„DIE NIEUWE
DRANKWET
IS ALLEMAAL
FLAUWEKUL"
EEN AVONDJE LANGS AMSTERDAMS KLEINSTE KROEGEN
,/Ze
leven
in
dat
ene
café,
verder
hebben
ze
niks!"
(Van
1 verslag gein
AMSTERDAM Mogen ze aan de tapkast even
heel hartelijk lachen om die nieuwe drankwet?
Ome Willem, wat zeg jij ervan? En ome Piet, jij
hebt toch mooi de schurft aan alles wat uit Den
g komt? Vind jij het nou ook geen regelrechte
giller? Hoe verzint zo'n ambtenaar het: 35 vierkante
meter vloeroppervlak. Toe maar. Waarom sturen
ons niet gelijk naar het Olympisch Stadion? En
ze willen ook, dat alle cafés gescheiden toiletten
krijgen voor dames en heren. Met aparte portaal
tjes vanwege de mogelijke ontucht. Man, wil je
wel geloven, dat ik niet eens wist, dat je dat op
het toilet kan doen. Ik zweer het. Daan, geef mij
nog een ouwe neem zelf ook wat. Het smaakt
me vandaag.
Woensdagavond 8.15 in de Amsterdam-
Gravenstraat. Café de Wenteltrap
(achttien vierkante meter, geen toilet.
zure leverworst) beleeft al vanaf
half zes een geprolongeerd spitsuur.
De aangevreten tapkast is gestoffeerd
met de vaste jongens, zes kunnen er
zitten op de lage, bruine krukken, de
rest staat er als slippedrager achter.
De consumpties (een vaderlijk pilsje
zestig cent, een borrel van het huis
merk hetzelfdegaan vlot over de
He toonbank, de blinkende bierpomp sist
ils een getreiterde kat, he^ vuurwater
seijklot6t over,de kpjkjes. -
Eigenaar Daan bespeelt zijn olient-le
13( met de schijnbare nonchalance van een
dompteur: sierlijk danst hij tussen zijn
flessen en distribueert hij de bestel
lingen. Tussen die bedrijven door turft
hij alle verteringen in een bloknoot
van houthoudend papier. „Weet je, dat
ik van de meeste klanten niet eens de
achternamen ken Hier, neem ome
iei Willem, hoe lang kom jij nou al hier?
Is dat al weer zes jaar? God, wat
vliegt die tijd. Ik zou niet weten, hoe
die man van z'n achternaam heet. Het
is gewoon ome Willem. En daar op de
tweede kruk zit „Handje". Dat heeft
hij te danken aan een verband, dat hy
altijd om zijn vingers draagt.
Ik krijg hier mensen uit alle lagen van
de bevolking. Hier staat de generaal
naast een dokwerker zijn pilsje te
drinken. Waarom ze juist hier komen,
is me ook een raadsel. Hier vóór in de
Gravenstraat, op de hoek van de Ouwe-
zijds ls een tent, die op het bitteruur
altijd stampvol zat. Vorig jaar heb
ben ze de hele zaak verbouwd en nou
komt er geen hond meer. Is dat gek
of niet? Tot acht maart hingen hier de
vellen aan het plafond, maar d'r was
geen klant die er wat van zei. Ze
legden alleen een bierviltje op hun
glas.
Op een gegeven moment sta ik te wit
ten en de kalkspatten vliegen in het
rond. Maar je moet niet denkendat
de klaverjassers ergens anders gingen
zitten! Die bleven rustig aan hun vas
te tafeltje en ze riepen alleen af en
toe, of ik niet zo'n rotzooi wilde ma-
Ik. krijg steeds dezelfde mensen bin
nen, veel Amsterdammers, maar ook
mensen, die effe een daggie overwip
pen. Ze willen gewoon van tijd tot tijd
onder de ouwe jongens zijn. Een beet
je zwetsen. Een beetje zingen. Dat is
de hoofdzaak. Dat drinken doen ze
alleen om wat om handen te hebben.
