anna udo (95) ANTWERPSE ZOO 125 JAAR INTERNATIONALE TREKPLEISTER VOOR GROOT EN KLEIN OUDSTE CAFEHOUDSTER VAN NEDERLAND Het ijle gerinkel van de bel begint al als de groenhouten deur nog nauwelijks opengaat en houdt pas op als het slot weer is dichtgeMikt. Binnen is het ver rassend ruim en licht, de tijd van de dag in aanmerking genomen. Voor de drie ramen een links en een rechts van de ingang en nog een in een zijwand staan de donkerhouten tafers met de een voudige, dito stoelen er symmetrisch om heen gegroepeerd. Verder nog een rijtjt stoelen tegen een blinde muur, een biljart onder een leerachtige hoes, een zwart kolenkacheltje, ergens links, tegen de achterwand, een tapkastje; het is alles van een weldadig-aandoende lichtvoetige ouderwetsheid. Daartussen scharrelt een kleine, zwarte vrouwengestalte. Verder is er niemand. „Nee, geen koffie. Dan moet u daar ginds wezen". De innemende gezichts trekken van een lang en werkzaam le ven tussen de diepliggende ogen en de ingevallen mond, worden in een be sliste uitdrukking gegroepeerd. Het bovenste kootje van de uitgestrekte wijsvinger naar een onbekende plaats waar dus wèl koffie gedron ken kan worden is krom van een lichte reumathiek Coca-cola? „Ja, dat is er. En een jong borreltje? ook. Maar u moet het wel zelf pakken. Ik kan slecht lopen, weet u. De jenever staat in de ijskast". Rechts achterin het café staat inder daad een gebroken wit gevaarte met af geronde hoeken. Vrucht van een al tien jaar achterhaalde techniek met een in gewikkeld aandoend sluitingsmechaniek aan een lang, blinkend handvat. Het werkt makkelijk en binnen schemeren tientallen flesjes „vik". Op ooghoogte staat een etiketloze witte fles met plas tic schenkkurk. „Ja, die is het" wordt er aangemoedigd. Geen cola te vinden. „Ik heb onder de tapkast nog wat staan". Metalig klikt de zware deur dicht, ,,'s Kijken; niet zo'n groot glaas je maar hè?". De oude hand beweegt onzeker over een plank met glaswerk en kiest dan een middelgroot limonade glas en een kleintje om de borrel af te mikken. „U schenkt zelf wel in, hè?" Oudste Als we zitten, schuin tegenover elkaar; zij in een fauteuil met biezen zitting en ik aan een tafeltje, verluidt het spon taan: „Ja, ik ben de oudste caféhoud ster van Nederland. Hoe oud denkt u dat ik ben?" „Tachtig misschien wel?" probeer ik voorzichtig en oogst een half schamper lachje. „Nee, u moet hoger; ik ben 95 jaar. Dat had u niet gedacht". Er gloort trots in de diepliggende donkere ogen. „Ik sta nu al 87 jaar in dit café." Er wordt tastend langs de muren gekeken waaraan drankleveranciers als Helne- ken en de Wed. van Eelaart worden vertegenwoordigd door reclameplaten die ontworpen zijn in een tijd dat je voor een stuiver nog een borrel of een glas bier kon drinken. „Hier die ijskast heb ik gekregen van Heineken, toen de zaak zestig jaar oud was. Want ik heb geen tapbier. Ik doe het met flesjes: dat is makkelijker. Een fractie van een seconde wordt er nlet-begrijpend geblikt na de vraag wanneer zij het café voorgoed zal slui ten. Terecht eigenlijk; het is een vraag die vloekt met de verstilde sfeer waarin alles al decennia geleden een plaats lijkt te hebben gekregen, voor bestemd om een blijvend monumentje voor de vaderlandse horecawereld te vormen. Voorlopig nog niet. De dokter heeft gezegd dat ik zo lang mogelijk moet doorgaan. En ik voel me nog goed. Maar als een mens eenmaal ophoudt met werken en vroeg opstaan want ik moet hier om zes uur beginnen om alles van de vorige avond aan kant te krijgen voor de eerste klanten komen als een mens ophoudt