„HET GODGEKLAAGDE FEEST'
james
joyce
„architecten
zijn geen
bolleboos
achtige
genieën"
DE LEIDSE COURANT
JACQUES DEN HAAN OVER
Er zijn in deze eeuw twee literaire biogra
fieën gepubliceerd, die beide als de beste
van deze eeuw werden gekenschetst en
naar onze mening met reden. Zij handelen
over het vrij miserabele leven van de twee
grootste prozaschrijvers van die eeuw.
George D. Painter, een Engelsman, schreef
een uitvoerige biografie over Marcel
Proust en Richard Ellmann, een Ameri
kaans professor, over James Joyce. Sinds
het vorige jaar is het werk van Ellmann in
een formidabele Oxford University Press
paperback tegen een bijzonder schappe
lijke prijs verkrijgbaar. Iedereen die van
een echte biografie houdt, waarin werke
lijk getracht wordt de mens te laten zien
zoals hij reilt en zeilt en door dat te doen
het menselijk leven, bevelen we die reuze
paperback, die bovendien goed verzorgd
werd uitgegeven, van harte aan.
Zelfs als men niets van Joyce las en
niets van Joyce weet, is het boek van
Ellmann meeslepend. Het telt ruim
achthonderd bladzijden en zelfs de pa
perback weegt wat zwaar in de hand,
maar al lezende vergeet men dat.
Jacques den Haan noemt Ellmanns
werk in zijn zo juist bij de Bezige Bij
te Amsterdam verschenen boek: Ja
mes Joyce, 'n monument en dat is het
ook. Het is een monument, een herden
kingsteken van imponerende gestalte,
maar het mist al de plechtigheid, de
stijlheid en de pose monumenten in
steen of brons meestal eigen. Het is
een van de menselijkste boeken die we
kennen, juist omdat Joyce er niet ont
zien en speciaal ook in zijn zwakheden
getoond wordt. Menselijk is ook het
kleine boek, klein met Ellmanns werk
vergeleken, dat Den Haan destijds
schreef, althans voor het grootste ge
deelte. James Joyce is namelijk een
uitgebreide herdruk van Joyce, Mythe
van Erin, dat voor het eerst in 1948 ver
scheen en dat reeds lang uitverkocht
Er is zoveel geschreven over Joyce,
reeds voor 1948 en nog meer nadien.
Van die publikaties nadien geeft
Jacques den Haan in deze herdruk be
richt, maar het gedeelte van voor 1948
is er toch het voornaamste.
Een herdruk
Men zou kunnen verwachten dat juist
dit voornaamste gedeelte om de vele
publikaties later, op het ogenblik nu
niet dadelijk van zulk een groot be
lang zou zijn. Het tegendeel blijkt ech
ter het geval. Ondanks die latere pu
blikaties, die zeker tot verheldering
van Joyce en zijn werk zeer veel heb
ben bijgedragen, is 't boek van Jacques
den Haan, ook nu, van grote beteke
nis en het heeft zijn frisheid van des
tijds merkwaardig genoeg volkomen
behouden. Het is een uitstekende inlei
ding voor iedereen die nader met de
Ier en zijn geschriften wil kennis ma
ken, maar het zal degene die al lang
auteur en werk kent en die sinds lang
op dit raadselachtige werk gezwoegd
heeft, misschien nog meer welkom
zijn.
Men wordt bij het lezen van Joyce wel
eens geïrriteerd als men van de ene
moeilijkheid in de iidcre geraakt, men
vindt dan wel eens dat hij toch wel erg
met woorden goochelde en dat het mo
tief der seksualiteit er wel voortdurend,
wat al te voortdurend aan bod is. Vest
dijk kwam hierdoor tot de conclusies
dot dit woordenspel toch wel een wat
schraal spel is en nu al voorbije tijd.
Jacques den Haan gaat daartegen in
en naar onze mening terecht. Joyce
is geen ondiepe woordgoochelaar, hij
heeft inderdaad getracht wereld en le
ven te doorlichten en zo te tonen en hij
is daarin geslaagd.
