GETIJDENBOEK
PERSONAGES
I# M i ^!l
OP
WEG NAAR
HET
JAAR
2000
DB LETDSB COURANT
Nieuwste
bundel
van
H. C. ten Berge
Ezra Pound noemde een van zijn eerste bundels
poëzie „Personae" en de bundel verzamelde
gedichten die hij later liet uitkomen gaf hij
dezelfde titel. Misschien is het louter een
toeval dat H. C. ten Berge zijn derde bundel
de titel „Personages" gaf, maar het kan ook
een eerbetoon aan Ezra Pound zijn. Het is
duidelijk voor wie deze derde bundel van
H. C. ten Berge leest, dat Ezra Pound geen
onbekende voor hem is. Er zijn verschillende
parallellen aan te wijzen, zowel wat de stof
als de behandeling van de stof betreft. Evenals
Ezra Pound werkt hij graag met vertalingen
of liever parafrasingen van veel vroeger
poëtisch werk, evenals Pound is hij geïnteres
seerd in de middeleeuwen, Amerika en zelfs
in het Verre Oosten: Japan.
Hij geeft als Pound in zyn Cantos deed dus
geschiedenis, maar hy confronteert en ook dat is
een parallel het verleden steeds met het heden,
het menselijk avontuur wordt als een geheel gezien
en steeds actueel gesteld, onverschillig of het lang
of kort geleden plaatsgreep. Bovendien worden,
evenals by Pound, sterk lyrische gedeelten
afgewisseld met meer constaterende of vertellende,
mededelende stukken, die als proza werden
afgedrukt en soms citaat zijn of geparafraseerd
citaat. Dit mededelende proza heeft echter steeds een
Iets ander ritme, waardoor het zich van proza in de
meest gebruikehjke zin onderscheidt.
H. C. ten Berge heeft, evenals Pound dat heeft, een
feilloos gevoel voor ritme en dat maakt dat zyn
nieuwste bundel, die by Polak Van Gennep te
Amsterdam verscheen, een eenheid werd, zoals de
Cantos dat zy'n.
Men heeft de vorige bundels van H. C. ten Berge
moeilijk gevonden en men zal ook niet zonder
reden Personages moeiiyk vinden. Waarom?
Niet zó moeilijk
In zy'n kleine bijzonder goede boekje over Ezra Pound,
dat in de serie Writers en Critics van Oliver Boyd
te Londen verscheen, zegt C. S. Fraser, dat de
Cantos van Ezra Pound in feite niet zo moeiiyk zyn
als men al de gegevens in handen heeft, als men
weet waaraan hy deze ontleende. Iets dergeiyks is
bij H. C. ten Berge ook het geval, dunkt ons. Het ls
bij hem van belang als men de vagantenpoëzie kent
en de poëzie, die Angel Maria Garibay K. uit het
INatuatl, de taal van de Azteken of Mexicanen, in
het Spaans vertaalde. Bovendien is het goed op de
I hoogte te zijn van de huidige Nederlandse dichtkunst
l en haar dichters, want de eigen tyd speelt steeds in
Ide historie mee. De zin van Personages is zo gezien
vel, zij het niet direct, te achterhalen. Maar ook dan
I b deze dichtkunst niet zo maar gemakkehjk te
r noemen, zelfs niet met de noten, die J. Stieltjes op
verzoek van de dichter aan de bundel toevoegde. Die
noten zijn zeker niet zonder nut, maar noten zijn
altijd slechts hulpmiddelen, een kennis van de
vagantenpoëzie, van de geschiedenis van de
verovering van Mexico, van Garibay K.'s hymnen is
In zyn nawoord zet H. C. ten Berge uiteen, dat hij
zijn werk niet ingewikkelder maakte dan nodig
was. „Wat de mens maakt is ingewikkeld," zegt hij,
„evenals hijzelf trouwens. Ook poëzie ontwikkelt
zich volgens bepaalde wetten, of men zich die
bewust is of niet en het terugdraaien van de evolutie
r "i' >*.-
0 r Hiif. tat j&
H. C. TEN BERGE
is, ook in poëzie, niet mogebjk. Tenzy men op
creatief gebied over suicide nelgingen beschikt." Dit
is juist. Men vraagt aan een wiskundige ook niet of
hij de volgende keer de wiskunde wat gemakkehjker
wil maken.