Maar d'r gaat hier niemand lam de
deur uit. Ik heb een stratenmaker uit
Leeuwarden. Die komt elk jaar in zijn
vakantie veertien dagen naar Amster
dam. Dan zit hij bij me. Tien, twintig
pilsjes en dan gaat hij weer kaars
recht naar zijn hotel terug.
Ik heb ook een hele tijd een Kotter-
dammer gehad, die een treinabonne
ment had.*Hij ging zondags eerst naar
de kerk in Den Bosch en dan kwam
hij na afloop bjj mij een pilsje halen.
Die wilde gewoon lol voor zjjn centen.
En Bierkerk had altijd dezelfde plaats,
daar bij het raam. Dat wist iedereen.
Als Bierkerk er nog niet was, bleef die
stoel leeg.
Die nieuwe drankwet? Ach man, laat
je niks wijs maken. Voorlopig hebben
wij eerst de tijd tot 1978. En daarna
kunnen we weer vijf jaar uitstel krij
gen. Dan is het 1983 en zijn al die amb
tenaren, die dat ding in mekaar ge
knutseld hebben, verdwenen. Ze hebben
Ouwe j'ongens
vrezen
zwaard van
Damocles
niet
vanaf 1921 aan die wet zitten hanne
sen, dus daar kunnen nog wel vijftig
jaar bij ook. Ze willen bijvoorbeeld, dat
we een verlichting Van 50 lux hebben,
gemeten vanaf een meter van de lamp.
Ze hebben het eens geprobeerd in de
Bijenkorf, omdat ze ook niet wisten,
hoeveel licht dat nou precies was. De
Bijenkorf haalde het op geen stukken
Uit het oogpunt van hygiëne ben ik het
wel eens met die wet, maar je moet
maar niet kunnen. Ik kan moeilijk aan
mijn buurman C A vragen, of ze een
eindje in willen schikken. En ik zou
niet weten, waar dat gescheiden tollet
moet komen. Ik zal je nog sterker ver
tellen: in mijn hele café zul je geen
toilet vinden. Gewoon geen plaats voor.
De dames gaan bij ons boven en de
rest doet het tegen de muur aan de
overkant.
Wat zeg je Leen? Een sigaartje? Is
het om te roken of om op te vreten?
De Engelse Reet in de nauwe Begijnensteeg: zand op de vloer, geen kas
register. „Elke verandering doet de klanten pijn", zegt kelner Jan Pap,
„als we een nieuw behangetje plakken, zeggen ze: we zullen voortaan
een zonnebril opzetten."
Hij snelt weg en komt terug met een
forse bolknak vol deugdelijk band-
werk, die hij met een gestileerd „je kan
de pokken krijgen" over de toonbank
schuift. Boven zijn somber hoofd staat
de klok op negen uur. Het kaartje er
onder meldt, dat „deze klok tien mi
nuten voorloopt". Het is een geringe
service, waarmee Daan het onherroe
pelijk afscheid nog enigszins dragelijk
maakt.
Kwarf voor tien
De 58-jarige Piet Peeters, in de Wen
teltrap alleen bekend onder de code
naam ome Piet zegt: „Ik zit hier elke
dag om tien uur, half elf op zijn laatst.
Ik moet wel. Ik heb een zolderkamer
tje bij een ouwe vrouw. Wat zal ze zijn,
zeventig, vijfenzeventig, maar die
wil me overdag niet zien. Als ik wak
ker ben en ze merkt het, dan moet ik
weg. Ik kan het eens volhouden tot
tien uur, maar verder kom ik toch niet.
Ik kom hier, omdat ik de zaak ken.
