling Daarom is de heer Halffman dit jaar voor de tweede maal aan zijn voorllchtingsavondentocht door heel het land begonnen. In plaat sen als Enschede, Oldenzaal, Ftoosendaal, Bergen op Zoom, Tilburg Helmond, Etten-Leur, Kerkrade, Siütard, Geleen, Roer mond, Venlo, Hoorn, Alkmaar en „good-old" Sliedrecht, dat natuur lijk ook blijft meetellen, heeft hij een groot gehoor tegenover zich gevonden. In Enschede en Tilburg bedroeg de belangstelling van de beoogde groep jongeren ruim 200 personen. „In Bergen op Zoom hingen ze aan de muur, zo vol was het", zegt mr- Halffman. „Normaliter is er belangstelling van zo'n dikke honderd man. Er is natuurlijk ervaring voor nodig om zo'n koppel te kunnen boeien Het is geen groep kerkgangers tenslotte; overigens maar ge lukkig ook". Opmerkelijke belangstelling du; voor het baggerbedrijf in de probleemgebieden. Het uiteinde lijke rendement van dergelijke voorlichtingsavonden is uiteraard minder groot. „Dit jaar hoop ik toch in totaal tweehonderd man warm te maken voor het bagger bedrijf', ®©6t de heer Halffman. Het ligt in de bedoeling dat hij het volgend jaar weer deze plaat sen zal bezoeken. De belang stelling zal dan wellicht minder groot zijn, maar aan de andere kant zal er toch ook doorlopend een wezenlijke reclame voor het baggerbedrijf worden gemaakt. In de korte periode dat de school draalt, hebben leerlingen van Delfzijl vele vriendje® en be kenden warm gemaakt voor hun baggerllefde. Ruim 500 jaar ge leden kwam het eerste mecha nische hulpmiddel voor het bag geren. Dat was het houten scheepje „De Krabbelaar", dat met een soort eg over de grond sohraapte. Ondertussen is alles zoveel verbeterd en gezonder ge worden in deze bedrijfstak, dat „onwillekeurige reclame" (zoals de heer Halffman het noemt) voldoende ls om Jonge jongens Die onwillekeurige reclame be staat hieruit, dat die fiere Jongens van twaalf tot dertien jaar tijdens het weekeinde alleen in uniform een soort matrozenpak naar hula mogen". Het baggerbedrijf heeft zelfs zo veel aantrekkingskracht, dat er inmiddels al twintig jongens uit Limburg naar de Groningse havenstad reizen. Een beduidende opoffering. Een en ander zal ech ter duidelijk ertoe bijdragen, dat er een hechte traditie kan groeien ln de plaatsen, waar deze knapen woonachtig zijn. De taak, die hun wacht, is onk niet min. Er werken tegenwoordig al baggerschepen van meer dan dertig miljoen gulden. Zestig be manningsleden zullen een plaarts krijgen aan boord van die schepen Per uur zuigt zo'n schip 40.000 kubieke meter water en zand opt „Op de nieuwste schepen hebben we goedgeschoolde vaklieden no dig. En al kon men vroeger niets, op een baggermolen was er wel plaats. Die tijd zal snel voorbij zijn", zegt de heer Halffman Examens Hij zdt midden Ln de examentijd. Er komt een telefoontje. Een di recteur van een maatschappij belt hem op. „De examens zijn ai begonnen, maar ik heb nog een schipper in Dublin die examen wiil doen, kan hij het nog mee maken?" Na een telefonade (on der meer tweemaal Ierland) krijgt de schipper het telefoontje, dat hij onmiddellijk ln het vlieg tuig moet stappen. De examen- Aankomend baggeraar in vol ornaat. Zorg dat je erbij komtroepen de bagger- maatschappijen. commissie zal een dag over werken De mogelijke opbloei van nieuwe baggerplaatsen zal er wellicht ook toe kunnen bijdragen dat n'*t al leen een groter aantal werk nemers veel van heit baggeren zullen gaan afweten, maar dat tevens de gemiddelde Nederlander wat meur kennis over het bag geren zal krijgen, De heer Haiffman: „Weet u wat mjj iedere keer op die voorlich tingsavonden opvalt? Vrijwel nie mand weet iets van baggeren af. Men heeft wel gehoord van de Zuiderzeewerken, het Deltaplan, de havenwerken ln Europoort en op de Maasvlakte by Rotterdam, hert graven en onderhouden van kanalen en dengeiyke, maar ze hebben zich totaal geen voor stelling gemaakt van do bagger- vverktulgen die daarvoor nodig zijn en van de mensen, die zo be dienen. Baggeren vereenzelvigen ze dikwijls met vuil en ruig werk. De vaartuigen biyven eohter tij dens het werken even schoon als binnenvaartschepen of vracht