Het is juist de grote verrassing van de poëzie van
H. C. ten Berge, speciaal maar niet uitsluitend in
zijn laatste bundel, dat men er de toch nog wel
bestaande gemakkehjkheid van de zeer betrekkeiyk
creatieven, die in het volgen van de mode uitmunten,
volkomen mist.
Als hier gewezen werd op de parallellen met het
werk van Ezra Pound, dan bedoelen we niet, dat
H. C. ten Berge epigoon is of een mode volgt. De
parallellen gaan niet verder dan bijvoorbeeld by Dante
en Cavalcanti.
Een school
Men zou wellicht kunnen zeggen, dat H. C. ten Berge
tot een school behoort, maar dat is heel iets
anders dan epigonisme. Hij is integendeel
naar onze mening de oorspronkelijkste dichter van
zyn generatie en de grootste. Er is nameiyk
onmiskenbaar grootheid in Personages. De dichter
heeft het niet over de zo veel beklaagde eenzaamheid
van de persoonlijke mens en over het feit, dat het
leven de meeste dichters zo tegenvalt, hij heeft het
over het mensehjk avontuur in heden en verleden en
dat is een verschrikkelijk avontuur. De Azteken leek
het godgewild. Ze hadden, zoals men weet, goden,
die veel mensenoffers vroegen. Hern&n Cortés vond
dat erg terudjl zyn legertje niet alleen dopend, maar
ook dodend, verder trok.
Dan nu maar de beschrijving van oude gebruiken;
grachten werden met priesters en koude adel gedempt
de poorten bezet door wat lagere goden
op bloedschubben glibberden krijgers de trappen
der tempels af: slapstick van gillend ^gedierte
het paleis van de zon
hemén schreef zijn kor
dit volk zo barbaars, en
De „kennis van god", die de Spanjaarden brachten,
werd nogal duur betaald.-
Het is een gruwelijke geschiedenis en het blijft een
gruweiyke geschiedenis. Er was niets aan te doen,
dachten de Azteken.
hij geeft het leven
Van de ondergang van Tenochtltlén, de monoloog in
het Vinsonmasslef met zyn verwyzlngen naar
nohspel en Murasaki Shikubi's Genjl roman komt
men in het gedeelte waaraan de bundel zyn titel
ontleent by de vaganten en by de modernen terecht.
Gravure in taal
Men is dan in het „bordeel Europa" aangeland. Men
maakt daar ook kennis met hedendaagse Nederlandse
auteurs. Kouwenaar bijvoorbeeld, van wie de dichter
een zeer kundige gravure in taal geeft.
Neemt gerrlt k, altijd op weg
naar een woord, op de hielen
gevolgd (gevolg van zijn doortrapte stof)
door nagekomen muzemannen en betrapte vingers
van de al te vlugge wichelaars
geelgleter van taal
aan wie taal zich stuk gewonnen geeft
besnorde beeldsnijder die zijn lancet voor sektle
op het alfabet naar binnen richt;
