HENRI JONAS MEESTERS DER GALANTE VERTELKUNST ZATERDAG APRIL 1B68 Geen mystieke ziener maar slachtoffer van onverdraagzaamheid In de trappenhal van het Cultu reel centrum te Venlo staat de be zoeker tussen twee monumentale werken van de bekende Maas trichtse glazenier en kunstschilder Henri Jonas. Het is bewust door de inrichter van deze eerste retrospectieve van Jonas, de heer Leo Alberigs, hoofd van het Cul tureel Centrum, bedoeld als uit gangspunt van deze omvangrijke tentoonstelling, die tot 16 april geopend is. Aan de ene wand hangt het grote olieverf doek Trai- ectum ad Mosam uit 1916: de top van de ontwikkeling van Henri Jonas als amateurschilder, huis schilder van beroep en gemaakt twee jaar voordat hij naar de Rijksacademie te Amsterdam gaat om daar twee jaar te studeren bij prof. Derkinderen. Daartegenover het monumentale Laatste Avond maal, eveneens op doek, uit 1938. „Laatste Avondmaal", door Henri Jonas op hout geschilderd in 1935. Een der hoogtepunten dezer retrospectieve expositie LEVEN ALS EEN ROMAN VAN GRAHAM GREENE de kunstenaar. Daar is dat zelfportret uit 1918, het jaar dat hij naar de Amsterdamse academie vertrekt. Het is 'n typisch impressionistisch schilderij in zorgvuldige lichtberékening. In de onmiddellijke nabijheid hangt een zelfportret in houtskool uit 1925: verbeeld in grote blokken, waaraan het kubisme niet vreemd is, invloed van de monumentalist prof. Derkinderen Traiectum ad Mosam, dat in het bezit is van de provincie Limburg en dat in de aula van het gouvernementsgebouw hangt, draagt duidelijk de sporen van Graaflands invloed, de leraar aan de avondtekenschool, waar Jonas zijn eerste opleiding kreeg als amateur. Het stelt de doortocht van de Romeinen voor door de Maas bij Maastricht. Een romantisch werk in een typische impressionistische opvatting geschilderd. Donker en haast vormeloos worstelt de mensenmassa door het water, tot een klomp gestalten, vervagend onder dat wazig lichtspel. Maar als Jonas in 1938 dat grote Laatste Avondmaal schildert, heeft hij een bewogen leven achter zich. In 1932 is hy in Amsterdam en in Heiloo by psychiaters in behandeling gegaan voor zijn zielsziekte, een vorm van schizofrenie. In 1933 wordt hij opgenomen in Venray in de psychiatrische inrichting St.-Servaes om in de zomer van 1937 terug te keren naar Maastricht. Er volgen dan drie jaar van bloei. Vijftien kerken en kloosters worden in die drie jaar door hem beglaasd, gestimuleerd door zfln vriend architect A. Boosten. Dat Laatste Avondmaal uit 1938 in de trappenhal waarschuwt echter reeds, dat de genezing maar tijdelijk was. Dit Laatste Avondmaal is zeer donker en getourmenteerd geschilderd. Maar ook bepaalde details doen twijfelen aan de genezing van Jonas. Zo beeldt hij zichzelf in dit werk af tussen de apostelen als een deemoedig, gebroken man. Zo schildert hij Petrus in de figuur van Dorus Rijkers, de mensenredder. En de Judas, zich donker sardonisch afwendend op de voorgrond, draagt de gelaatstrekken van de psychiater, door wie Jonas in Venray behandeld werd. Kind van zijn tijd Begin en einde. Tussen deze twee machtige werken als verbinding van de kleine zaal (Venrayse en na-Venrayse periode en dus religieus werk) en de grote zaal (ontwikkeling van Jonas van amateur-schilder tot en met zijn zielsziekte, profaan werk) ligt het bewogen leven van een kunstenaar, die acht jaar in psychiatrische inrichtingen doorbracht. Het leven van 'n man, aan wie door de katholieke gemeenschap 'n soort heiligheid werd toegeschreven en die als religieus verbeelder het idool werd van de katholieke emancipatie. In feite was hy niet meer dan een heftig mens met grote gaven, die bjj zijn aanleg tot zielsziekte tot de waanzin gedreven werd door katholieke morele onverdraagzaamheid van zijn tijd. Had Jonas nu geleefd, waarschijnlijk zou zelfs bij zijn zwaarmoedigheid