Als een voorbeeld daarvan bespreekt
Den Haan liet beroemde, zelfs roem
ruchte laatste hoofdstuk van Ulysses,
de monoloog van Molly, de echtgenote
van Leopold Bloom. Hij doet dat naar
nanleiding van opinies die men over
dit laatste hoofdstuk naar voren heeft
gebracht. Men heeft deze monoloog
psychologisch onjuist genoemd, literair
mislukt, ondiep.
Jacques den Haan laat zien, dat Joyce
er integendeel in geslaagd is, zo ver
mogelijk, om 't seksuele te integreren
in het geheelbeeld van het bestaan,
wat pornografie nooit doet en waardoor
volgens hem pornografie meestal zo
duldeloos vervelend kan worden. Al
le woorden treffen hier doel; ook de
unprintables die Molly hier gebruikt...
men mag ze straffeloos tot onzin ver
klaren wanneer men door „Unbeha-
gen" niet in deze wereld wil afdalen om
er zonder intellect de geheime en nood
lottige zuigkracht van te ondergaan.
Maar ook hier is Joyce er voor het
eerst in geslaagd door te dringen; ver
der dan Louys of Lawrence met zijn
kanseltoon en zijn verhevenheden die
het obscene bijna belachelijk zouden
maken wanneer het obscene daar ook
weer niet ver aan voorbij ging".
Dat is volkomen juist. Jacques den
Haan heeft zulk een voortreffelijk boek
geschreven, omdat hij altijd zijn ge
zond verstand gebruikt, maar ook de
beperkingen van dat gezond verstand
niet uit het oog verliest. Het gaat niet
alleen om verstandelijk begrijpen, het
gaat om een beslissender ervaren.
Men komt daar, als men Den Haan ge
loven mag, wellicht het dichtst bij als
men het werk van Joyce hoort, zoals
op de platen die opgenomen zijn van
een voorlezing van fragmenten van
Work in Progress door Joyce zelf en
van dramatiseringen uit Finnegans
Wake die BBC Third destijds heeft uit
gezonden.
Dan ervaart men dat Joyce, zo ge
kunsteld als hij is, vooral in een be
paalde, rijke zin gewoon is" is, hoe
raadselachtig ook.
Fietsen
Hierin toont Joyce", schrijft Den
Haan, „voor mij eerst zijn levensgroot
heid, zijn congruentie met het leven
zelf, dat men in hem kan duiken en al
les bij hem vinden kan. Hij is dan een
joker, een trggische figuur, een katho
liek, een heiden, rechtuit, een muzikant
«n een dramaturg, een psycholoog en
een anatoom op mummies, een woord-
verkrachter en een woordvernieuwer,
een doctrinair en een revolutionair,
een hypermoderne en een middeleeu
wer, een bouwer en een breker, een
magiër en een naturalistEn nu
laat mij het denkbeeld niet los. terwijl
ik in en ouer Joyce lees, dat Joyce
eigenlijk „gewoon" is. een spel is, zo
als Finnegans Wake door Levin een
gezelschapsspel genoemd is. Men moet
zich niet laten intimideren door al die
geleerde commentaren, men moet stel
lig minder van hem schrikken dan de
geleerden wel wilden dat we deden. Het
lezen van Joyce, is ongeveer als leren
fietsen. Vroeger was dat een wonder,
maar tegenwoordig leert de jeugd
niet eens meer fietsen, ze fietst plot
seling zonder mèer."
Er komt inderdaad bij de ijverige le-
z.-r van Joyces werk, het moment dat
hij fietst", dat het „begrijpen" on
dergeschikt is geworden, dat men
het werk ervaart. Jacques den Haan
is blijkens dit boek zo ver gekomen
en daarom is het zo goed.
jos. panhuiijsen
De Westduitse architect Horst
P. Dol linger (45) nit Stuttgart,
maakt op het ogenblik opgang
met zijn revolutionaire ontwer
pen, die hij voor opdrachtgevers
zowel binnen als buiten de Bonds
republiek ontwerpt. Deze ont
werpen blijken volgens insiders
niet alleen doelmatig te zijn, ze
zijn namelijk voor de omgeving
waarvoor ze worden ontworpen
esthetisch verantwoord.