vaarders, terwijl hot werk erop beslist niet ruiger is". ROTTERDAM 4- Namen als Dorus Rijkers, Mees en Klaas Toxopeu? en „Brandaris", „Insulinde", „C. A. den Tcx", „President Van Heel" hebben voor de meeste Nederlanders ;en bekende klank. Kapiteins en (hnn) reddingboten. Combinaties die pijlers vormden, waarop het Nederlanise reddingwezen in de laatste honderd jaar een heelt bouwwerk is kunnen worden. Het begon met tien nannen, die maar nauwelijks anderhalve paardekrach konden ontwikkelen. Maar die toch de ongelijke sfriid met de witte hel aandurfden. Het was geen uitzonlering als ze met hun kleine, houten bootjes langer dan veertig uur achtereen in een kolkende zee rondzwoeglen om tot wanhoop gebrachte schipbreuke lingen „df hand des levens" te reiken. Alleen al om de slag met de metershoge brandingsgolven de stoottroepen van de zee te kunnen doorstaan, moesten de bootgïzellen soms urenlang vechten en vloeken eer de witgroene waterbergen waren overwonnen. Iedere seconde stelden die kustbewoners hun eigen leven ln de waagschaal om dat van een ander te redden. De opgave, waarvoor deze boten komen ie staan, zijn niet te vergelijken met die, waar de roeiredders eertijds aan durfden te beginnen. Nu doet het er niet toe of een orkaan zijn geselknallen laat weerklinken, zodra een noodsein of vuurpijl de lucht ingaat zullen schip pers, motordrijvers en opstappers niet rusten, voordat alles is geprobeerd mensenlevens te redden Totdat naar de wal kat worden geseind: „Alle hens gered", Deze zoute kreet is de naam geworden van een tentoon stelling het Rotterdamse maritiem museum „Prins Hendrik" aver het Nederlandse reddingwezen Voor hel eerst in lun 144-,jarig bestaan zijn de namen van de beide Nederlandse reddingimaatsohappijen in één expo sitie mej elkaar verbonden. Vanweg/ een uitgesproken Nederlandse reden moet hier de nadiuk op het woord „beide" vallen. Ons land kent nameli.ic twee reddingmaatsohappijen: de Konink lijke iffoord- en Zuidhollandse Reddingmaatschappij (KNZKRM) en de Koninklijke Zuid'hollandse Maatschap pij to' Redding van Schipbreukelingen (KZHMRS). Toen op 11 november 1024 vijf Amsterdammers de NZHRM oprichtten, stichtte een aantal Rotterdammers precies 9 dagen daarna de ZHMtRvS. De rivaliteit en naijver tussen Amsterdammers en Rotterdammers is zo scherp jeweest, dat tot op heden twee geheel zelfstandige eddingmaatsdhappijen langs onze kust opereren. Beide maatschappijen doen hun werk evenwél dermate goed, dat nog maar een enkele keer op deze zonderlinge situatie wordt gezinspeeld. Een paar eeuwen geleden kwam een schipbreukeling, die kans had gezien de vaste wal te bereiken, nog van het vagevuur in de hel. ln het meest gunstige geval zou hij namelijk minsten# slaaf worden, het alternatief was meestal: vermoord te worden. Onze verre voorouders, die in schamele hutten wonend de kuststreken bevolkten, waren regelrechte aasgieren. Ze schrokken er niet voor terug een aan gespoeld lijik te beroven, nadat er niets meer van een vergaan schip was te jutten. Om de opvarenden be kommerde niemand zich. Of toch wel. Men was zo barbaars elk levend wezen, dat van een gestrand schip kwam, terug de zee in drijven, tot de scheepshond toe. Wettelijk was namelijk vastgelegd, dat een sohip waar niemand van aan wal kwam, geen eigenaar meer had. De kans, die zeelui liepen niet levend meer aan wal te komen, nadat ze aan boord waren gegaan, aehtle men één van de aspecten van het zeemanschap. Het is nog niet zo lang geleden, dat Hollanders nu onvervaarde redders, die belangeloos hun werk doen de schepen op de Noordzee onder het mom van hulp verlening met valse lichten misleidden, omdat strand jutten een vaste bron van inkomsten moest blijven. Niet alleen de Nederlanders waren in dié tijd zulke „lieverdjes". Iji kustgebieden van vele andere landen loerden lage lieden op buit. Koning Richard Leeuwen hart (zoon van Hendrik I) die op zijn kruistochten ruime ervaring in schipbreuken opdeed, voerde in Engeland bepaalde wetten in tegen de roverijen. Hij pakte de zaak direct met vaart aan, dat moet gezegd worden. De „Heren van de kuststrook", die