en gevoel van verworpenheid nooit aanleiding geweest zjjn om hem zo ten onder te doen gaan. Twee toppen Buiten deze trappenhal als centrum van de expositie kan men in drie zalen werken en leven van Henri Jonas volgen in niet minder dan 128 werken. Een zaal richtte Leo Alberigs in als een overzicht van zelfportretten en portretten van familie en vrienden, door Henri Jonas vervaardigd. De grote zaal werd een overzicht van de ontwikkeling van Jonas' academiejaren, via zijn grote bloeitjjd met de invloed van de Vlaamse meester Permeke in de jaren 1922 tot 1927 tot zijn eerste aanvallen van paranoia rond 1930 en zijn ontslag uit de Servatiusstichting in 1937. De derde zaal toont z]jn religieus werk uit de Venrayse jaren, een nieuwe tweede top, tot zijn opname in de psychiatrische afdeling van Sint-Calvariënberg in 1940. Daar sterft hij op 15 september 1944 bfl de bevrijding van Maastricht. Bij dit overzicht is het een ontdekking te zien, dat Jonas, die steeds de naam had vóór alles religieus schilder te z(jn, eerst 'n en na de Venrayse tijd in zijn vrije werken nadrukkelijk religieus werk bracht. Vier zelfportretten In de portrettengalerij sta ik plotseling lussen vier zelfportretten ran Henri Jonas. Vier momentopnamen uit zijn leven. Vier verschillende periodes van Portret van Eugénie Servais, door Hem geliefde en sinds 1937 de tweede echtgenote 1 dramatische leven. de Amsterdamse leermeester van Jonas. En weer iets verder dat zelfportret in houtskool uit '28: invloed van Permeke in de bonkige expressionistische vormen. De voltooiing van deze ontwikkeling vormt het bekende zelfportret met het beeldje uit 1937. Het toont een man, getekend door lijden en rijpe levenservaring. Het heeft iets expressionistisch in deze schaalvergroting. Maar Jonas toont hierin, dat hij, ondanks alle verkenningen op het gebied van de moderne kunst toch uiteindelijk steeds Jonas bleef. Dit zelfportret is bijna ambachtelijk, met 'n vermoeid afstand doen van alle pretenties. In diezelfde portrettengalerij hangen nog meer bekende werken: onder meer dat donkere met zoveel kunde en liefdevolle aandacht geschilderde portret van zijn moeder uit 1937. Dan sta ik in deze portrettenzaal voor het schilderij van Eugénie Servais uit 1930. Jonas schilderde zijn geliefde donker, maar zeer exact. Het is in dit leven de sleutel van z(jn drama. Deze Eugénie Servais was een Luikse vrouw. Jonas leerdd haar in 1926 kennen, elf jaar na het overlijden van zijn eerste vrouw Henriëtte Roukes. Hij raakte op slag verliefd op haar. Maar Eugénie Servais was een gescheiden vrouw. Jonas was echter een streng katholiek opgevoed man, ondanks z'n warmbloedig temperament scrupuleus de katholieke moraal volgend. Dit dilemma heeft hem tot 1937 in de grootste gewetensnood en mogelijk zelfs tot zijn gevoel van verworpenheid gebracht. In 1937, na ontslag uit de Sint-Servatiusinrichting, trouwde hy uiteindelijk zijn geliefde. De van haar gescheiden man was inmiddels overleden. Op dit portret kijkt Eugénie Servais ons aan met de koele, wat mondaine en haast uitdagende blik van een intelligente vrouw. Zij was van dat eerste jaar af Jonas' model, zij was z(jn geliefde en zijn schutsengel. Het onverdraagzame, geestelijke klimaat in katholieke kring in die tjjd maakte haar tevens tot de doemengel van Jonas. Zijn heen en weer geworpen worden tussen de jan hanlo over mensen en dingen Lang geen Engels cartoontje gezien?, heet het eerste opstel 'van Jan Hanlo in zijn opstellen verzameling Moelmer. Engelse cartoons kunnen vermakelijk zijn. We herinneren ons een serie over monniken van Hugh Bur nett, die onder de titel Monniken werk destijds bij de Arbeiders- pers uitkwam. Wat Hanlo als ulter,lrdi op A m,„ niet gauw op voorbeeld van Mike Williams het idee van een dergelijk gedicht er zijn er drie, ook nog Pete en komen. Het gedicht is geschreven