HENRI
JONAS
MEESTERS DER GALANTE VERTELKUNST
ZATERDAG APRIL 1B68
Geen mystieke ziener
maar slachtoffer van
onverdraagzaamheid
In de trappenhal van het Cultu
reel centrum te Venlo staat de be
zoeker tussen twee monumentale
werken van de bekende Maas
trichtse glazenier en kunstschilder
Henri Jonas. Het is bewust door
de inrichter van deze eerste
retrospectieve van Jonas, de heer
Leo Alberigs, hoofd van het Cul
tureel Centrum, bedoeld als uit
gangspunt van deze omvangrijke
tentoonstelling, die tot 16 april
geopend is. Aan de ene wand
hangt het grote olieverf doek Trai-
ectum ad Mosam uit 1916: de top
van de ontwikkeling van Henri
Jonas als amateurschilder, huis
schilder van beroep en gemaakt
twee jaar voordat hij naar de
Rijksacademie te Amsterdam gaat
om daar twee jaar te studeren bij
prof. Derkinderen. Daartegenover
het monumentale Laatste Avond
maal, eveneens op doek, uit 1938.
„Laatste Avondmaal", door Henri Jonas op hout geschilderd in 1935. Een der hoogtepunten dezer retrospectieve expositie
LEVEN ALS EEN
ROMAN VAN
GRAHAM GREENE
de kunstenaar. Daar is dat zelfportret
uit 1918, het jaar dat hij naar de
Amsterdamse academie vertrekt. Het
is 'n typisch impressionistisch schilderij
in zorgvuldige lichtberékening. In de
onmiddellijke nabijheid hangt een
zelfportret in houtskool uit 1925:
verbeeld in grote blokken, waaraan het
kubisme niet vreemd is, invloed van
de monumentalist prof. Derkinderen
Traiectum ad Mosam, dat in het bezit
is van de provincie Limburg en dat in
de aula van het gouvernementsgebouw
hangt, draagt duidelijk de sporen van
Graaflands invloed, de leraar aan de
avondtekenschool, waar Jonas zijn
eerste opleiding kreeg als amateur.
Het stelt de doortocht van de
Romeinen voor door de Maas bij
Maastricht. Een romantisch werk in een
typische impressionistische opvatting
geschilderd. Donker en haast vormeloos
worstelt de mensenmassa door het
water, tot een klomp gestalten,
vervagend onder dat wazig lichtspel.
Maar als Jonas in 1938 dat grote
Laatste Avondmaal schildert, heeft
hij een bewogen leven achter zich. In
1932 is hy in Amsterdam en in Heiloo
by psychiaters in behandeling gegaan
voor zijn zielsziekte, een vorm van
schizofrenie. In 1933 wordt hij
opgenomen in Venray in de
psychiatrische inrichting St.-Servaes
om in de zomer van 1937 terug te
keren naar Maastricht. Er volgen dan
drie jaar van bloei. Vijftien kerken
en kloosters worden in die drie jaar
door hem beglaasd, gestimuleerd door
zfln vriend architect A. Boosten. Dat
Laatste Avondmaal uit 1938 in de
trappenhal waarschuwt echter reeds,
dat de genezing maar tijdelijk was.
Dit Laatste Avondmaal is zeer donker
en getourmenteerd geschilderd. Maar
ook bepaalde details doen twijfelen
aan de genezing van Jonas. Zo beeldt
hij zichzelf in dit werk af tussen de
apostelen als een deemoedig, gebroken
man. Zo schildert hij Petrus in de
figuur van Dorus Rijkers, de
mensenredder. En de Judas, zich
donker sardonisch afwendend op de
voorgrond, draagt de gelaatstrekken
van de psychiater, door wie Jonas in
Venray behandeld werd.
