d a HARLEKIJN HERMAN i ,VAN VEEN DPVOLGER /AN TOON HERMANS? hJOU AAN A'N NEUS' ,Ja, ik weet het", heeft Van Veen tevoren gezegd, „iedereen, die wat van showbusiness meent begrijpen, vergelijkt me met Hermans. Ik vind het een hele maar het blijft natuurlijk fraaie kolder. D'r heeft er ook één geroepen: „Van Veen is de na tuurlijke opvolger van Toon Her mans". Aan mijn neus. Ik ben de opvolger van niemand. Ik ben ge woon Herman van Veen, die toe vallig een paar talenten heeft meegekregen van boven. Dat is alles. En als ik eens wat doe in de stijl van Hermans, dan komt het, [omdat ik het gewoon verrekte goed vind. Je zult me nooit een liedje van Hermans horen zin gen, omdat er alleen in Frankrijk al honderd kerels rondlopen, die ze beter hebben geschreven. Neem een man als Jean Ferrat, die schrijft een chanson over een man, die over zijn ouwe dag zit te pein zen. Wat zal hij straks zijn: een ouwe vent, een man op het bankje in het bejaardentehuis? D'r zit een geweldige sfeer in dat lied en daarom zing ik het. Ik ga echt niet proberen om het beter te schrijven, want dat zou pure hoog moed zijn. Waarom zou ik trou wens? Je vraagt Herman Krebbers toch ook niet, waarom hij zijn eigen vioolconcert niet speelt? Maar als Hermans doordaast over een bal gehakt, dan denk ik echt wel: „Dat is enorm, dat wil ik ook doen". En laat ze dan maar ach teraf roepen, dat ik wat van Her mans heb. Natuurlijk heb ik dat. Er is geen mens, die vrij van in vloeden is. Maar het is onzin om te zeggen, dat ik gap. Noem mij één grap, die ik van Hermans heb, één zin uit zijn liedjes, die ik ook ring. In Japan zag ik overal Sim- ca's rijden, heel Tokio stierf ervan. Totdat ik ontdekte, dat het geen Simca's waren, maar Japanse autootjes, die er op leken. Ze wa ren alleen beter. Dat is het. Ik imiteer niet, ik interpreteer. Ik m fill! I Tegen vier uur dringt de Utrechtse typografenzoon Herman van Veen via de directietrappen door tot het toneel van het Scheveningse Circustheater. Tussen de coulissen hangt op dat moment nog de geur van mensen en sigaretterook: een kwartier geleden is Toon Hermans na de dagelijkse hordenloop over zijn topzware Engelse one-man-show de kleffe tropenzon van sudderend Scheveningen tegemoet gesneld. Al leen de instrumenten zijn achtergebleven als getuigen décharge voor een welbestede dag. vind Sonneveld een geweldige liedjeszanger en er zal dus iets in mijn stijl zitten, dat aan hem doet denken. En als Shaffy het toneel opstormt en gelijk een bek open trekt, die de hele zaal vult, dan is het een geweldige kick, die ik met zijn welnemen in mijn achterhoofd opzout. Ik heb geen plaat voor mijn kop." Gortdroge echo Hij staat in het stoffig licht van een schijnwerper, die een grijze vleermuis met bestraffend bril- werk welwillend ontstoken heeft. Hij steekt eens een hand op, stoot een kreet uit, die als een gortdroge echo uit het inktzwarte niets te rugkeert. „Kan meneer Van Veen nog een lichie krijgen?", peilt de fotograaf, „het liefst een schijnwerpertje links. Heeft u er één links. Ik moet zijn gezicht zien". De vleermuis knikt, „Een lichie voor meneer Van Veen, Hendrik", schreeuwt ie, „geef maar A 8. AIO is ook goed. Zo ja. En nou nog wat voetlicht. Heb je nog wat voetlicht voor me? Nee, geen rood, Hendrik, doe dat rood maar Langzaam verdrijft de dageraad het duister uit de ruimte. Van Veen knikt intens tevreden, staart naar de lege zaal, waarin alleen het rode -pluche als droesem is achtergebleven. „Mijn God", zegt ie, ;,een echt groot theater. Ik zie hét'al helemaal