ln A. van Vernon, Baxter en het En«eIs- De vertaling r-> i ongeveer: Zwaartekracht Rays laat zien, mag er ook zijn. Hij haalde ze uit Weekend, Book of Jokes. Over 200 Drawings by British Best Cartoonists. tische aantrekkingskracht zouden wel eens grotere druk en grotere bekoge ling door deeltjes kunnen zijn van dc andere kant. En dat klopt wel met wat professor Kooy in 1967 schrijft. stem van zijn hart en de stem van z(jn traditioneel katholiek geweten heeft zjjn zielsziekte zeker niet ten goede beïnvloed. Géén regionaal kunstenaar De laatste jaren wordt steeds meer de mening geuit, dat Henri Jonas niet méér geweest zou zijn dan 'n regionaal kunstenaar, ten onrechte in Limburg tot een grootheid buiten alle proporties verheven. De indruk van deze eerste retrospectieve van Henri Jonas is, dat hy dc eerste Limburger was, die op vrij late leeftijd (38 jaar) op de Amsterdamse academie kennis maakte met de moderne stromingen en deze verwerkte. In dit overzicht zien we het kubisme, futurisme en de moderne abstractie, daarna de invloed van het Vlaamse expressionisme. Maar nooit geeft hij zich helemaal gewonnen. Hij behoudt iets van de eeuwige amateur. Maar dan een amateur met vele inzinkingen, ook artistiek: ook echter soms met toppen ran een sterke persoonlijkheid. Schilderijen in de grote zaal als die Maasbrug uit 1926, bewust opgebouwd met behoud ran de muzikaliteit van de kleur: als Adam en Eva uit 1927, zeer luministisch geschilderd met abstracte kleur toepassing: als Het Gezin uit 192R, helemaal aansluitend aan de Vlaamse expressionisten, tonen aan, dat Jonas geen regionaal schilder was. Hog sterker komt dit tot uiting in zijn tweede grote periode, tussen 1935 en 1939, als hij in momenten van geestelijk evenwicht, bijvoorbeeld in 1935, dat Laatste Avondmaal schildert, hierbij gereproduceerd en zoveel andere werken van een waarachtige, picturale bewogenheid. Jonas had de overtrokkenheid van een Limburgs minderwaardigheidscomplex en van een strijdbare katholieke emancipatie in de waardering niet nodig om thans erkend te worden als een schilder met nationale betekenis. Al blijft het tragisch hier op deze eerste retrospectieve voortdurend het gevoel te hebben van een Unvollendete. JULES KOCKELKOREN „Een boeiend boek", vindt Hanlo, „ik wil de vorige zes nummers ook hebben. Veertienhonderd moppen, dan kan ik even voort". Behalve moppen over drenkelingen op onbewoonde eilanden en over tactische foutjes in de ver loving, vond Hanlo er de „getrouwde" moppen. Over het krakend huwelijks leven, de dronken echtgenoot, toewij ding en kookkunst. Het vrouwelijk materiaal, merkt hij op, wordt niet gespaard, de pantoffelhelden zijn in de minderheid. Het eerste opstel van Moelmer karakteriseert de hele bundel, zelfs tot het laatste serieuze, lange opstel over de jazz dat blijk geeft van een behoorlijke kennis van het onder werp en een zeer persoonlijk kritisch inzicht. Moelmer karakteriseert de bundel trouwens ook, er kon geen betere titel voor gevonden worden. Hij is niet van Jan Hanlo zelf. „Een zekere Bennie, elf of daaromtrent (niet het Spanjaardje van twee of drie op Scherfjes s imnrnvi- uit het karakter ,Jk schreef mijn gedicht in 't Engels", vermeldt Hanlo, „omdat het eigenlijk een brief was, die ik aan professor Einstein had geschreven, waarin ik hem mijn beide ideeën, dte ik omstreeks 1931 had, voorlegde. Ik adresseerde de brief: To prof. Albert Einstein. U.S.A. en kreeg er nooit antwoord op. Misschien waren er toen wel hen professoren Albert Einstein of woonde ,/le" Albert Einstein in Mexico, of heeft zijn secretaris de brief maar voor het gemak in de kachel gegooid", Hanlo neemt de vrijheid de theorie in zijn gedicht ontwikkeld, z ij n theorie te noemen, al wil hij wel aannemen, dat professor Kooy er ook onafhanke lijk op gekomen is. de omslag), wilde eens iets improvi