Ik ben nou een jaar blind, zeven we
ken Wilhelminagasthuls, daarna dat
kamertje. Op een dag kwam er een
man van de ziektewet zeggen, dat ik
niet thuis was geweest. Ik zei: „Dat
kan kloppen, want ik heb hier alleen
een nachtverblijf". Ik moet trouwens
aanspraak hebben. Een krant kan ik
niet meer lezen, aan televisie heb ik
niks. Als ik hier zit, hoor ik alles,
ik krijg een kop koffie, soms een bier
tje. Het gaat me niet om het drinken,
maar als je zo'n tijd zit, krijg je van
zelf dorst. Ik heb zeventig gulden in
de week, daar gaat eerst die twaalf
gulden huur af en dan houd ik er 58
over. Daarvan moet ik dan in de stad
eten, maar dat gebeurt niet. Dat kan
ook niet. Een stukkie vlees, aard
appelen en groenten kost al gauw
f 3,50. Heb je niet eens soep. Geen
toetje. Ik heb al sinds vrijdag niet
meer gegeten, ook omdat ik de weg
niet weet. Ik stap in de Marnixstraat
in de tram en ik rijd hierheen. Dat is
veel eenvoudiger. En één pilsje is ook
drie boterhammen. Weet je. wat ze
moeten doen? Ze moeten zulke zaken
gewoon laten bestaan. Ik ben heus niet
de enige, die niks anders heeft. Ze
moeten gewoon denken: „Er zijn geen
gescheiden toiletten, maar dat plekkie
gunnen we die man".
Piet Peelers (voorgrond in de Wenteltrap): „Ik zit hier elke dag om tien
uur, half elf op zijn laatst. Ik heb enkel een nachtverblijf, als ik wakker
word, moet ik het huis uit."
Vijf over tien
In café de Drie Flesjes voldoende
vierkante meters, gescheiden toilet
ten). straat een grijze man bjj het bil
jart peinzend op zjjn snor te kauwen.
H(j klemt de keu tegen zjjn vest, alsof
hy straks op de landkaart een verre
hoofdstad moet aanwijzen. Buiten hem
zelf zijn in de zaak alleen twee vrou
wen, die achter de tapkast in grimmige
eendracht dezelfde brandschone bier
glazen omspoelen. Een leeg café is
gedoemd om een verdrietig café te
zijn. Het ltykt, alsof de man er ook
eindelijk achter is. Dertig meter ver
derop verdringen de mensen zich in
de milde mist van de Wenteltrap. Een
beetje zwetsen, een kaartje leggen, dat
is alles, zei Daan. Je zou toch denken,
dat daar in de Drie Flesjes meer ge
legenheid voor is dan rond zijn eigen
tapkast. Zegt Daan: „Als je bjj mij
binnenkomt en je smoel bevalt me niet,
dan gooi ik je eruit".
Tien voor half elf
Tegen de geheel in grove breiwol ge
hulde tors van Roole Dries waaien
alleen de herfstbladeren van onze sa
menleving: stokoude mannen, die door
de Haarlemmerstraat naar zjjn kra
kend café sloffen en met trillende hand
hun sof innemen. Carmlggelt zou hier
zijn tjjd verknoeien, want er wordt zo
goed als niet gesproken. De klanten
van Roole Dries hebben alles gezegd,
wat er te zeggen viel, alles besproken,
alles geregeld. Ze wachten in zijn
schimmenrijk alleen nog op de klok
slag van één uur. Dan pakken ze hun
stok en schuifelen hijgend en steun
zoekend bjj raamkozijnen en splegel-
'•uiten naar hun kamer. Rooie Dries is
lun voorportaal van dp leegte, waar
oor ze al lang niet meer echt bang
•ijn. Zolang ze echter uitstel hebben,
•lijven ze zoeken naar de gelukkige
agen van toen. Ze zitten roerloos tegen
Ie wand, staan gebogen bij de bler-
•omp. Rooie Dries blijft de glazen vol
ichenken, waarbij hij ook z(jn eigen
lorst niet over het hoofd ziet. „Ik ben
lier een aalmoezenier en een hell-
loldaat tegelijk", zegt hy met een door
wjjfel aangevreten stem, „als ik er
lee op moet houden, kunnen ze het
-le zooitje naar het kerkhof brengen".