wie te paard 2
verkalkt verleden legt
welllks l
Wat een wonderlijk land is dit lage land, waar
dergelijke mensen in goedgesneden jassen wandelen
en waar telkens weer grote poëzie geschreven wordt,
poëzie, die hout snydt als Personages van
H. C. ten Berge.
JOS PANHUIJSEN
van Catharina van Kfeef
Toen in 1958 het Amsterdamse Rqksmuseum zijn 150-
jarig bestaan vierde met de schitterende tentoonstelling
„Middeleeuwse Kunst der Noordelijke Nederlanden"
was een der getoonde kunstschatten het Getijdenboek
van Maria van Kleef. Het kwam uit de Guennolcollec-
tie in New York en gold als een der schoonste voor
beelden van de miniatuurkunst uit de eerste helft van
de vijftiende eeuw in ons land. Op dat ogenblik kon
niemand vermoeden dat dit rijke handschrift met z'n
vijftien miniaturen op de gehele pagina en 56 kleine
tekstminiaturen en letters met historiën slechts een
deel van het Getijdenboek bevatte. Dat kwam pas
enkele jaren geleden aan het licht. In 1963 werd aan de
Pierpont Morgan Library, eveneens in New York, een
EEN
VERRUKKELIJKE
HERUITGAVE
VAN
EEN
BEFAAMD
MEESTERWERK
handschrift te koop aangeboden. Op de 19de-eeuWM
band stond „Heures de Catharina de Clêves-Martyro-
loge". Maar het eveneens rijk geïllustreerde werk bleek
bij bestudering incompleet te zijn; het voornaamste
deel, het klein officie („Heures") ontbrak. Toen de aan
winst van Morgan in 1964 tentoongesteld werd, kwam
men tot de oplossing: beide delen behoorden bij eikaas.
Waarschijnlijk zijn zij rond 1850 gesplitst.
Waarom dit is gebeurd? We weten
dat in 1856 het deel uit de Guennolcol-
lectie door de kunsthandel Jaques Jo
seph Techener te koop werd aangebo
den voor een bedrag van 15.000 francs,
rond 7.500 gulden dus. Voor die tijd was
dat een enorm bedrag voor een manus
cript en men zou kunnen vermoeden dat
de handige handelaar, die in het bezit
was van een boekwerk met veel meer
miniaturen dan gebruikelijk was op het
idee kwam om het boek te splitsen. Hij
kon er zodoende veel meer geld voor ma
ken. Hij deed die splitsing zo handig dat
het nooit iemand was opgevallen dat het
Getydenboek eigenlijk maar een half
boek was. Eigenlijk is dat wel merk
waardig, want het werk ls vele malen
beschreven en gereproduceerd. Maar die
beschrijvers hebben kennelijk vooral
oog gehad voor de afbeeldingen, want
een nauwkeurige studie van de tekst had
die onvolledigheid kunnen aantonen.
Moeilijk toegankelijk
Ter verontschuldiging van de deskun
digen moet hier wel gesteld worden dat
het boek zelfs voor geleerden moeilijk
toegankelijk was. Meestal ging men bij
publlkaties uit van foto's die de afzonder
lijke miniaturen betroffen. Hoe het zij,
eerst toen in 1904 op de tentoonstelling
beide handschriften in de Pierpont Mor
gan Library bij elkaar werden gebracht
bleek het onmiskenbare feit dat beide
delen één geheel waren. Men zag het
o.m. uit de eenheid van stijl, zowel wat
de miniaturen als wat de tekstpagina's
betreft, men kon het constateren uit
vochtplekjes e.d. die op oorspronkelijk
tegenover elkaar liggende pagina's
overdrukten en die nu precies op hun
plaats in de twee handschriften werden
teruggevonden. Maar het definitieve be
wijs werd geleverd toen men het Mor-
ganexemplaar uit de band haalde en
men de ravage van afgesneden, in een
nieuwe volgorde gelegde en vastgelijm
de bladen kon overzien. Toen was ook
een reconstructie van het geheel moge
lijk.
Heerlijk boekwerk
Waarom wij dit allemaal vertellen?
Bij Meulenhoff te Amsterdam is dat ge
reconstrueerde boek, compleet wat de
miniaturen betreft plus enkele voorbeel
den van de tekstpagina's verschenen. In
de juiste volgorde, op het oorspronkelij
ke formaat en door het toegepaste druk-
systeem zeven kleuren offset met
een enorme nauwgezetheid gereprodu
ceerd. Het is 'n heerlijk boekwerk gewor
den, dat zijn prijs (f 57,50) ten volle
waard is. Uw recensent, voor wie boe
ken dingen zijn waarmee hij dagelijks
zijn werk moet doen, tuil u graag beken
nen dat hij als een kind zo blij is met dit
kostbare boek.