vóór me. Die hele bak vol mensen en ik ervóór. Dat moet het worden. Ik houd van dat hele grote, ruige. Ik moet kunnen uitpakken, exploderen. Ik ben een jongen, die met handen en voeten werkt. Dat schrijven de critici ook als ik in een kleine zaal werk. „Herman van Veen had kennelijk moeite met de ruimte". Ze heb ben gelijk: als ik werk, komt het hard aan. Weet je, wat mijn stille droom is? Om nog eens in Carré te staan. Dat is het einde. Carré. Stel je voor, daar scheurt het doek open en dan zie je opeens overal mensen. Tot in de hemel zitten ze. En dan proberen dat zootje te van gen, te intrigeren. Dit is trouwens ook een fflne zaal. Lekker sfeertje. Goeie akoestiek. Hallo, hallo, is u daar. Hoor je dat? Het' springt gelijk als een hond tegen je op. En dat podium is ook jofel, daar kun je wat mee doen. D'r aflopen, bijvoorbeeld. Ik houd er van om met mijn pu bliek te spelen, ik moet altijd effe de zaal in om te zien, wat er nou zit. Een mooie meid op de vierde rij kan me geweldig inspireren. Dan krijg je die wisselwerking, dan ga je je uitsloven. „Ook dat is be langrijk, je moet met een gewel dige brok hartstocht het toneel op gaan om wat te bereiken, je moet bereid zijn er alles uit te persen. wat er in zit. Daarom ga ik na een voorstelling ook nooit zelf achter het stuur van mijn auto zitten. Dat kan niet. Ik heb zeker nog twee uur nodig om na te sudderen. Het duurt bij mij tijden, voordat de storm gaat liggen. Geweldige peer Je moet ook geloven, in wat je doet. Nooit denken: „Ik ben een geweldige peer en het publiek merkt het toch niet, als ik maar wat aan rótzooi". Ik maak ook avonden mee, dat ik denk:,„Her man, hou je gedeinsd. KaJlm aan, want anders haal je de finale niet. Dan ben je moe, dan heb je bonje met je vrouw gemaakt. Je ziet al die koppen en voor jou hoeft het opeens niet meer. Maar voordat ik het zelf weet, loopt het zweet toch weer over mijn rug. Het is mij nog nooit overkomen, dat ik na tien, vijf tien minuten niet als een duivel te keer ga. Je bent vastbesloten het vanavond rustig aan te doen, maar die vonk slaat onherroepe lijk in het kruitvat. En dan ga je weer, Ze hebben immers betaald om je te kunnen zien. Ze hebben hun goeie goed aangedaan, de tandjes gepoetst. Van zulke din gen ben ik me voortdurend sterk bewust. En wacht effe: d'r komt natuurlijk ook nog een schep selfkicking bij. Je vindt het ge woon fijn om los te branden". Romantische kick Een half uur later op het strand: Van Veen in de branding, trom mel voor 't smalle, bleke lichaam, de broekspijpen opgerold, de groe ne trui slobberend over de heupen. Om hem heen de dikke Duitse dames, die kraaiend te water gaan. Als hij een roffel geslagen heeft, verheft een koele Noorse zich loom uit haar kuil, wenkt hem wervend en drukt met een moederlijke knipoog 'n kwartje in zijn knuist je. Weet zij veel. „Begrijp je", zegt Van Veen, „d'r is niks nieuws onder de zon. Voor haar ben ik de oude potsenmaker, ze heeft me gewoon herkend, ont maskerd. Daarom heb ik mijn ca baret ook Harlekijn genoemd. De Harlekijn was duizend jaar terug al de vogel, die de koning op moest beuren. Die hem moest kie telen of een schop onder zijn gat mocht geven. Wat ik doe, is het zelfde. Alleen is mijn koning het publiek. Mijn theater is het avond je uit van een paar honderd men sen. Vogels van allerlei soort. Ik probeer ze uit de dagelijkse sleur te trekken, een romantische kick te geven. Ik neem ze mee in mijn lach en halverwege breek ik het sfeertje weer eigenhandig af. Ze mogen geen moment het gevoel