Kind van zijn tijd
Begin en einde. Tussen deze twee
machtige werken als verbinding van de
kleine zaal (Venrayse en na-Venrayse
periode en dus religieus werk) en de
grote zaal (ontwikkeling van Jonas
van amateur-schilder tot en met zijn
zielsziekte, profaan werk) ligt het
bewogen leven van een kunstenaar, die
acht jaar in psychiatrische inrichtingen
doorbracht. Het leven van 'n man, aan
wie door de katholieke gemeenschap
'n soort heiligheid werd toegeschreven
en die als religieus verbeelder het idool
werd van de katholieke emancipatie.
In feite was hy niet meer dan een
heftig mens met grote gaven, die bjj
zijn aanleg tot zielsziekte tot de
waanzin gedreven werd door katholieke
morele onverdraagzaamheid van zijn
tijd. Had Jonas nu geleefd,
waarschijnlijk zou zelfs bij zijn
zwaarmoedigheid en gevoel van
verworpenheid nooit aanleiding geweest
zjjn om hem zo ten onder te doen gaan.
Twee toppen
Buiten deze trappenhal als centrum
van de expositie kan men in drie zalen
werken en leven van Henri Jonas
volgen in niet minder dan 128 werken.
Een zaal richtte Leo Alberigs in als
een overzicht van zelfportretten en
portretten van familie en vrienden,
door Henri Jonas vervaardigd. De
grote zaal werd een overzicht van de
ontwikkeling van Jonas' academiejaren,
via zijn grote bloeitjjd met de invloed
van de Vlaamse meester Permeke in
de jaren 1922 tot 1927 tot zijn eerste
aanvallen van paranoia rond 1930 en
zijn ontslag uit de Servatiusstichting
in 1937. De derde zaal toont z]jn
religieus werk uit de Venrayse jaren,
een nieuwe tweede top, tot zijn opname
in de psychiatrische afdeling van
Sint-Calvariënberg in 1940. Daar sterft
hij op 15 september 1944 bfl de
bevrijding van Maastricht.
Bij dit overzicht is het een ontdekking
te zien, dat Jonas, die steeds de naam
had vóór alles religieus schilder te z(jn,
eerst 'n en na de Venrayse tijd in zijn
vrije werken nadrukkelijk religieus
werk bracht.
Vier zelfportretten
In de portrettengalerij sta ik plotseling
lussen vier zelfportretten ran Henri
Jonas. Vier momentopnamen uit zijn
leven. Vier verschillende periodes van
Portret van Eugénie Servais, door Hem
geliefde en sinds 1937 de tweede echtgenote 1
dramatische leven.
de Amsterdamse leermeester van Jonas.
En weer iets verder dat zelfportret in
houtskool uit '28: invloed van Permeke
in de bonkige expressionistische
vormen. De voltooiing van deze
ontwikkeling vormt het bekende
zelfportret met het beeldje uit 1937.
Het toont een man, getekend door
lijden en rijpe levenservaring. Het
heeft iets expressionistisch in deze
schaalvergroting. Maar Jonas toont
hierin, dat hij, ondanks alle
verkenningen op het gebied van de
moderne kunst toch uiteindelijk steeds
Jonas bleef. Dit zelfportret is bijna
ambachtelijk, met 'n vermoeid afstand
doen van alle pretenties.
In diezelfde portrettengalerij hangen
nog meer bekende werken: onder
meer dat donkere met zoveel kunde
en liefdevolle aandacht geschilderde
portret van zijn moeder uit 1937.
Dan sta ik in deze portrettenzaal voor
het schilderij van Eugénie Servais uit
1930. Jonas schilderde zijn geliefde
donker, maar zeer exact. Het is in dit
leven de sleutel van z(jn drama. Deze
Eugénie Servais was een Luikse
vrouw. Jonas leerdd haar in 1926
kennen, elf jaar na het overlijden van
zijn eerste vrouw Henriëtte Roukes.
Hij raakte op slag verliefd op haar.