met werken, dan is het zó gebeurd. Dan gaat hij pie keren over zijn kwaaltjes en dat is het slechtste wat je leunt doen. Ik heb ook wel eens iets gehad, maar ik ben altijd doorgegaan en dan ging het vanzelf weer over. De dokter zegt dat ik hon- derdenvier word, dus heb ik voorlopig nog even de tijd". De stem is duidelijk verstaanbaar hoewel vrij hoog en wat beverig. De woorden komen iets trager dan ze een levenlang zijn uitgesproken doordat de lippen en tong niet meer door tanden en kiezen worden gecontro leerd. „En zolang ik me maar niet te druk moet maken en hier wat rond kan hup pelen zoals ik dat zelf wil, gaat 't best. Het moet niet te druk worden; twee of drie klanten dat gaat net. Als ze zichzelf maar bedienen. En dan lachen ze zo, want dat vinden ze leuk. Laatst had ik om drie uur 's middags alles klaar en maakte ik de deur open. Ik had het nog maar nèt gedaan of er stopt een auto met twee heren, twee mevrouwen en twee kinderen, Ik denk; o god, had ik 't nou maar niet gedaan. Die mensen ko men binnen en mét dat ze zitten, komt ook de dokter. Hij komt elke week kij ken, moet u weten. Ik ga naar hem toe en ik vraag: dokter wat moet ik nou? Vooruit Anna, zegt hij want de men sen in het dorp noemen me Anna ga ze maar eens helpen. Dus ik naar het tafeltje toe en vraag „wat hadden de heren geëist of wat belieft u? Nou, de heren wilden een borreltje, de dames limonade en de kinderen chocolademlek. Ik zeg: maar dan moet u het wel zelf pakken. Nou, dat hebben ze gedaan, die dames. En een lol dat ze hadden". Er komen andere verhalen van plotse ling binnenvallende gezelschappen waar by de dokter al dan niet een rol speelt. De arts schijnt soms een handje mee te helpen. „Maar laatst had hij een paar borreltjes ingeschonken voor de mensen en liep met een dienblaadje langs me heen. Ik zeg: o dokter. De glaasjes zijn niet vol want dat is hier zo de gewoonte hé, het is hier maar eenvoudig hoor en toen antwoordde hij, dat geeft niks Anna, die mensen hebben wel genoeg zo. Maar die heren hadden 't ook gehoord en ze hebben ge lachen. En een andere keer heeft Anna in paniek de dokter te hulp geroepen. „Hij was hier net, toen er een paar vreemde lingen binnenkwamen. Ik zeg: dokter, kom eens gauw, want Frans, Duits of Engels versta ik niet. De dokter kwam en heeft de heren geholpen. Maar toen ze moesten betalen hadden ze niet genoeg Nederlands geld bij zich en toen moest ik weer geholpen worden, want van al dat vreemde geld heb ik geen verstand. De dokter rekent af en komt met een handvol munten naar me toe en gooit ze voor me op het ta feltje. Wat krijg ik nu als bedienings- geld Anna? vroeg hij. Ik zei: dokter neem alles maar, want het kan me niets schelen. En gelachen dat ze heb- Anna Udo maakt zich dus niet druk om geld. „Ik heb niet veel in huis, maar alles wat hier staat is mijn ei gendom. En ik heb mijn pensioen, 't Gaat me best. Ik ben tenminste tevre- Tevreden Op haar leeftijd begrijpt de oudste ca féhoudster van het land niet meer hoe de mensen, „in al hun weelde van van daag de dag" nog ontevreden kunnen zijn. Als zij een nurkse man krijgt, houdt zij hem haar jeugd te voor beeld. „Ik kwam uit een gezin van achttien kinderen in Friesland. Ik was op één na de jongste dochter en tien jaar oud, toen mijn vader stierf. Toen moest ik aan het werk, want moeder had niet genoeg geld. Ik begon bij een rijke familie ln de buurt, voor een kwartje per week en de kost. Dat laat ste was het belangrijkste, want thuis was er geen eten meer voor me. En toen heb ik een paar keer gelogen. Want ik wilde niet uit werken gaan. Op de avond van mijn eerste dag vroeg moeder hoe de mensen waren, bij wie ik in dienst was. Ik zei: o moeder, het is zo'n gekke familie. Maar dat was niet waar. 