krijgen, dat ze me helemaal door hebben, dat er een gladde enter tainer voor ze staat. Ik probeer juist die oppervlakkig heid te vermijden, ik toil ze be wijzen dat die wereld niet alleen bestaat uit gein. Daarom kom ik onverwacht met een anti-climax. Met opzet onverwacht, want in je eigen leven geeft de rottigheid je ook niet van tevoren een waar- sohuwmg. Ik geef toe: het is een afschuwe lijke gemeenplaats, maar ik waag het er op: ik mik op het totaal theater. Daarom heb ik er ook zo de pest aan, als ze zeggen: „Van Veen is die man met de trommel". Het is een grote mode, om iedere artiest een stempeltje te geven. Van Veen is een spontane spring- in-het-veld en die moet je geen serieus liedje laten zingen. Daar kan ik hels om worden. Dan denk ik: „Oh neen, Van Veen alleen de lolbroek?" Jullie horen nog wel Herman van Veen: „Daar heb ik ook de pest aan. Als ze zeggen: Van Veen is die man met de trom- rante bloot aan Neerlands smalle kust. Een gebruinde dame in bi kini klampt hem aan en zegt: „Me neer Van Veen, mag ik u iets vra gen. Wordt u nou niet doodmoe van al dat gehos. Ik heb u nou twee keer op de televisie gezien. Wilt u geloven, dat ik na afloop zelf bek-af was". Schouderklopjes Hij kijkt haar peinzend aan met een blik van „breek me de bek niet.open". Als ze weg Is zegt ie: „Ik weet het. Het lijkt, alsof het succes me zo maar aan komt waaien, maar dat is schijn. Na tuurlijk, het is geweldig, dat een jongen van 23 jaar volle zalen trekt en dat ie ferme schouder klopjes krijgt van mensen als Kan en Hermans. Kan zat in de zaal, toen we onze zoveelste première gaven in Haarlem. We hadden toen die flop in Utrecht al achter de rug, we waren regelrecht de mist ingegaan. Een afschuwelijke gewaarwording. Het enige, wat je op dat moment misschien kon zeggen was: „Daar staat een vent met theaterpersoonlijkheid". Goed, die ijdelheid permitteer ik me dan maar. Voor de rest was het huilen met de pet op. Geen dictie, geen timing, geen goeie belichting. Het was gewoon niet duidelijk, niet transparant, wat we deden. Na die voorstelling in Utrecht zijn we gelijk doorgestoomd. Ik wist, dat het er in zat, maar ik had ge woon de wetten van het theater genegeerd. Theater moet een klas sieke basis hebben om te kunnen slagen. Het is wiskunde. A. B. C. Een inleiding, een opbouw, een climax. Ik heb zes jaar torium, ik heb dus zes jaar die zaak kunn n nadenken. Als je een symfonie schrijft, moet je ook gehoorzamen aan de wetten. Dat het bij mij achteraf cabaret werd, komt alleen, omdat ik mijn hele leven al denk in parodieën. Ik hoorde nauwelijks, wat zo'n le raar zei, maar ik zag wel, welke smoelen hij trok om zijn kennis op een onintelligente wijze aan een stel knurften over te dragen. Dat registreerde ik. En zodra ie weg was, stond ik voor de klas om hem na te doen. Datzelfde had ik, als er een klas siek concert werd gegeven. Als er een vrolijk deel kwam, ln A-groot bijvoorbeeld, een stuk dus, waar de lach af moest springen, dan keek ik naar de muzikanten en dan zag Ik al die getergde gezich ten. En als er een romantisch deel kwam, dan kon je er vergif op innemen: dan hadden ze stuk voor stuk een onromantische harses. Ik heb zes jaar met al die ont dekkingen gestoeid, voordat ik de stap naar 't beroepscabaret waag de. Een echte Hollander: als het project financieel de mist ingaat, kom Ik als muziekleraar op een middelbare school altijd nog aan een redelijke boterham. Overigens probeer ik die mislukking wel een stap voor te blijven door te mikken op een zo groot mogelijke