Hoppe, legendarische drenkplaats in de Amsterdamse binnenstad, wordt
door de nieuwe drankwet ook met sluiting bedreigd. Maar de ouwe
jongens lachen erom.
uitkomt. Vanavond is hij open: het
is hem niet aan te zien, dat het hem
deugd doet.
Kwart voor elf
De Engelse Reet in de nauwe Begijnen-
steeg is één van de 12500 echte cafés
in Nederland (met de koffiehuizen,
de patronaten, de sociëteiten en de
nachtclubs kom je op 17000). Daarvan
voldoen er duizend niet aan de nieuwe
eisen: driehonderd van die verdoem
den liggen als drenkplaatsen jnx de
Amsterdamse binnenstad. De Engplse'
Reet wordt rondom ht't bitteruur be
zocht door bezadigde zakenlieden, die
een kaartje leggen, domineren of de
krant lezen. Op de vloer strooit kelner
Jan Pap elke ochtend vers zand, daar
na turft hij de verteringen in een blok
noot. Een kasregister ontbreekt. „Een
kwestie van stijl", legt hij uit, „de baas
probeert alles in zijn oorspronkelijke
staat te behouden. Toen hij laatst een
nieuw behangetje liet plakken, zelden
de klanten: „We mogen wel een zon
nebril opzetten". Elke verandering
doet pijn. We hebben de rieten stoelen
alleen vervangen, omdat er geen stoe-
lenmatters meer zijn". Tegen twaalven
maakt hij zich klaar voor de laatste
ronde: de klaverjassers zijn dan al
naar andere adressen gedreven en hun
plaatsen worden ingenomen door
nachtvlinders en love-inners, die het
leed van de hele wereld op hun bleke
gezichten meedragen. Jan Pap tapt het
dauwverse bier en brengt de colaatjes.
Tien meter heen. tien meter terug. „Dit
is de zwaarste baan van mijn leven",
heeft hy Inmiddels vastgesteld, „maar
ik zou de zaak toch niet willen missen.
Zulke cafés maken het leven nog wat
dragelijk. Ik kom zelf ook het liefst
in kleine tentjes. Hier drink ik nooit
een druppel, maar als ik vroege dienst
heb, dan laat Ik ipe na afloop altfld
langzaam vollopen. Daar kan ik van
genieten".
Kwart over elf
„In het Prinsenhofje (hoek Damstraat-
Oude ZIJds Voorburgwal, veertien
vierkante meter, geen gescheiden toi
letten, geen 50 lux) houdt kastelein
Willem er ernstig rekening mee, dat
hij eenB door de harige hand van de
wetsdlenaar uit zijn café zal worden
gezet. „Ik heb dat risico ingecalcu
leerd, toen ik de zaak kocht. Ik wist,
dat ze in Den Haag zaten te romme
len, maar nou heb Ik alweer uitstel
tot 1978. Misschien heb ik er tegen
die HJd allang geen zin meer in". Hy
(„Rooie Dries kiest de weg van de
minste weerstand", zegt een collega
kastelein, „hy laadt die oudjes mud
vol en stuurt ze dan naar huis. Dat is
geen kunst".)
Half elf
Kastelein Herman heeft zyn café by de
Noordermarkt tot een trefpunt voor
ex-provo's, magere studenten en hip
pies gemaakt. De oude klanten zijn
verdwenen, verder de Jordaan inge
vlucht. Onder de balken, die wysheden
torsen als „beter gedronken en bedor
ven dan niet gedronken en gestorven"
en „je hebt altjjd te veel gedronken in
andermans oog" wordt geschaakt en
gezwetst Aan de provotafel praat men
over de aanschaf van een tweedehands
autootje. De nieuwe maatschappij is
tot nader order in de yskast gescho
ven. Herman vindt het best. hy sluit
wanneer hy wil en tapt als het hem
toont zyn gast met gepaste trots de
plaats, waar hy zich het voorportaaltje
voor de gescheiden toiletten heeft ge
dacht. Als hy weer achter zyn tapkast
zit, met de Elsevier onder handbereik,
kykt hy zyn klanten met een menge
ling van afgrijzen en ergernis aan. Het
ziet ernaar uit, dat hy niet eens tot
1978 behoeft te wachten om zyn zin
in het caféleven te verliezen.