't Went wel, zei mijn moeder. En op de tweede dag vroeg ze hoe het met 't eten was. „Ik krijg bijna niets. Ik heb zo'n honger" heb ik toen gezegd. Dat was wéér een leugen, want ik kreeg zóveel dat ik 't niet opkon. En na de derde dag stond er bij ons op de ronde tafel een com- foortje met een schotel melk en een spruitje. En mijn moeder zei: „Hier eet dat maar t>p als je niet genoeg hebt gehad". Maar ik had juist veel te veel gegeten en kon 't niet op. Ik heb toen erg op m'n donder gekregen. Er zou niets van me terecht komen, heeft moeder gezegd". Na een paar jaar is Anna uit Fries land weggegaan „want mijn zusters werkten bij families in Holland en die verdienden veel meer dan ik. Ze kwa men thuis met mooie kleren, die ik niet kon kopen. En toen ben ik naar Amsterdam gegaan, naar een rijke Joodse dokter. Een fijna man met een fijn gezin was dat. Maar ik werd min der gezond. Ik had altijd een bolle ro de kop gehad en toen een oudere zus van mij mij eens zag, heeft ze me te ruggestuurd naar Friesland omdat ik zo bleek was geworden. Ik weet niet hoe dat kwam. Want een ander meis je ruimde altijd de emmers met bloed op van het kiezentrekken, waar ik niet tegen kon. Maar toen ik een tijdje thuis had geholpen, wilde ik weer weg. En we hebben een advertentie gezet in een Utrechtse krant. Nou daar kwa men stapels brieven op, want iedereen wilde wel een meisje uit Friesland. Die konden hard werken. Ik ben toen hier in het „Schippershuis" gekomen en sindsdien in Wijk bij Duurstede ge bleven", aldus Anna Udo, die destijds tegen de twintig jaar oud geweest moet „Na een paar maanden wilde ik er ren erg goed voor me. En toen ik ja rig was heb ik een gouden horloge van ze gekregen. Ik heb het nu nog. En van de buffetjuffrouw een zilveren ket tinkje. Daardoor ben ik nog een paar jaar gebleven. Totdat ik bij burge meester Meijer moest komen. Ik dacht, „u moet het zelf pakken, want ik kan slecht lopen" o god. ik zal toch niets misdaan heb ben. Ik was zó zenuwachtig toen Ik bij hem aanklopte. Want ik wist niet zeker of ik niets ver keerds had gedaan en ik zei de men sen altijd recht in hun gezicht wat ik dacht, ik maakte geen smoesjes en draaide nergens omheen. Misschien waren ze daar wel kwaad over gewor den. En de burgemeester zat thuis ach ter zijn bureau en zei tegen me „An na", zei hij, „ik heb de villa „Voor- wijk" gekocht, zou jij bij mij als keu kenmeisje in dienst willen komen?". En toen heb ik direct ja gezegd. Ik heb er helemaal niet over nagedacht. Het was een fijne tijd bij de burgemees ter; ik verdiende zestig gulden per drie maanden en dat was veel meer dan ik ooit had gekregen. Maar na een paar jaar is hij overgeplaatst naar Hengelo, geloof ik. Ik kon wel met hem mee, net als de conciërge, maar ik had toen net een half jaar verkering met mijn man en toen ben ik in Wijk gebleven". Dank zij die man hij is al vijftien jaar geleden gestorven heeft de we duwe Udo nu een café. „Want ik had geen geld. Geen cent. Maar hij had een paar boomgaarden en toen hebben we dit café kunnen kopen. Met een boel schuld natuurlijk. Maar die heb ben we allemaal kunnen aflossen. En nu ben ik best tevreden". Klant Er komt een man van middelbare leef tijd binnen: bruin pak, grijze pet, dik ke bril, roodbruin gezicht. Anna vraagt hem om naar de kachel te kijken, iets wat hij doet met een vanzelfsprekend heid die doet vermoeden dat hij speci aal daarvoor