De 160 facaimilepagina's ervan zyn
stuk voor stuk kleine kunstwerkjes van
die onbekende, die men de „Meester
van Catharina van Kleef" noemt. Wij
weten niets van hem, al bestaat er kans
dat door deze uitgave de geleerden wel
licht op het spoor gezet worden om iets
van zijn identiteit te weten te komen.
Waarschijnlijk lijkt het dat hij werken
van Jan van Eyck en de Meester van
Flémalle kende, omdat sommige schilde
rijen van deze meesters kennelijk als
Inspiratiebron voor zijn miniaturen heb
ben gewerkt, maar hij heeft nooit klak
keloos overgenomen. Alle afbeeldingen
zijn puur voor de miniatuurkunst ge
dacht: uiterst verfijnd, maar toch altijd
kloek van opzet en tekening.
Zijn grote oorspronkelijkheid blijkt
Aanbidding van het kind. De randversiering geeft een beeld van de speelse
geest van de kunstenaar: bloemen, maar ook een musicerend engeltje,
mannenfiguurtjes en een aapje.
vooral uit de randversieringen die de mi
niaturen omgeven. HIJ toont zich hier
een speelse geest die telkens weer nieu
we variaties wist te bedenken. Er zijn
vele, telkens verschillende randen van
bloemmotieven, maar vaak nam hij to
taal andere dingen te baat: er is een
rand opgebouwd uit vlinders, een uit
mosselen, uit peultjes en zelfs uit mun
ten. Het is ongelooflijk, deze rijkdom
aan details, deze trefzekere Inventiviteit
die telkens weer een nieuwe oplossing
vond. Wij zouden er u erg graag veel van
laten zien, maar een kranteafdruk leent
zich zo slecht voor reproduktie van
juist de schoonheid van heel kleine din
gen. Wat dat betreft biedt de t.v. veel
meer mogelijkheden, zoals u misschien
enkele weken geleden heeft gezien toen
Pierre Janssen deze uitgave in „Kunst
grepen" behandelde.
Elke afbeelding wordt begeleid door
ikonografische notifies van John Plum-
mer, die ook de goede inleiding verzorg
de. Plummer gaat daarbij zover als de
huidige wetenschap hem toestaat. Dat
betekent dat hij vaak in het duister moet
tasten alt het erom gaat om motieven
en voorwerpen in de randen te verkla
ren. Zo die al te verklaren zouden zijn,
want vaak lijkt het of de meester van
Catharina van Kleef alleen maar specie
heeft versierd zoals de steenhouwers
van middeleeuwse kathedralen some
speels konden versieren als zij de mo
tieven hakten voor bogen en waterspu-
Er blijven dus vraagpunten, waar men
aan de hand van deze uitgave naar har
telust op kan gaan puzzelen. Een heer
lijk werk, want dit boek ls vooral een
kijkboek. Men kan het niet uit handen
leggen omdat er zoveel te kijken is.
Daarom ook Is de prijs ervan bepaald
niet aan de hoge kant, want men krijgt
er iets voor ln zijn bezit waar men zijn
leven lang vreugde aan kan beleven. En
voor die vreugde is 87,50 gulden een la
ge prijs.
V«.
Nog drieëndertig Jaar en we zitten ln
bet Jaar tweeduizend. Daar is geen ont
komen aan. Prof. dr. J. A. Stalpers be
zint zich op dat feit ln Katernen 2000.
Hij ls professor ln de sociale pedagodiek
te Tilburg en de Katernen zijn een pu-
blikatie van de Werkgroep 2000 van het
instituut Kerk en Wereld. De Werkgroep
wil op „basis van medemenselijkheid de
communicatie in de huidige samenleving
bevorderen door Informatie, confronta
tie en oriëntatie".
Het katern van professor Stalpers is
bijzonder interessant. Hij wil geen pro
feet zijn, maar hij laat zien dat de ten
densen die naar een toekomst wijzen be
paald wel zijn te ontwaren en dat we er
nog niet aan toe zijn van die kennis der
tendensen een wijs gebruik te maken.