aardigheid hadden in het plunderen van schepen, werden met stevige straffen bedreigd. Vergaloppeerde de landheer zich, dan werd hij in het midden van zijn huis vastgebonden, waarna dit op vier plaatsen tegelijk in brand moest worden gestoken. Op de plek. waar eens het trotse huis had gestaan, moest op de verkoolde resten een zwijnenstal worden gevestigd. Loodsen schenen er ook een handje van te hebben schepen opzettelijk vast te laten lopen. Op deze wijze konden ze eenvoudig aan buit komen Eenmaal betrapt konden zij hun einde tegemoet zien op weinig aantrek kelijke voorwaarden, Aan kettingen zouden ze worden opgehangen, totdat de dood erop volgde. Ondanks deze en andere niet malse maatregelen bleef strandroof aan de orde van de dag. Sommige bisschoppen bleken er zelfs belang bij te hebben, dat er niet al te strèng zou worden opgetreden tegen hun roofzuchtige schapen. Aan het einde van de middeleeuwen brak een bleek humaan zonnetje door. Men begon andere dan louter moorddadige interesse te tonen voor schipbreukelingen. Mogelijk mede doordat bloedverwanten een zeegraf kregen. In 1593 op kerstavond vergingen op de rede van Texel 44 schepen, waarbij 1050 mensen verdronken. Dat is maar één voorbeeld. In welke mate kustbewoners overigens ook aahuldig zijn geweest aan dergelijke EXPOSITIE OVER REDDINGSWEZEN Tot 1 oktober is in het maritiem museum „Prins Hendrik" aan het Burgemeester s'Jacobplein in Botterdam een tentoonstelling ingericht over het Nederlandse reddingswezen. Voor het eerst in de geschiedenis ivordt bij deze gelegenheid zowel aan de Koninklijke Noord- en Zruid-HoUandse Redding Maatschappij (KNZHRM), als aan de Koninklijke Zniid-Hollandse Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen (KZHMRS) op dezelfde expositie aandacht besteed, onder de naam „Alle hens gered". De tentoonstelling geeft een boeiend geschiedkundig overzicht van ons reddingswezen. Het Rotterdams museum heeft op vele exclusieve stukken de hand weten te leggen. Daarnaast wordt in maquettevorm ruime aandacht geschonken aan de verschillende wijzen rot» reelding. Dit interessante geheel is voor ons aanleiding geweest om weer eens aandacht te besteden aan dat veelomvattende reddingswezen. rampen, is moeilijk te achterhalen. Feit is, dat alge meen werd aangenomen, dat zij de natuur zo nu en dan een handje hielpen bij het uitvoeren van zijn vernietigend werk. Het opsteken van misleidende lichten was een van de meest voorkomende misdrijven. Van de bevolking van enkele Engelse eilanden is het bekend, dat ze in de kerk bad: „Heer, als er toch een sohip moet vergaan, laat het dan op ons strand terechi komen". Pas tegen het eind van de 18e eeuw kwam men eerst goed- tot medemenselijk bewustzijn. Overheids dienaren wilden niet alleen een eind aan de strand- roverijen maken, maar ook betere reddingsmethoden introduceren. Als eerste land ter wereld kreeg Nederland een Maat- sohappij tot Redding van Drenkelingen, dat was in 1769 In die tijd werden de drenkelingen niet meer beroofd, 'maar men liet ze nog wel gewoon aam hun lot over. Deze maatschappij stelde zich ten doel het weer op wekken van de levensgeesten te propageren. Had iemand een drenkeling uit zijn schijndood we en op te wekken, dan wachtte de redder een beloning. Dat opwekken moest door middel van resuacitatle (in het „fondament" van het slachtoffer werd tabaksrook geblazen; men ging ervan uit, dat tengevolge van de prikkelende wer king van de rook op de ingewanden het binnengekomen water uitgedreven zou worden). Deze methode had heel vaak een averechtse uitwerking. In het museum is een indrukwekkende „dokterskist" met een tabaksrook- klisteer en toebehoren te zien. Ondertussen slaagde de Nederlandse overheid on danks allerlei doorwrochte pogingen er niet in als redder van drenkelingen op te treden. Na een enorme scheepsramp bij Huisduinen, die voor de moedige red ders bijzonder tragisch afliep, besloten een vijftal Am sterdammers een particuliere organisatie op te bouwen. Rotterdam volgde weldra. En misschien heeft die vol gende rivaliteit de ontplooiing van dit particulier ini tiatief wel vleugels gegeven. Een