elke middag even langs komt. „Hij brandt nog". En dan volgt het geheimnisvolle manuaal met een grote gele kaars die hij voor de café houdster heeft meegebracht en wuuf- in Anna toch lange tijd geen kuars her kent. „Een kaas?", vraugt ze half on gelovig. „Om op te eten?". „Nee, een kaars. Om te branden. Tcijk, hier zit de lont", wordt er verduide lijkt. De man heeft ook nog een klein koperen hoefijzer meegebracht. „Oh, daar ben ik blij mee. Veel blijer dan met die kaars. Ik hou zo van koper". De weduwe Udo wijst op een serie geul en roodkoperen voorwerpen die glim mend gepoetst achter de tapkast staun uitgestald. „Neem een drankje van me", nodigt zij de milde gever uit, maar die slaat af. Is veeleer vol van zijn zestien duiven, die ergens in Frankrijk werden gelost en waarvan er tot op heden nog maar vier zijn te ruggekomen. Hij klaagt over hoofdpijn die hij heeft gekregen van het omhoog staren in de hemel. „Waren ze dan weggevlogen?" informeert de café houdster belangstellend doch kennelijk onwetend van de gebruiken des dui venmelkers. Er volgt een uitleg hoe het gevogelte op vrachtwagens is weg gebracht en enkele uren eerder is ge lost in een ver land. Moeten die beestjes dan niet eten on derweg?". ,,Nee, dat is het hem juist", antwoordt de man licht verbolgen. Dat hebben ze wèl gedaan en dddr- om komen ze nu niet Op tijd binnen. Ze moeten direct weer terugkomen". „Arme beestjes", merkt Anna vol me delijden op. „Zestien had ik er mee gegeven en de twaalf besten gepoold voor een tientje. En die zij nu juist nop niet binnen. Dat gaat me geld kosten", klaagt de gast zonder door het mede lijden van Anna aangestoken te zijn. „Zoveel geld? God, wat een tijden. En nop zijn de mensen niet tevreden?", moraliseert Neerlands oudste caféhoud ster. Daarmee is het onderwerp afgedaan. Het gesprek gaat nu weldra over een aangetrouwde zus van de man, die ln het ziekenhuis ligt. „Kanker", zegt hij somber. „O, daar hoor Je zoveel van. Een hoop mensen zijn bang dat ze er dood aan gaan", stemt het vrouwtje in. En na een korte pauze. „Maar als je eenmaal zóver bent, als je gaat pieke ren over je kwaaltjes en bang bent voor de dood, dan is het ook zo ge beurd. Dat is hel die mensen hun eigen schuld; ze moeten niet zo kinderach tig doen. Als het je tijd is, dan is het je tijd. Daar kan je toch niets aan doen. Maar piekeren Isyyerkeerd, dat weet lk wèl". Vergif De man blijkt de monoloog van Anna niet gevolgd te hebben, Is met zijn ge dachten afgedwaald nuar de mogelij ke oorzaken van die gevreesde ziekte en roept dan plotseling uit: „Het komt allemaal door die kunststoffen. Jo kan geen apel meer eten of er zit vergif op de schil. De slagers doen kleurstof op hun karbonaatjes en maken nu zelf al kunstvlees. „Allemaal vergif. Daar moet een mens wel kapot aan gaan", Anna kinkt: „Ja, ik hou ook niet van eten uit bussen, Alles moet vers zijn. En ik geloof dat de mensen te veel roken en drinken ook. Gisteren had ik hier nog twee dames. Niet zo oud als ik, maar toch wel van middel bare leeftijd. Die haalden zodra ze bin nen waren zo'n pakje voor de dag en begonnen te roken. Dat past toch niet voor een vrouw, vindt u van wel?" De duivenmelker knikt onbestemd naar bulten. „En te veel drinken, Ia ook slecht. Hier in de zaak let lk er altijd op dat niemand te veel krijgt. En als ze tóch beginnen dronken te worden, moeten ze naar huls. Dan geef ik ze geen druppel meer". Of Anna Udu zelf wel eens drinkt? „Nee nooit. Of toch, Ja, één keertje. Ik had 's avonds geen trek In eten en toen zeiden een paar heren hier: Anna. je moet