Tien voor twaalf
In een enorm café in één van de weste-
ïyke nieuwbouwwyken, die als een
versteende negenoog op het Ujf van de
hoofdstad liggen, zegt barkeeper Bob
„Die nieuwe wet is flauwekul. Daar
kunnen ze voor hun fatsoen niet eens
«an beginnen. Stel Je voor: ik heb ge
werkt in een zaak in de Van der Helst-
straat. Alleen met alcoholisten voor de
tap. Als ik merkte, dat er één lam
was, pakte ik hem op en kieperde ham
in de bedstee. Een half uurtje, een
uurtje, dat hing van de sfeer af. Ze
wisten trouwens, dat ze uit de bedstee
moesten komen, als er weer een ander
doorzakte. Die mensen leven met hun
hele hebben en houwen in dat ene
café. Voor de rest hebben ze niks meer.
Zc voeJep zie Ij «Heen, daar gelukkig.
Ik hu».er, na een Jaar weggegaan, on^-
dat die sfeer op mijn zenuwen begon
te werken. Achteraf ben ik nog nooit
zo zenuwachtig geweest als hier. De
hele dag zie je geen hond en 'a avonds
komt een verdwaalde reiziger zyn on
interessante verhalen aan Je vertellen
Ik heb het nog niet meegemaakt, dat
het hier gezellig was. Maar we hebben
wel gescheiden toiletten. Twee voor
de heren en twee voor de dames. Met
fonteintje en een eau-de-colognc-
automaat. Alsof dat van een pakhuis
opeens een fyn café zou maken".
Eén uur
De dagsluiting wordt ditmaal verzorgd
door drs. A. Merk, secretaris van het
bedrijfschap Horeca. „De kleine kroeg
jes. de ouwe Jordnancafés hebben
wel degeiyk een sociale functie. Ik
geloof ook niet, dat de goeie, die daar
tussen zitten, door dlo nieuwe drank
wet ten dode zijn gedoemd. Het duurl
eerst nog tot 1978, voordat de valbyi
definitief gaat vallen. Daarna ls er al-
ttjd wel weer kans op dispensatie. Wie
dan leeft, wie dan zorgt. Heel wat van
die cafeetjes liggen trouwens in dr
sancringsgebleden en sullen vanself
verdwyncn. Ik zie trouwens niet zo
erg best in, waarom kleine zaken per se
louche, onhygiënisch en vies moeten
zyn. Dat Is misschien een visie van
drankbestrijders, maar grote cafés
kunnen het ook zyn. Die oppervlakte
zegt me niks over het karakter van
de zaak. En als ze die els van vyftlg
lux handhaven, dan is de eerste zaak.
die er aan zal moeten geloven de bar
van Hilton. Naar myn smaak zullen
er altyd kleine cafés biyven bestaan
In Nederland".
Hoor je het oom Willem, oom
Piet, Rooie Dries, Daantje. Geef
de jongens allemaal een rondje
van mij. Op het kleine café dan
maar.
Toen kastelein Willem café Het Prinsenhofje kocht, hield hij er al ernstig rekening mee, dat hij eens door de
hand van de wetsdienaar achterhaald zon worden. Wie dan leeft, wie dan zorgt", zegt hij.
„De ambtenaren hebben vanaf 1921 zitten hannesen", zegt kastelein Daantje van de Wenteltrap, daar kunnen
ook nog wel vijftig jaar bij."