seren met mij voor mijn bandrecorder. Toen ik aarzelde te beginnen omdat me niets te binnen schoot, spoorde hij me in zijn Limburgs dialect aan: moelmer. Dat is: praat maar". Praten En dat is precies wat Hanlo in al deze opstellen of stukjes doet. Hij praat maar, over Engelse cartoontjes, over understatement, over de orthodoxie en stukjes met een bijzondere charme de progressie, over een rugkrabber en de ideale rugkrabber, over zwijgen, over Nader tot U en God in Vlaande ren, twee boekbesprekingen dus, over Barbarber, over het vieze hondje, over t.v., over kinderen en de eeuw van het kind en zowaar over zwaarte kracht en aantrekkingskracht in het algemeen. In dat laatste stukje wijst hij erop dat prof. dr. ir. J. M. J. Kooy de aan trekkingskracht van de aarde herleidt tot de zwaartekrachtsdruk van buiten af, wat Jan Hanlo al gedaan had in een quasi-gcdicht, dat hij neerschreef in zijn middelbare-schooltijd in 1930 of 1931, het laatste jaar in elk geval van die schooltijd op de h.b.s.-B. B Dagvertellingen in Italië en Frankrijk Betovering van het sprookje „We leven in het tydperk van de sex", hoorden we iemand nog niet zo lang geleden zeggen. Hü was naar een bockhandel geweest, waar hU altijd zijn boeken kocht en daar had hy een vertaling gezien van You Poe Toean van Li Yu, een Chinese zedenroman, dat wil zeggen een erotische roman uit de zeventiende eeuw, die zogenaamd moraliserend is, die het losbandige leven inderdaad als afkeurenswaardig laat zien. maar die daarby wel heel veel voorbeelden nodig heeft. Het boek verscheen by De Arbei derspers te Amsterdam, die ai eerder in vertaling Brantömes Memoires over Galante Dames uit gaf. BU De Arbeiderspers verscheen ook een studie over de markies De Sade van Gemma Pappot, de 26-jarige, die volgens het stofomslag alles weet van De Sade, die door de beschrijving van zUn afwijking de psychiatrie ongetwijfeld nieuwe inzichten heeft verschaft. In dezelfde boekhandel, die twintig jaar geleden zo'n boek niet verkocht, laat staan geëtaleerd zou hebben, vond onze kennis ook Gemma Pappots vertaling van Justine, of De tegenspoed der deugdzaam heid van De Sade, dat tegenwoordig als een meesterwerk wordt beschouwd, maar dat naar onze smaak voor de in seksuele afwijkingen niet zo geïnteresseerden nogal vlakke literatuur is, er lijkt een diepe dimensie aan te ontbreken. De vertaling verscheen bij Bakker-Daamen te Den Haag. „ZUn we vooruit gegaan", vroeg onze kennis, „met deze nieuwe belangstelling voor bepaalde verschynselen van de seksualiteit en de open heid daarvoor van vrijwel iedehe boekhandel?" Hij meende van niet. Hij meende, dat deze boe ken voor onervarenen wel degelijk gevaar kon den opleveren. Het komt ons voor, dat hij daarin gelijk heeft en als Li Yu het ernstig meende met de afkeuring van de losbandigheid, zou hij dat wellicht kunnen bevestigen, al heeft hij het voortdurend over niets anders dan sex, tenzij in het begin, als zijn situdent op bezoek is bij de kluizenaar Lederzak. Reactie Deze belangstelling van tegenwoordig en deze openheid is uiteraard een reactie op de tijd. dat men vrywel ieder boek waarin sex ter sprake kwam bij de boekhandel van onze kennis slechts na onderling beraad kon verkrijgen. Toen deze boekhandel er zelfs niet toe zou hebben kunnen komen om de Decamerone van Giovanni Boc caccio in de etalage te leggen, waarin zoals men weet naast zeer serieuze en leerzame verhalen ook erotische vertellingen staan, die vooral de humor in de erotiek laten uitkomen. Van deze Decamerone, deze vertellingen van tien dagen, is onlangs weer een vertaling ver schenen in een serie, die te Amsterdam bij Meulenhoff uitkwam en die Meesters der galante vertelkunst heet. Giovanni Boccaccio moet naar het verhaal wil later spijt gehad hebben van zijn Decamerone. maar hij heeft er zijn naam meer mee gevestigd dan met zijn ernstiger