„Ons onderwijssysteem is, beoordeeld
vanuit bedrijfsefficiency, een uitermate
primitief systeem", en het huidige om
roepstelsel acht Stalpers bepaald niet
vertrouwenwekkend in het licht van de
ontwikkeling naar het jaar tweeduizend.
„Er zijn te weinig zenduren en de be
schikbare uren zijn voor vele groepen
nog te duur om c-en bevredigende, alzij
dige behoeftenvoorziening mogelijk te
maken". Dit is niettemin van belang,
omdat het van belang is dat in het jaar
tweeduizend de mens ieder individu
over „een krachtige culturele Identi
teit" zal moeten beschikken om raad te
"eten met zijn vrije tijd. Dat is een zeer
grote opgave, waaraan reeds nu moet
worden gewerkt, een tweede grote op
gave zal de „beheersing van de
macht" zijn. In tweeduizend leven we
namelijk in een wereld van instituten
en specialisten. „We moeten een stel
sel vinden dat de beste garantie geeft
tegen misbruik van biochemische macht,
van propagandistischs communicatie-
smacht en van organisatiemacht".
Raam is ditmaal geheel gewijd aan
de auteur Herman van den Bergh, die
zojuist zeventig jaar is geworden.
Zowat vijftig Jaar geleden verwierf
Herman van den Bergh zich, ln het
kleine wereldje dat in ons land poëzie
leest, nieuwe poëzie, een grote naam.
Hij zat toen in de redactie van Het Ge
tij en in dit herdenkingsnummer ver
telt hy daarover:
„In 1916 kreeg ik een briefje van Ernst
Groenevelt met het verzoek eens te ko
men praten. Dat maakte grote indruk
want hij was redacteur van een echt
literair blad: Het Getij. Zijn beneden
huis aan de Da Costakade maakte een
landelijk artistieke indruk. Het deed aan
Laren denken, aan de mode van Laren.
De zuster van Ernst Groenevelt droeg
een knotje en een bril; Ernst Groene
velt droeg een bril aan een touwtje,
een .revolutionair van 1919", libertijns
calvinistisch, Groenevelt vroeg of ik
niet een paar gedichten had! Ik had ze
bij me; ze zijn inderdaad opgenomen
Hij nam dus deel aan het „expressio
nistisch" verzet van Het Getij na de
eerste wereldoorlog, maar wat expres
sionisme was, wist hij naar eigen ge
tuigenis zelf niet. „Hoogstens had ik het
gevoel een gangmaker te zijn," Dat was
hij ook ln die dagen. HIJ schreef enkele
„studiën", die ln Nieuwe Tucht ver
zameld verschenen in 1928. Nieuwe
Tucht werd in het nummer van Raam
lntregaal herdrukt. Men kan er lezen
wat men toen in het literaire Nederland
dacht, een zo uitermate klein gebied.
„Mijn literaire bestaan heeft mij nooit
veel plezier gegeven," vertelde Herman
van den Bergh aan J. J. Af. Bakker
„Je ontmoet zo ontstellend veel strebe
rei, geldingsdrang. Het literaire leven is
het allerergste wat er bestaat; het be
staat namelijk niet. Er zijn alleen een
aantal ij veraars die met alles wat ze
gevonden hebben naar een tijdschrift lo-
Niettemin is het een genoegen Nieuwe
Tucht weer eens te lezen na zoveel Ja
ren, waarin zoveel verdween, al zijn er
enkele dingen overeind blijven staan,
waar we wel geen tranen meer bij ver
gieten, maar die nog schitteren in hun
waarachtigheid.
Het omslag van het Museumjournaal
verblindt de ogen, maar het schittert
niet. Het is een kleurencombinatie
lichtgroen en roze die een vorige ge
neratie gemeen zou hebben genoemd.
Soms heeft een vorige generatie wel
eens gelijk, en als dit omslag bij het
nieuwe regime van de kleur hoort, waar
W. A. L. Beeren over spreekt dan vin
den we dat jammei- voor het regime.