veelzijdigheid. Een lief liedje naast een geweldige uitpakker. Totaal theater, daar heb je het weer. Hu mor, parodie, ernst, noem maar op. En met de klemtoon op de kleine dingen. Niet de jas, maar de pluizen, die erop zitten, in teresseren me. Toen Anton Gee- sink judokampioen werd, zag ik alleen maar die grote handen, die hij in de lucht stak. Het leek net, alsof hij tegen die Japanse vogels wilde zeggen: „Ik kan het ook niet helpen, dat ik zo groot ben". Dat vind ik geweldig. Even later, begraven onder het stemmig rijstpapier van het Ja panse restaurant in Scheveningen en met een hete saké schenkende geisha op zijn lip. zegt hij nog: „In april ben ik in Tokio geweest. Ik zou er eerst alleen voor de Nederlandse club optreden, maar op een gegeven moment zagen die Japanse vogels er ook wel wat in en voordat ik het wist, zat ik met mijn gekke kop voor de Japanse televisie. Op de verjaardag van dc keizer. 60 miljoen kijkers. Dan klets je ook niet meer. Judokreten In Nederland heb ik ook een paar televisieuitzendingen meegemaakt, maar die kun je rustig vergeten. Ik had in Tokio een aparte man. die zorg droeg voor de vouw in mijn broek. Zo'n heel klein vogel tje. dat de hele dag om me heen fladderde. En repeteren was er niet bij: er kwamen dertig man om me been staan en die schreven keurig in een bloknootje, hoe ik .het wilde hebben. Ze riepen „oké", gooiden er een paar authentieke judokreten tegenaan en maakten daarna gelijk de uitzending. Het publiek? Ik ben als kind wel eens met mijn vader en moeder naar een opname van de Bonte Dinsdagavondtreln geweest. Dat zelfde publiek had ik ook in Tokio. Veertig oude dames op de eerste rij, wat hippe tieners en dan nog wat gemengd strooigoed. Natuur lijk, die afstand tussen een Euro peaan en een Japanner overbrug je niet met je trommeltje, maar ze reageerden geweldig. Een Ne derlander zal op een gegeven mo ment zijn mond wijd opengooien en het hele binnenwerk laten zien. Als je dat in Tokio ook verwacht, kun je wel op de pot gaan zitten, want ze lachen daar uitsluitend Ev< >CgTUV ondet stemmig rijstpapier van het Jupan- se restaurant in Scheveningen. zegt Van Veen: „Ik ben in april In Tokio geweest. Voor de televisie. 60 miljoen kijkers. Dan klets jo ook met dat kleine handje voor de mond. Ik vind de televisie enorm belang rijk voor een artiest. Zeg mc niet: de televisie maakt het theater kapot, want het w juist omge keerd. Hoe moei Ie in 1908 anders .laten weten, dat je zo'n leuke broek bent Je'komt één keer op het scherm en gelijk zien vier miljoen mensen wat je doet. Dat is precies wat me fascineert. De mensen, die het "iet zo geslaagd vinden, draaien me uit en de rest komt misschien op de gedachte tlir vog.l gaan bekijk'11 wild Prijsschieten En dan is er natuurlijk altijd nog New York. En het Palladium in Londen. En Olympia in Parijs. Olympia wordt over vier jaar af gebroken, dus ik moet nog op schieten ook. Roep nou niet: wat verbeeldt die jongen zich, want dat heb je ook niet gezegd, toen Kees Verkerk wereldkampioen werd. Die wist ook, dat ie niet zijn hele leven in Puttershoek moest blijven schaatsen. Ik heb nou toevallig ook wat ta lent meegekregen en daar wil lk wat mee doen. ,,Als 't prijsschieten was ge worden, had ik het trouwen® ook gedaan". LEO THURING FOTO'S: SIMON E. SMIT „Paf is het einde: Carré. Stel je voor, daar scheurt het doek open en dan zie je opeens overal mensen. Tot In de hemel zitten ze" en lk ervóór. Dat moet bet worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1968 | | pagina 9