aquarel van J. Mooij herinnert in het museum aan het „Omkomen der ter Redding Toegesnelde Menschenvrienden" uit Huisduinen- Met bovenmenselijke kracht hadden zeven jongemannen elf opvarenden van een op de kust gejaagde zeilboot weten te halen toen hun lichte sloep dwars op de brekers kwam te liggen. Een maand later was de NZHRM een feit. Het eerste optreden van de NZHRM-bootsgezellen was al op 26 december 1824. De mannen uit Egmond aan Zee redden de zes opvarenden van de „Twee Gebroeders". De boot was van het strand. In het prille begin stonden overheid en strandvondera zeer argwanend tegenover de activiteiten van de redders. Al snel bepaalde men, dat de redders uitsluitend schipbreukelingen aan wal zouden brengen, „aan wie het slechts zal vrijstaan hun brievenzak en scheepspapieren, maar geenszins eenige koffers, kisten, vaten, balen of hoe ook genaamde goe deren van boord der schepen mede te nemen". Heel wat moeite kostte het aanvankelijk de plaatselijke bevolking aan de riemen van de sloepen te krijgen. Snelle successen deden het klimaat weldra veranderen. Steeds heeft men echter getracht van de redders die vrijwillig hun werk doen geen „voorwei pen van heidon- verering" te maken. In het midden van de 19e eeuw togen koene redders met de lijnwerp- en wippertoestellen aan het werk. Niet bijzonder veel schipbreukelingen zijn „in de broek" naar land getrokken. Deze methoden zijn alleen bruik baar als een schip niet verder dan 250 meter van de buitenste duinenrij afligt Tegenwoordig is de helikopter in de moderne kustreddingorgunisatie een onmisbare schakel geworden, die Uitermate goed geschikt is voor dit soort werk. Near gebleken is ook bij nacht. Doordat van deze „zegening" geen gebruik kon worden gemaakt, zijn gedurende de 144 jaar dat het reddings wezen hier is georganiseerd, zestig bemanningsleden van roei-, stoom- en motorreddingboten niet meer thuis gekomen. Dit aantal is de laatste jaren steeds minder hard ge groeid. D* boten zijn a'smaar veiliger geworden. In 1907 kreeg de „Brandaris" als eerste reddingboot een motor. Mees Toxopeus zag zijn Idee bekroond over een zelfrichtende motorreddingboot. Veel problemen moesten hiervoor worden oven-wonnen, zoals het laten afslaan van de motor als de boot meer dan 90 graden slagzij maakte. Het stuurrad van dit eerste ketelvormige type de „Insulinde" werd omklemd door de knuisten van Moes Toxopeus zelf. Alle reddingboten met motor, die later voor onze kust zijn gebouwd, zijn geïnspireerd op het model van Tox, De laatste roei reddingboot ver liet in 1053 de dienst. Eén reddingboot wordt nog met h SOIFNK UWE BUDRAOE AAN UE Tl AMSTERDAM AMSIEl 342 ffltHM* 46U6 POSTGIRO 26303 Affiche ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de NZHRM in 1924 uitgegeven. paarden in zee gebracht. De „Dr. W. H, van Rietschoten- gestationeerd op Ameland. Het redden van drenkelingen is met de komst van alle nieuwe technische hulpmiddelen sterk veranderd Niet alleen met hondoweer trekt een boot er nu op uit. Met ontvang- en zendapparatuur en de veelzlende ogen van een vliegtuig of helikopter worden de boten Ingezet bij het -oeken naar vermiste sloepen en schepen; het anel naar de wal vervoeren van gewonden of zieken; in de buurt blijven van in moeilijkheden verkerende schepen of het hulpverlenen aan zeiljachten. Met dit laatste la er een bijna ongelimiteerd grote taak bijgekomen voor de reddingboten. Per jaar varen de schepen van beide maatschappijen 230 maal uit. Dertig jaar terug bedroeg dit aantal voor allebei samen vijftig per jaar. Op een vast kader na worden de boten echter ook nu nog steeds door vrijwilligers bemand. Met een van zelfsprekende bereidheid trekken Nederlanders in moei lijke uren hun oliegoed aan en varen uit. Of ze terug zullen komen? Het risico is groot, dat dit niet het geval zal zijn. De zee is nooit te vertrouwen. Waarom gaan ze dan toch? Dichter J. W. F. Werumeus Bunlng gaf daarop wellicht het goede antwoord, omdat het „Mannen met zout in het bloed en avontuur in het gebeente" zijn. PIM GAANDERSB

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1968 | | pagina 11