Maar Eugénie Servais was een
gescheiden vrouw. Jonas was echter
een streng katholiek opgevoed man,
ondanks z'n warmbloedig temperament
scrupuleus de katholieke moraal
volgend. Dit dilemma heeft hem tot
1937 in de grootste gewetensnood en
mogelijk zelfs tot zijn gevoel van
verworpenheid gebracht. In 1937, na
ontslag uit de Sint-Servatiusinrichting,
trouwde hy uiteindelijk zijn geliefde.
De van haar gescheiden man was
inmiddels overleden. Op dit portret
kijkt Eugénie Servais ons aan met de
koele, wat mondaine en haast
uitdagende blik van een intelligente
vrouw. Zij was van dat eerste jaar af
Jonas' model, zij was z(jn geliefde en
zijn schutsengel. Het onverdraagzame,
geestelijke klimaat in katholieke
kring in die tjjd maakte haar tevens
tot de doemengel van Jonas. Zijn heen
en weer geworpen worden tussen de
jan hanlo
over mensen en dingen
Lang geen Engels cartoontje
gezien?, heet het eerste opstel
'van Jan Hanlo in zijn opstellen
verzameling Moelmer. Engelse
cartoons kunnen vermakelijk
zijn. We herinneren ons een serie
over monniken van Hugh Bur
nett, die onder de titel Monniken
werk destijds bij de Arbeiders-
pers uitkwam. Wat Hanlo als ulter,lrdi op A m,„ niet gauw op
voorbeeld van Mike Williams het idee van een dergelijk gedicht
er zijn er drie, ook nog Pete en komen. Het gedicht is geschreven ln
A. van Vernon, Baxter en het En«eIs- De vertaling
r-> i ongeveer: Zwaartekracht
Rays laat zien, mag er ook zijn.
Hij haalde ze uit Weekend, Book
of Jokes. Over 200 Drawings by
British Best Cartoonists.
tische aantrekkingskracht zouden wel
eens grotere druk en grotere bekoge
ling door deeltjes kunnen zijn van dc
andere kant. En dat klopt wel met
wat professor Kooy in 1967 schrijft.
stem van zijn hart en de stem van z(jn
traditioneel katholiek geweten heeft
zjjn zielsziekte zeker niet ten goede
beïnvloed.
Géén regionaal kunstenaar
De laatste jaren wordt steeds meer de
mening geuit, dat Henri Jonas niet
méér geweest zou zijn dan 'n regionaal
kunstenaar, ten onrechte in Limburg
tot een grootheid buiten alle proporties
verheven. De indruk van deze eerste
retrospectieve van Henri Jonas is, dat
hy dc eerste Limburger was, die op
vrij late leeftijd (38 jaar) op de
Amsterdamse academie kennis maakte
met de moderne stromingen en deze
verwerkte. In dit overzicht zien we
het kubisme, futurisme en de
moderne abstractie, daarna de invloed
van het Vlaamse expressionisme.
Maar nooit geeft hij zich helemaal
gewonnen. Hij behoudt iets van de
eeuwige amateur. Maar dan een
amateur met vele inzinkingen, ook
artistiek: ook echter soms met toppen
ran een sterke persoonlijkheid.
Schilderijen in de grote zaal als die
Maasbrug uit 1926, bewust opgebouwd
met behoud ran de muzikaliteit van de
kleur: als Adam en Eva uit 1927, zeer
luministisch geschilderd met abstracte
kleur toepassing: als Het Gezin uit
192R, helemaal aansluitend aan de
Vlaamse expressionisten, tonen aan,
dat Jonas geen regionaal schilder was.
Hog sterker komt dit tot uiting in zijn
tweede grote periode, tussen 1935 en
1939, als hij in momenten van
geestelijk evenwicht, bijvoorbeeld in
1935, dat Laatste Avondmaal schildert,
hierbij gereproduceerd en zoveel
andere werken van een waarachtige,
picturale bewogenheid.
Jonas had de overtrokkenheid van een
Limburgs minderwaardigheidscomplex
en van een strijdbare katholieke
emancipatie in de waardering niet
nodig om thans erkend te worden als
een schilder met nationale betekenis.