Bij zijn scheppende werk stelt Dollin-
ger zich een verbetering van bestaan
de woonverhoudingen en bouwtechni
sche verbeteringen voor ogen. Hiermee
bedoelt hij de aanpassing van het con
ventionele bouwen aan de steeds gro
ter wordende technische mogelijkheden.
In de laatste plaats gaat het hem om
de formele nieuwe, al dan niet revolu
tionaire ontwerpen.
Zijn scheppende taak ziet deze Duit
se architect als optimistisch geloof
dat hij aan de toekomst hecht. Zelf
zegt hij daar over: „Dolgelukkig ben
ik, dat mijn werk thans gewaardeerd
wordt èn in de belangstelling staat. In
San Francisco, in Stuttgart, West-Ber-
lijn en Casablanca werkt men aan de
verwezenlijking van mijn ontwerpen."
..Bij gesprekken die ik nu en dan heb,
komt vaak tot uitdrukking dat buiten
staanders architecten als zonderlinge
bolleboosachtige genieën zien, die met
een paar pennestreken een ontwerp op
papier zetten. Niets is minder waar.
Zij bestaan gewoonweg niet. Je moet
keihard werken, tegenslagen incasseren
en pas na jaren krijg je de waardering
voor het werk dat je met zoveel over
gave hebt verricht. Tot dat moment
heb je ook wat vreemd tegen die waar
dering aangekeken."
Uiteenlopende onderwerpen
De ontwerpen die architect Dollinger
tot nu toe op papier heeft staan lopen
qua bestemmingen waarvoor ze wer
den ontworpen, erg uiteen. Zo ont
wierp hij een transportabele woonto
ren van staal en aluminium, die acuut
gebrek aan woongelegënheid in een
paar dagen kan verhelpen. Hierbij
denkt men vooral aan watersnood,
Olympische Spelen en congressen. Een
dergelijke toren, volgens dit opbouw
principe is te bewonderen op de we
reldtentoonstelling te Montreal. Bijzon
der revolutionair is zijn ontwerp voor
een tv-toren. Dit heeft zijn architec
tenbureau ontworpen voor het Wesl-
berlijnse tv-station „Sender Freies
Berlin" en voor de Marokkaanse stad
Casablanca. De toren in West-Berlijn
gaat 301 meter hoog worden. Hij be
staat uit drie betonkolommen, die in
een driehoek ten opzichte van elkaar
staan. Tussen deze betonconstructie in,
hangt op 270 meter hoogte een bol
vormig lichaam dat symbolisch Moe
der Aarde voorstelt.
Wat verder naar beneden, zweeft tus
sen de palen, de ontvangstruimte. De
ze is cirkelvormig en heeft in de vloer
een opening met glas afgedekt waar
doorheen men naar beneden kan kij
ken. Het geen last hebben van hoogte-
of ruimtevrees is wel een vereiste! Ar
chitect Dollinger ontwierp ook de zoge
naamde laddertoren. Dat is een wat
luchtige variatie op het hoekige flat
gebouw. Met meer van dergelijke to
rens kun je alle mogelijke figuren van
bouweenheden formeren. Een aardige
bijzonderheid hierbij is, dat elke cabi
ne een daktuin heeft. Het torenflat-
project „Grüner Peter", dat waar
schijnlijk in Stuttgart gebouwd wordt,
heeft in de binnen- en buitenlandse
vakpers sterk de aandacht getrokken
vanwege de „hangende tuinen". Tus
sen beide flats bevinden zich namelijk
zogenaamde verbindingsbruggen, waar
door het mogelijk is, elke wooneenheid
op de hogere verdiepingen te voorzien
van een lap tuin. Dit maakt het moge
lijk dat 's zomers op 3 hoog in een flat
de krant in de tuin gelezen kan wor-
zijn nieuwste ontwer- j
or een kerkhofkapel. Dit
het Westduitse plaatsje
Neudingen. Het materiaal dat bij de
bouw van dit project is benut, is beton
glas en aluminium.