Overigens is het een zeer lezenswaar
dig artikel, dat ook naar het jaar twee
duizend wijst:
Derhalve geen gevoelig persoonlijk
schrift, geen compositorische dialectiek
die zo goed zou kloppen met het ideale
evenwicht dat de mens soms zoekt, geen
karakteristieke grillige vorm die het
avontuur en de nieuwsgierigheid uitlokt.
In plaats daarvan koppige tegendraads
heid, 'n soms lompe onwelwillendheid
Zo is er met alle duidelijke verschil
len en ook met alle relaties tot bij
voorbeeld pop-art een nieuws kunst
MERMAN VAN DEN BERGH
niets meer te maken heeft
met het gelimiteerde krachtenveld van
het naturalistische of psychologische
kunstwerk. Er kan geen onenigheid
over bestaan: zij is doorgaans niet voor
de kamer".
Dat laatste ls zeker waar naar de
voorbeelden te oordelen die Beeren zien
laat. Men zal er gewend aan moeten ra
ken, maar het is opvallend hoe snel het
publiek aan nieuwe kunsten gewend
raakt en er dus weer naar iets anders
moet worden gezocht. Jammer dat in
de beeldende of met plastische vormen
werkende kunst 't goede minder kans
heeft om over te blijven, vooral als het
niet voor de kamer gesohlkt ls.
Door het ministerie van Cultuur, Re
creatie en Maatschappelijk Werk wordt
bij de Staatsuitgeverij het tijdschrift
Trefpunt gepubliceerd. Hot luatste num
mer toont dat het tijdschrift alle mani
festaties waarbij het ministerie be
moeienis heeft wil begeleiden. Men
vindt er bijvoorbeeld een begeleiding bij
de prijsuitreiking aan Jaap Wagemaker,
maar, ook een jaaroverzicht van de
raad voor de kunst en artikelen over
monumentenzorg. Voor wie op de hoog
te wil blijven van wat er hier, op weg
naar het jaar tweeduizend, door de re
gering aan cultureel beleid wordt ge
daan, een bijzondere uitgave. We zijn
niet zonder angst op weg naar twee
duizend. Heinz Neudecker wijst ln Maat
staf er op, dat na 1 april, als Frankrijk
uit de organisatie treedt, „de zware
NATO-ateen om Nederlands zwakke nek
nog zwaarder zal wordenDan zul
len Nederland. België en Noordwest-
Dultsland (bulten de neutraio) zone van
Frankrijk, Zwitserland en Oostenrijk)
bezaaid zijn met bases, en zullen de
NATO-aanvoerliJnen voor een groot
deel door de arme lage landen gaan lo
in Maatstuf staat ook een uitstekend
artikel over Gorter vun R. A. Cornets
de Groot, dat iedere liefhebber van Gor
ters poëzie goed doet te lezen en Jan H.
de Groot richt er zich ln 'n open brief
aan de minister van Justitie van het ka
binet Cals. Hij laat aun duidelijkheid
niets te wensen over. Hij handelt over
Lages.
Mijnheer de minister, ik u)il niet tre
den in uw prerogatieven, die u vrijheid
van handelen gaven terzake de gron
den van de strafonderbreking. Ik ver
zoen mij echter niet met uw bedrog,
waarbij de Kamerkudde zich applaudis
serend neerlegde. Ik vergeef u niet het
spitsvondig geïllustreerd bedrog waar
mee u, met de vrijlating van arrogante
Willy, het vaderlands volk In de luren
legde. Ik vergeef u het verraad niet aan
de honderdduizend joodse burgers en de
twee maal tienduizend soldaten en ver
zetsstrijders, die deze godverlaten
schurk op otivoorstelbare wijze om het
leven heeft gebracht. U hebt u stinken
de gemaakt voor 't aangezicht van one
volk. Ik nodig u uit om af te treden (de
brief werd in 1966 geschreven). Ik brand
merk u als een bedrieger. U zult de ge
schiedenis van dit volk ingaan als een
leugenaar".