Al blijft het tragisch hier op deze
eerste retrospectieve voortdurend het
gevoel te hebben van een Unvollendete.
JULES KOCKELKOREN
„Een boeiend boek", vindt Hanlo, „ik
wil de vorige zes nummers ook hebben.
Veertienhonderd moppen, dan kan ik
even voort". Behalve moppen over
drenkelingen op onbewoonde eilanden
en over tactische foutjes in de ver
loving, vond Hanlo er de „getrouwde"
moppen. Over het krakend huwelijks
leven, de dronken echtgenoot, toewij
ding en kookkunst. Het vrouwelijk
materiaal, merkt hij op, wordt niet
gespaard, de pantoffelhelden zijn in de
minderheid. Het eerste opstel van
Moelmer karakteriseert de hele bundel,
zelfs tot het laatste serieuze, lange
opstel over de jazz dat blijk geeft van
een behoorlijke kennis van het onder
werp en een zeer persoonlijk kritisch
inzicht. Moelmer karakteriseert de
bundel trouwens ook, er kon geen
betere titel voor gevonden worden.
Hij is niet van Jan Hanlo zelf. „Een
zekere Bennie, elf of daaromtrent (niet
het Spanjaardje van twee of drie op Scherfjes
s imnrnvi- uit het karakter
,Jk schreef mijn gedicht in 't Engels",
vermeldt Hanlo, „omdat het eigenlijk
een brief was, die ik aan professor
Einstein had geschreven, waarin ik
hem mijn beide ideeën, dte ik omstreeks
1931 had, voorlegde. Ik adresseerde
de brief: To prof. Albert Einstein.
U.S.A. en kreeg er nooit antwoord op.
Misschien waren er toen wel hen
professoren Albert Einstein of woonde
,/le" Albert Einstein in Mexico, of
heeft zijn secretaris de brief maar voor
het gemak in de kachel gegooid",
Hanlo neemt de vrijheid de theorie in
zijn gedicht ontwikkeld, z ij n theorie
te noemen, al wil hij wel aannemen,
dat professor Kooy er ook onafhanke
lijk op gekomen is.
de omslag), wilde eens iets improvi
seren met mij voor mijn bandrecorder.
Toen ik aarzelde te beginnen omdat
me niets te binnen schoot, spoorde hij
me in zijn Limburgs dialect aan:
moelmer. Dat is: praat maar".
Praten
En dat is precies wat Hanlo in al deze
opstellen of stukjes doet. Hij praat
maar, over Engelse cartoontjes, over
understatement, over de orthodoxie en
stukjes
met een
bijzondere
charme
de progressie, over een rugkrabber en
de ideale rugkrabber, over zwijgen,
over Nader tot U en God in Vlaande
ren, twee boekbesprekingen dus, over
Barbarber, over het vieze hondje,
over t.v., over kinderen en de eeuw
van het kind en zowaar over zwaarte
kracht en aantrekkingskracht in het
algemeen.
In dat laatste stukje wijst hij erop dat
prof. dr. ir. J. M. J. Kooy de aan
trekkingskracht van de aarde herleidt
tot de zwaartekrachtsdruk van buiten
af, wat Jan Hanlo al gedaan had in
een quasi-gcdicht, dat hij neerschreef
in zijn middelbare-schooltijd in 1930
of 1931, het laatste jaar in elk geval
van die schooltijd op de h.b.s.-B. B
Dagvertellingen
in Italië
en Frankrijk
Betovering
van het
sprookje
„We leven in het tydperk van de sex", hoorden
we iemand nog niet zo lang geleden zeggen. Hü
was naar een bockhandel geweest, waar hU
altijd zijn boeken kocht en daar had hy een
vertaling gezien van You Poe Toean van Li Yu,
een Chinese zedenroman, dat wil zeggen een
erotische roman uit de zeventiende eeuw, die
zogenaamd moraliserend is, die het losbandige
leven inderdaad als afkeurenswaardig laat zien.