Nieuwe Le Corbusier
Architect Dollinger wordt reeds nu
vergeleken met de grote architect en
bouwkunstenaar Le Corbusier, pseudo
niem voor Charles Edouard Jeanneret,
die 27 augustus 1965 overleed. Zoals Le
Corbusier de hoofdstad van de Indiase
deelstaat Punjab Chandigarh uit het
niets deed verrijzen, zo zal Dollinger
dit ook willen proberen. Het ziet er
naar uit dat hij deze kans krijgt.
Waarschijnlijk zal hij een satellietstad
gaan ontwerpen die in Noordwest-Duits-
land gebouwd gaat worden.
Dollinger is idealistisch genoeg om de
ze uitdaging aan te nemen en hem tot
een goed einde te brengen. Want wie
deze idealist kent zal er geen moment
aan twijfelen, of ook dit project, het
ontwerpen van een geheel nieuwe stad.
zal wederom menigeen versteld doen
den. Een
pen is dat 1
is gebouwd i
Laddertorens in formatie.
Het Is bij romans van Willem Brak-
reis". „Die ene mens", ..Water als
water" steeds moeilijk de sleutels te
vinden, die het mogelük maken om
door de wanden van een even chaoti
sche als Indringende verbeelding heen
te komen. Aan bet nieuwe door Em.
Querldo's 1 itg. Mij te Amsterdam ge
beerde bin
dat de
titel draagt ..liet godgeklaagde feest" is
ren sleutel meegegeven ln de flaptekst,
die vermoedelijk van de hand van de
auteur /elf is. Misschien zijl» er lezers
schranderder dan Ik die er iets aan
hebben. Maar die tekst zelf is een rede
natie die. wat m*j betreft, meer duister
nis rond het boek legt dan nodig Is
Het Itjkt m»J beter om. in plaats van
zich door de auteur van de flaptekst
dit moge dan Brakman zijn geweest of
niet hij de hand te laten nemen en
rond het boek te laten lelden, te trach
ten met eigen middelen in de roman
tekst door te dringen en eruit op te
diepen wat men eruit kan opdiepen.
Misschien Is dit een wat zonderlinge
inleiding op een artikel over een roman
In de eerste plaats wordt gesuggereerd
dat de roman de bouw heeft van een
doolhof, wat wellicht veel potentiële
Jacquet den Haan
willem brakman
een
doolhofbouwer
als
auteur
van
plaats is wel duidelijk dat wat hierna
voigt niet meer wil sjjjn dan de uitleg
van .-en enkeling, die daarom gegeven
wordt voor wat hij waard is. Duidt dit
alles niet op onzekerheid bij de boek
bespreker?
Dat is mogelijk. Maar wie ach aan
..Het godgeklaagde Iee6t" waagt, waagt
zich aan een avontuur van de verbeel
ding en van de geest. De roman is een
doolhof en de innigste wens van de
bouwer van een doolhof is. dat degene
die zich erin waagt er niet meer uit
komt. Hij zou er het liefst zelf niet
meer uit kunnen konten: en Brakman
is als de auteur van „Het godgeklaagde
feest" een typische doolhofbouwer.
Toch zijn er zeker signalen. Voor mij
Ir de gesuggereerde relatie van Keret-
mis met de idee van een „godgeklaagd
feest" een uitdrukking van afkeer over
het mislukken van de mogelijkheden.
die er voor al het menselijke besloten
liggen üi de ineenvloeiing van godde
lijkheid en menselijkheid in de gedachte
der Menswording. Deze Menswording is.