werk, dat soms bijvoorbeeld in het geval van Fiammetta met zijn gekunstelde psychologie en zijn zwaarwichtigheid tegenwoordig vrijwel niet meer te lezen is. Ook de Decamerone leest men in de oorspronkelijke taal niet zo maar van het blad af. Het is wel merkwaardig, dat de grootste meester van de galante vertelkunst door zijn te ver doorgevoerde latinisering zich een taal schiep, wier plechtstatigheid soms nogal scherp afsteekt tegen het onderwerp dat hij be handelt. De Decamerone is eigenlijk een deftig werk over het deftige, zich voelende Florence. Menselijk verschijnsel Het was een halve eeuw terug voor velen on begrijpelijk, dat de dametjes die erin aan het woord kwamen, zulke erotische verhaaltjes kon den vertellen. Zoals mei\ het merkwaardig vond, dat een zo godsdienstig persoon als Marguerite de Valois in haar navolging van de Decamerone hetzelfde kon doen. Dat kwam uiteraard, omdat een halve eeuw geleden erotiek als menselijk verschijnsel in bepaalde kringen als iets bijna mensonwaardigs werd beschouwd, ook al beweerde men het tegendeel. De kijk van Boccaccio en Marguerite de Valois, wier Heptamerone in de uitstekende vertaling van J. A. Sandfort in de serie Meesters der galante vertelkunst Is opgenomen, is anders dan die van de puriteinen van nog niet zo lang geleden. Die kijk is ongetwijfeld recler. Er steekt in het erotisch verschijnsel een grote dosis humor en deze humor over de wezenlijke men selijke situatie is zeker niet verwerpelijk. Haast nog meer dan in de Decamerone en ln de Heptamerone komt dit uit in het werk van Giambatti9ta Basile, de Napolitaan, de schrijver of verzamelaar van de Pentamerone. Hij is de laatste van het drietal en ook hij verhaalde zeer oude vertelstof. Bij hem doet zich niet voor wat men in de Decamerone, dat werk van het zich voelende Florence aantreft, zijn taal is niet overdreven deftig, zoekt het niet in Latijnse wendingen, maar in het vertellen zonder meer. En Basile vertelt voortreffelijk, niemand minder dan Benedetto Croce noemde de Pentamerone „een meesterwerk van de Napolitaanse literatuur en het mooiste boek uit de barok in Italië". De gebroeders Grimm, in het derde deel van hun bekende Kinder und Hatismarchen. het deel met de aantekeningen, zijn niet minder sterk in hun lof. De oudste uitgave die men van de Penta merone kent, is die uit het sterfjaar van Giam- battista Basile, 1637, maar er moet daar een uitgave aan vooraf zijn gegaan. „De reeks uit gaven", schrijven de gebroeders Grimm, „die het boek sindsdien beleefd heeft, moet alleen reeds op een bepaalde waarde van het werk duiden, maar het was in feite lange tijd onder alle sprookjescollecties de beste en de rijkste Een verschil De Pentamerone is dus een boek van sprookjes, door Basile gehoord en opgetekend en hij heeft dat volgens de kenners, die de gebroeders Grimm waren, uitstelsend gedaan. „Basile .heeft zich geen verandering en nauwelijks een beduidende toevoeging veroorloofd en dat geeft zijn werk een zeer speciale waarde", stelden zij vast. En Hanlo's stukjes volgt, dat hij wat de meeste stuk jesschrijvers wel zijn niet op effect uit is. Uiteraard is dat meer schijn baar dan reëel, maar de lezer onder gaat het als reëel en dat komt omdat het Hanlo altijd op de eerste plaats om die realiteit is te doen. Het irreële ligt hem niet, zegt hij zelf. Hij kan soms maar heel kleine scherfjes van de realiteit bestuderen en laten zien, maar hij bekykt ze en toont ze later nauwkeurig, precies als dat in zijn onvergelijkelijke Verzamelde Gedich ten geschiedt. Hij heeft daarom vaak verrassend» verklaringen. Hij stelt vast dat een boek als Nader tot U, onder meer gretig gekocht is door de door*ne%p burger, terwijl G. K. van het Reve „veel intenser denkt over en worstelt met de levensproblemen dan de door sneeburger". Dat niettemin de door sneeburger toch van Nader