maar die daarby wel heel veel voorbeelden
nodig heeft. Het boek verscheen by De Arbei
derspers te Amsterdam, die ai eerder in vertaling
Brantömes Memoires over Galante Dames uit
gaf. BU De Arbeiderspers verscheen ook een
studie over de markies De Sade van Gemma
Pappot, de 26-jarige, die volgens het stofomslag
alles weet van De Sade, die door de beschrijving
van zUn afwijking de psychiatrie ongetwijfeld
nieuwe inzichten heeft verschaft. In dezelfde
boekhandel, die twintig jaar geleden zo'n boek
niet verkocht, laat staan geëtaleerd zou hebben,
vond onze kennis ook Gemma Pappots vertaling
van Justine, of De tegenspoed der deugdzaam
heid van De Sade, dat tegenwoordig als een
meesterwerk wordt beschouwd, maar dat naar
onze smaak voor de in seksuele afwijkingen
niet zo geïnteresseerden nogal vlakke literatuur
is, er lijkt een diepe dimensie aan te ontbreken.
De vertaling verscheen bij Bakker-Daamen te
Den Haag.
„ZUn we vooruit gegaan", vroeg onze kennis,
„met deze nieuwe belangstelling voor bepaalde
verschynselen van de seksualiteit en de open
heid daarvoor van vrijwel iedehe boekhandel?"
Hij meende van niet. Hij meende, dat deze boe
ken voor onervarenen wel degelijk gevaar kon
den opleveren. Het komt ons voor, dat hij daarin
gelijk heeft en als Li Yu het ernstig meende
met de afkeuring van de losbandigheid, zou hij
dat wellicht kunnen bevestigen, al heeft hij het
voortdurend over niets anders dan sex, tenzij
in het begin, als zijn situdent op bezoek is bij
de kluizenaar Lederzak.
Reactie
Deze belangstelling van tegenwoordig en deze
openheid is uiteraard een reactie op de tijd. dat
men vrywel ieder boek waarin sex ter sprake
kwam bij de boekhandel van onze kennis slechts
na onderling beraad kon verkrijgen. Toen deze
boekhandel er zelfs niet toe zou hebben kunnen
komen om de Decamerone van Giovanni Boc
caccio in de etalage te leggen, waarin zoals
men weet naast zeer serieuze en leerzame
verhalen ook erotische vertellingen staan, die
vooral de humor in de erotiek laten uitkomen.
Van deze Decamerone, deze vertellingen van
tien dagen, is onlangs weer een vertaling ver
schenen in een serie, die te Amsterdam bij
Meulenhoff uitkwam en die Meesters der galante
vertelkunst heet. Giovanni Boccaccio moet
naar het verhaal wil later spijt gehad hebben
van zijn Decamerone. maar hij heeft er zijn
naam meer mee gevestigd dan met zijn ernstiger
werk, dat soms bijvoorbeeld in het geval van
Fiammetta met zijn gekunstelde psychologie
en zijn zwaarwichtigheid tegenwoordig vrijwel
niet meer te lezen is. Ook de Decamerone leest
men in de oorspronkelijke taal niet zo maar
van het blad af. Het is wel merkwaardig, dat
de grootste meester van de galante vertelkunst
door zijn te ver doorgevoerde latinisering zich
een taal schiep, wier plechtstatigheid soms nogal
scherp afsteekt tegen het onderwerp dat hij be
handelt. De Decamerone is eigenlijk een deftig
werk over het deftige, zich voelende Florence.
Menselijk verschijnsel
Het was een halve eeuw terug voor velen on
begrijpelijk, dat de dametjes die erin aan het
woord kwamen, zulke erotische verhaaltjes kon
den vertellen. Zoals mei\ het merkwaardig vond,
dat een zo godsdienstig persoon als Marguerite
de Valois in haar navolging van de Decamerone
hetzelfde kon doen.