met of zonder schuld van de kant der
individuen, uitgelopen of frustraties en
op perverteringen van oorspronkelijke,
natuurlijk uit de mens opwellende goed-
De hoofdpersoon van de roman draagt
de naam Vogelaar. Hij ls niet de „voge
laar" die een slimme vanger is. hij is
als Vogelaar meer een vleugelmens. Bij
een romanschrijver die zijn werk in ra
tionele zin en vorm opbouwt, zou het
missclilen irreëel zijn om een naam te
zien als zinnebeeld, maar Brakmans
werk is irrationeel. Hij noemt zijn jong
ste roman ook „een beeldroman dat
wil zeggen een symbolenroman. Dat is
een roman over werkelijkheden die ra
tioneel onachterhaalbaar zijn, maar die
hun waarachtigheid volledig ontplooien
in het symbool, in het teken. Dat sym
bool blijft natuurlijk beneden de volle
w—ranhtigheid; hei hiaat kan alleen
De zin van de in het boek opgenomen
waarachtigheid van een verhaal is
nauwelijks sprake ligt volgens mij
uitgedrukt in de volgende woorden van
Vogelaar tot „God" met wie hij „in
gesprek" 16:
eigenlijk leeft men altijd aan de uiter
ste rand van de warme tijd, tenminste
als men weinig flink is zoals ik. (Dit
wijst bij Brakman zelf typisch op een
sterke tendens tot relativering D O
Op de schil, aan het strand van de tijd
mij waait de verkillende wind van het
onzekere om het hoofd. Als ik terugzie
dan lijken mij al die mensen van vroe
ger zo warm en diep ingebed in zo veel
tijd. Ik weet het niet
Het antwoord daarop van „God" la een
dooddoener, althans volgens de erva
ringen die door Vogelaar verdei- worden
ondergaan. De dooddoener ie een ver
wijzing naar de „Menswording" en de
ervaring van Vogelaar is de reële, wan
hopig makende onttakeling van het
menselijke. Het is geen onttakeling die
eenzijdig gemarkeerd kan worden door
het idee van „slechtheid": het is een
onttakeling uit triestheid, geboren uit
goede wil maar onvermijdelijk door de
machtige machteloosheden van de mens
zelf. De „God" met wie Vogelaar spreekt
antwoordt:
zonder belofte zou het onverdrage-
lijk zijn om tijd te hebben. Zalig zijn in
hoop, daar gaat het om, dat maakt
dode grond levend maar helaas van de
lieve zoon ook een soort tijdgod wat
toch wel weer jammer is".
Brakmans wanhoop concentreert zich
althans zoals zij zich uit in „Het god
geklaagde feest" op de verwarrende
tegenstrijdigheid in de mens die als be
ginsel van z'n existentie heeft, dat hfl
absoluutheid wil relativeren en de din
gen die hij als relatief ondergaat en
die hem ter harte gaan wil verabsolu
teren. Zijn betrekkelijke liefdes (hel
geeft niet uit wat voor gevoelsdiepte:]
deze ook mogen voortkomenwil In
vergoddelijken, en de goddelijke liefde
wil hij fragmentariseren in menselijk
heden Deze menselijke hebbel ij kheii
maakt van heel het menselijk leve:
„Kerstmis", maar een „Kerstmis"
een godgeklaagd feest:
„Mijn stalletje", riep God. mijn liet
kraampje, mijn uitstalkastje
marktkoopman ben ik; kouwe voeter.
handen onder de oksels, adem als plw.
men uit de neus. maar klanten
Hij verbrijzele mij snel en genadi."
of doe de roede van mij weg. Sot
hij boog zich met een ruk over de ran
van het bed. een klein samenzweerder!
gezichtje sterk vooruit, „somsbid i
Grote God was er maar een scheld:
man tussen ons die op ons beiden zij
handen legde".
In wezen is Brakmans roman een bittc
klaaglied, zo bitter dat het bijna eerj
haatlied wordt: het liefst moet ö'j
auteur het donker zijn van het noor
bestaan-hebben. Maar wie bestaat kar
niet anders dan meezeulen in de doolhof
van „Het godgeklaagde feest", dat word:
ondergaan als een onaflaatbare span
ning tussen een „Menswording" e
zelf-mens-zijn.
O. OUWENDIrtP