een brandewljntje nemen. De dokter was er ook net weer. Ik vraag: dokter, zal Ik het doen. En toen de dok ter de volgende keer kwam, vroeg hij hoe het had gesmuakt. Ik zeg: o, dok ter, ik dacht dat ik zo'n (handen links en rechts van het gezicht houdend en de wangen volgeblazcn) kop hud gekre gen. Nou, zei hij toen. dan moet je maar niet meer drinken Anna. dat is niet goed voor jc. Verder heb Ik nog nooit iets genomen, In al dc zevenen zestig jaar niet. Zelfs geen slokje bier. Daarom word Ik ook hondcrdcnvler", triomfeert Anna Udo. de oudste cafc- houdster van Nederland. Hein Visser. ANTWERPEN AI meer dan vier generaties lang vormt de dierentuin van Antwerpen de zoo zegt men daar een toptrekpleister voor kinderen en volwassenen uit heel Bel gië en de zuidelijke helft van Neder land. Talloos vele harmoniemuzikan ten en leden van zangkoren hebben in de afgelopen decennia in de open lucht geconcerteerd in de dieren tuin, voor een publiek, zo groot en aandachtig, zoals men dat alleen nog In België schijnt te kunnen aantreffen. Dit jaar bestaat de Antwerpse Zoo precies 125 jaar. Op 21 juli 1943 werd de „maatschappij voor dierkunde van Antwerpen" (die een jaar later al het predikaat koninklijk" zou krijgen) gesticht. De bekende Antwerpse natu ralist Jaak Kets werd de eerste direc teur. Hij aanvaardde deze functie op voorwaarde dat er 'n museumgebouw sou komen, waarin zijn natuurhisto rische en ethnografische tentoonstel lingen zouden kunnen worden onder gebracht. In 1844 was dit klaar en om It statige gebouw groeide de Antwerp se dierentuin, tegen de verdrukking van twee verwoestende oorlogen in tot een van 's werelds grootste en be roemdste. Al jaren lang, voordat de stichting van de maatschappij voor dierkunde een feit werd, was er in Antwerpen over gesproken. Van de groep man nen die zich met dit plan bezighielden was de heer J. F. Loos (van het la tere van Gend en Loos) er een. Hij was vooral geïnspireerd door het, toen nog jonge, Amsterdamse Artis. Antwerpen is Belgisch enige dieren tuin gebleven. De „Zoo" is vooral be kend om zijn opmerkelijke verzame ling zeer zeldzame dieren. Nog maar kort geleden werd er een berggorilla geboren, 's werelds eerste, die dit ln gevangenschap overkwam. Een van de aantrekkelijkste kanten van de Antwerpse Zoo Is z'n ligging midden in 't stadscentrum, pal naast 't Cen traal Station (of zoals de Belgen met consequente taalijver zeggen: midden- utatie). Dat is niet altijd zo geweest. Aanvankelijk lagen het museum met zijn aanpalende gronden buiten de Spaanse vestingwerken. Maar al spoe dig, vooral sinds de wallen waren ge slecht, groeide de stad „over de Zoo Om niet verstikt te worden in de groeiende staanmassa wist de maat schappij voor dierkunde echter het terrein tijdig uit te breiden tot 10 ha. Dat is op het eerste gezicht niet zo heel veel, maar door een buitenge woon intelligente aanleg heeft men bovendien nog gezorgd voor een uiterst zeldzaam perfect en bij de die ren (voorzover niet in kooien verblij vend) passend natuurlijk decor. Unieke voorbeelden hiervan zijn het panoramapark voor bergdieren en de Afrikaanse savanne, waarin verschil lende kudden Afrikaanse steppedleren op vriendschappelijke voet met elkaar en met Afrikaanse vogelsoorten sa menleven. Het 25ste lustrum wordtrum wordt vooral gemarkeerd door het „jubi- leumprojcct", 'n groot gebouwencom plex voor roofdieren, roofvogels, be ren, nachtdieren, dolfijnen en insecten, waarvan de moderne en fraaie contou ren re-ds zichtbaar worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1968 | | pagina 5