Dat kwam uiteraard, omdat een halve eeuw
geleden erotiek als menselijk verschijnsel in
bepaalde kringen als iets bijna mensonwaardigs
werd beschouwd, ook al beweerde men het
tegendeel. De kijk van Boccaccio en Marguerite
de Valois, wier Heptamerone in de uitstekende
vertaling van J. A. Sandfort in de serie Meesters
der galante vertelkunst Is opgenomen, is anders
dan die van de puriteinen van nog niet zo lang
geleden. Die kijk is ongetwijfeld recler. Er steekt
in het erotisch verschijnsel een grote dosis
humor en deze humor over de wezenlijke men
selijke situatie is zeker niet verwerpelijk.
Haast nog meer dan in de Decamerone en ln de
Heptamerone komt dit uit in het werk van
Giambatti9ta Basile, de Napolitaan, de schrijver
of verzamelaar van de Pentamerone. Hij is de
laatste van het drietal en ook hij verhaalde zeer
oude vertelstof. Bij hem doet zich niet voor
wat men in de Decamerone, dat werk van het
zich voelende Florence aantreft, zijn taal is niet
overdreven deftig, zoekt het niet in Latijnse
wendingen, maar in het vertellen zonder meer.
En Basile vertelt voortreffelijk, niemand minder
dan Benedetto Croce noemde de Pentamerone
„een meesterwerk van de Napolitaanse literatuur
en het mooiste boek uit de barok in Italië". De
gebroeders Grimm, in het derde deel van hun
bekende Kinder und Hatismarchen. het deel met
de aantekeningen, zijn niet minder sterk in hun
lof. De oudste uitgave die men van de Penta
merone kent, is die uit het sterfjaar van Giam-
battista Basile, 1637, maar er moet daar een
uitgave aan vooraf zijn gegaan. „De reeks uit
gaven", schrijven de gebroeders Grimm, „die
het boek sindsdien beleefd heeft, moet alleen
reeds op een bepaalde waarde van het werk
duiden, maar het was in feite lange tijd onder
alle sprookjescollecties de beste en de rijkste
Een verschil
De Pentamerone is dus een boek van sprookjes,
door Basile gehoord en opgetekend en hij heeft
dat volgens de kenners, die de gebroeders Grimm
waren, uitstelsend gedaan. „Basile .heeft zich
geen verandering en nauwelijks een beduidende
toevoeging veroorloofd en dat geeft zijn werk
een zeer speciale waarde", stelden zij vast. En
Hanlo's stukjes
volgt, dat hij wat de meeste stuk
jesschrijvers wel zijn niet op effect
uit is. Uiteraard is dat meer schijn
baar dan reëel, maar de lezer onder
gaat het als reëel en dat komt omdat
het Hanlo altijd op de eerste plaats
om die realiteit is te doen. Het irreële
ligt hem niet, zegt hij zelf. Hij kan
soms maar heel kleine scherfjes van
de realiteit bestuderen en laten zien,
maar hij bekykt ze en toont ze later
nauwkeurig, precies als dat in zijn
onvergelijkelijke Verzamelde Gedich
ten geschiedt.
Hij heeft daarom vaak verrassend»
verklaringen. Hij stelt vast dat een
boek als Nader tot U, onder meer
gretig gekocht is door de door*ne%p
burger, terwijl G. K. van het Reve
„veel intenser denkt over en worstelt
met de levensproblemen dan de door
sneeburger". Dat niettemin de door
sneeburger toch van Nader tot U kennis
wil nemen, toont volgens Hanlo aan,
„dat alle burgera, hoe onverdacht
heteroseksueel, areligieus of orthodox
ze ook mogen zijn, innerlijk toch ge
confronteerd zijn met deze problemen
en graag kennis willen nemen van de
beroeringen en opwellingen van iemand
die „van zyn hart geen moordkuil
maakt", zoals dat heetHanlo laakt
in Van het Reves succesboek de func
tieloze vloeken, „die veroorzaakten dat
ik het boek toch eigenlijk niet met
genoegen gelezen heb. Ik houd daar
in gezelschap ook niet van, al zondig
ik er ook wel eens tegen".