tot U kennis wil nemen, toont volgens Hanlo aan, „dat alle burgera, hoe onverdacht heteroseksueel, areligieus of orthodox ze ook mogen zijn, innerlijk toch ge confronteerd zijn met deze problemen en graag kennis willen nemen van de beroeringen en opwellingen van iemand die „van zyn hart geen moordkuil maakt", zoals dat heetHanlo laakt in Van het Reves succesboek de func tieloze vloeken, „die veroorzaakten dat ik het boek toch eigenlijk niet met genoegen gelezen heb. Ik houd daar in gezelschap ook niet van, al zondig ik er ook wel eens tegen". Hanlo neemt het ruim, dat ziet men overal in deze stukjes, maar het is hem speciaal om het genoegen te doen en wat hem in dat Renoegen hindert, zet hij van zich af. Hij weet best d.it het leven tragisch zijn kan, maar hij waardeert de understatement, waarin nog een vlammetje hoop en excusering brandt. Hij wijst erop dat als men aan wil geven dat men als katholiek nog gelooft wat men tien jaar geleden ge loofde, het woord „orthodox" dient te gebruiken. Men Is „orthodox katho liek" Anderen zijn „vrijzinnig katho liek". Maar die orthodoxen hebben volgens hem tien Jaar geleden ook wel een privé taboe-opruiminkje gehouden, een beetje adem ruimte geëlleboogd. die ze nodig hadden of meenden te hebben. Dogmakaartrn Dat „meenden te hebben" is kostelijk „orthodox" en dat is ook het stukje over dogmakaarten, waarin het theo logisch dispuut als een kaartspel wordt ,.Hrt Tertulliaanse „ik geloof omdat het absurd iv en het is waar omdat mogelijk is" /credo quia tc.l is tegenwoordig niet „iin", zeker nlet bij de katholieke „Hieuwe /Catechismus", wat ik er zo gehoord heb. Ik heb veel absurdum ardei GIOVANNI BOCCACCIO al werd het boek aanvankelijk nauwelijks ver taald, toch ging er invloed vanuit. Er is wel een verschil met de Duitse sprookjes, volgens de verzamelaars „Basile heeft helemaal in de geest van een levendig, geestig, scherts- lustig volk verteld, met voortdurende toespelin gen op zeden en gebruiken, zelfs op oude ge schiedenis en mythologie, die de Italianen ta melijk goed kennen. Daarin openbaart zich de tegenstelling met de rustige, eenvoudige stijl van het Duitse sprookje. Het wemelt er van plastische en spreekwoordelijke uitdrukkingen en geestige zinswendingen, die Basile op ieder gewenst moment in handbereik heeft en die meestal de spijker op de kop treffenMen ziet het, de gebroeders Grimm zijn uitbundig ln hun lof en al wijzen ze erop, dat een enkel sprookje in hun tijd ln Duitsland aanstoot zou kunnen geven, „toch kan men het niet werkelijk zedeloos noemen", hetgeen de gebroeders Grimm zonder twijfel gezegd zouden hebben van het werk van Li Yu, Brantóme en De Sade. JOS PANltUlJSEN allerlei gebwd fliturgie indien mogelijkmaar niet wat betreft dogma's. Het woord dog/na heeft voor mij met die akehge klank, die het voor velen heeft. Ik vat het meer op zoals ik het begrip ^axioma" opvat. Och. het gaat er maar om hoe men het spelletje wil spelen (so kan men het ook t cel eens zeggen). Sommigen prefereren .Jokers", anderen ..dogma- kaarten". Sommigen wensen de bijbal met te sien als een onaantastbare troef-aas. /Ik behoor nu weer tot de genen. die daar wël toe geneigd zijn). En als men de orthodoxe kaarten niet erkent, tal men andere moeten aannemen anders valt er niet te Het is een visie buiten het pastoraal concilie om, het Mlchaellegloen komt er niet aan te pas, maar het komt, als wel eens meer in Moelmer, dat bij Querido te Amsterdam verscheen, overeen met de visie van de doorsnee- burger Hanlo ziet wat we allen wel eens zien, hij ziet het alleen veel beter en veel onbevangencr. wel ernstig soms, maar nooit dodelijk en dat geeft deze stukjes, waarin men het berekend effect nauwelijks zien kan. zulk een waarachtigheid en zulk een helder, charme. JOS PANHUIJSKN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1968 | | pagina 15