Hanlo neemt het ruim, dat ziet men
overal in deze stukjes, maar het is
hem speciaal om het genoegen te doen
en wat hem in dat Renoegen hindert,
zet hij van zich af. Hij weet best d.it
het leven tragisch zijn kan, maar hij
waardeert de understatement, waarin
nog een vlammetje hoop en excusering
brandt. Hij wijst erop dat als men aan
wil geven dat men als katholiek nog
gelooft wat men tien jaar geleden ge
loofde, het woord „orthodox" dient te
gebruiken. Men Is „orthodox katho
liek" Anderen zijn „vrijzinnig katho
liek". Maar die orthodoxen hebben
volgens hem tien Jaar geleden ook wel
een privé taboe-opruiminkje gehouden,
een beetje adem ruimte geëlleboogd.
die ze nodig hadden of meenden te
hebben.
Dogmakaartrn
Dat „meenden te hebben" is kostelijk
„orthodox" en dat is ook het stukje
over dogmakaarten, waarin het theo
logisch dispuut als een kaartspel wordt
,.Hrt Tertulliaanse „ik geloof omdat
het absurd iv en het is waar omdat
mogelijk is" /credo quia
tc.l is tegenwoordig niet
„iin", zeker nlet bij de katholieke
„Hieuwe /Catechismus", wat ik er zo
gehoord heb. Ik heb veel
absurdum
ardei
GIOVANNI BOCCACCIO
al werd het boek aanvankelijk nauwelijks ver
taald, toch ging er invloed vanuit.
Er is wel een verschil met de Duitse sprookjes,
volgens de verzamelaars „Basile heeft helemaal
in de geest van een levendig, geestig, scherts-
lustig volk verteld, met voortdurende toespelin
gen op zeden en gebruiken, zelfs op oude ge
schiedenis en mythologie, die de Italianen ta
melijk goed kennen. Daarin openbaart zich de
tegenstelling met de rustige, eenvoudige stijl
van het Duitse sprookje. Het wemelt er van
plastische en spreekwoordelijke uitdrukkingen
en geestige zinswendingen, die Basile op ieder
gewenst moment in handbereik heeft en die
meestal de spijker op de kop treffenMen
ziet het, de gebroeders Grimm zijn uitbundig ln
hun lof en al wijzen ze erop, dat een enkel
sprookje in hun tijd ln Duitsland aanstoot zou
kunnen geven, „toch kan men het niet werkelijk
zedeloos noemen", hetgeen de gebroeders Grimm
zonder twijfel gezegd zouden hebben van het
werk van Li Yu, Brantóme en De Sade.
JOS PANltUlJSEN
allerlei gebwd fliturgie
indien mogelijkmaar niet wat betreft
dogma's. Het woord dog/na heeft voor
mij met die akehge klank, die het voor
velen heeft. Ik vat het meer op zoals
ik het begrip ^axioma" opvat. Och.
het gaat er maar om hoe men het
spelletje wil spelen (so kan men het
ook t cel eens zeggen). Sommigen
prefereren .Jokers", anderen ..dogma-
kaarten". Sommigen wensen de bijbal
met te sien als een onaantastbare
troef-aas. /Ik behoor nu weer tot de
genen. die daar wël toe geneigd zijn).
En als men de orthodoxe kaarten
niet erkent, tal men andere moeten
aannemen anders valt er niet te
Het is een visie buiten het pastoraal
concilie om, het Mlchaellegloen komt
er niet aan te pas, maar het komt, als
wel eens meer in Moelmer, dat bij
Querido te Amsterdam verscheen,
overeen met de visie van de doorsnee-
burger Hanlo ziet wat we allen wel
eens zien, hij ziet het alleen veel beter
en veel onbevangencr. wel ernstig
soms, maar nooit dodelijk en dat geeft
deze stukjes, waarin men het berekend
effect nauwelijks zien kan. zulk een
waarachtigheid en zulk een helder,
charme.
JOS PANHUIJSKN