HET MAUTHAUSEN
VAN DE HIMALAJA
„Zie om ons heen, aanschouw ons leed"
Steengroeve
voor velen
eigen graf
Overkant
Tot hun dood
Verschrikking
TIBET WAS HUN VADERLAND
w
m
DE LE3DSE COURANT
CHAMBA Beneden, in het dal van de
snelstromende Ravi, verlang ik naar het
milde geruis van een verfrissende
douche, zo brandend heet is de zon en
zo stoffig is het daar. Maar boven, bijna
drieduizend meter hoger, huiver ik in
de kille nevel, die de eeuwige sneeuw
van het kale gebergte aan het oog ont
trekt, Mhani, de 20-jarige boeddhisti
sche monnik, die als tolk en als gids
Het punt waar we de wagens in de
steek moeten laten, ligt toch nog aan
zienlijk verder dan ik gehoopt had. Van
de jeep. waarin ik zit, moet op een riskant
moment het aan de zijkant bevestigde
reservewiel worden afgeschroefd, omdat
hij anders te breed is om langs een iavijn
te worden gemanoeuvreerdHelaas,
aan de paarden hebben we niet veel. Na
een paar kilometer stuiten we op een
weginstorting, die slechts te voet te over
winnen is. Er komen er liefst nog twaalf.
De laatste is als een grote puinhoop,
waar we stapje voor stapje overheen
moeten schuifelen. Een van ons blijft ste
ken in het gruis, dat onder zijn voeten
begint weg te gljjden. Minutenlang blijft
hij als het ware hangen tot hij door de
ijzig kalm blijvende Mhani uit zijn be
narde positie wordt gepraat.
Na bijna vijf uur dan eindelijk Kan
dia. Dat denken we althans, omdat we
het tentenkamp met zijn gebedsvlaggen
op een helling zien liggen. Als we ech
ter verder gaan, staan we plotseling
voor een diepe kloof, waardoor ee
viertje loodrecht naar beneden gutst.
optreedt, wikkelt zich behaaglijk in zijn
wijnrode zen: een brede schouderdoek,
die twee keer zo lang Is als hijzelf. Hij
is in zijn element. Als een berggeit
springt hij van het ene rotsblok naar
het andere. Als er obstakels genomen
moeten worden, blijft hij staan om het
gezelschap, waartoe ik behoor, de minst
moeilijke weg te wijzen. We hebben
zijn leiding heel hard nodig. Als hij er
niet was geweest en ons niet zo enthou
siast had aangespoord, waren wij, laag-
landers, er nooit gekomen. Als we op
de zeventiende dag van de negende
maand van het jaar van het vuurpaard
Chamba verlaten, weten we, eerlijk
gezegd, niet waaraan we begonnen zijn.
Het doel, een Tibetaans wegwerkers
kamp in Tallai, ligt hemelsbreed zo'n
tachtig kilometer van de Chinese grens
vandaan. Op een plateau daar bevinden
zich enkele tijdelijke nederzettingen, die
tezamen als Kandia worden aangeduid.
De drie jeeps, die ons vervoerden,
hobbelen zwaar over de ruwe keien,
waarmee de bergwegen in het hoge
noorden van India zijn geplaveid. De
inheemse ambtenaar, die onze tocht
mogelijk tracht te maken, heeft ons in
alle vroegte aan het ontbijt verteld, dat
hij die nacht negen paarden heeft laten
opvoeren. De in ruig Himalajawerk ge
trainde viervoeters zijn bestemd ons
over het smalle pad te brengen, waar
over geen voertuig kan gaan.
Onze tenten zjjn verrot.
Aan de overkant bevinden zich Tibe-
tanen, die ons met vreugdekreten be
groeten, Als ze merken dat we niet
verder durven, demonstreren ze hoe het
toch zou lukken. Ze balanceren op
smalle richel naar het bruisende
ter, laten zich zakken op een uitsteken
de kei en springen handig naar de
kant. Terug gaat het al even vlot. De
gaping van zeker honderd meter onder
hen doet hun blijkbaar niets.
Ons daarentegen wel. We hebben
geen bergschoenen en geen touwen, kort-
gerust bovendien zijn we geen sher-1
pa's. die in de bergen geboren zijn en
precies weten waar ze de voet wel en
met moeten zetten. De tocht wordt on
verbiddelijk afgelast. In het zicht van
de haven stranden wij.
Mhani, die als een rasechte Tibetaan
al heen en weer over de kloof is ge-
I weest, toont zich radeloos. Hij smeekt
verder te gaan. „Het is moeilijk,
naar wij, berggidsen, zullen jullie
meter voor meter begeleiden. Als jul
lie precies doen wat we zeggen, gebeurt
niets. Alsjeblieft, doe het. Doe het.
Alsjeblieft. Daar boven bidden ze dat
jullie het zullen halen".
Vier van ons voelen er wel wat voor.
meer daar we zo'n lange en zware
weg gekomen zijn. Alleen wordt Mhani
duidelijk gemaakt dat hij een ander
voetpad zal moeten vinden. Voor geen
geld durven we over die kloof te sprin
gen. Steil naar boven gaat het nu. De
sherpa's bij wie geen enkele inspanning
te zien is, leiden onze handen en voe
ten. Ze wijzen naar uitsteeksels in de
leisteenwand, die als steunpun' kunnen
worden gebruikt. Ze verleggen stenen
om ons steviger te doen staan. Op de
ze wijze komen we 50 meter boven de
kloof over het riviertje heen. Op dezelf
de wijze dalen we naar beneden, waar
na we nog een tachtig meter steil om
hoog moeten om het kamp te bereiken.
Als we daar aankomen, zijn we uitge
put. We hebben zeker tien minuten no
dig om op adem te komen. De lucht is
ijl, het bonzend hart lijkt loodzwaar.
Met verwondering neem ik d« gidsen
op, die nergens last van schijnen te
hebben.
In het enige stenen gebouwtje worden
ons stoelen met opgeklopte kussens aan
geboden. Een Tibetaanse draagt thee
en naar zeekaak smakende koekjes aan.
De pot en het schaaltje koestert ze als
het ware in haar handen. Het is een
puur Chinees ceremonieel, waarbij geen
woord gesproken wordt. Als er
vlieg in mijn kopje valt, haalt ze dit
gevraagd weg en zet er ©en schoon
in de plaats.
Voor lagelanders onneembare kloof en de sherpa's, die ons tegemoet klommen.
Met haar jongste kind i
kampbewoners op. Ze zijn in lompen
gehuld en laten hun gebedsmolen met
de zon mee in de rechterhand ronddraai
en. Eentonig prevelen ze hun mecha
nisch gebed, dat ik me door Mhani heb
laten uitleggen. Het bestaat slechts uit
een zin, die urenlang wordt herhaald.
„Om mani-padme-hum", murmelen ze.
„O, gij juweel van de lotusbloem". Het
is een poëtische benaming voor hun
hoofdgod Boeddha.
De wind giert door de gaten in het dak.
Er wordt nog steeds niet gesproken. Rus
tig drinken wij onze thee uit, terwijl
mannen en vrouwen, die we niet verstaan
kunnen, verwachtingsvol naar ons kijken.
De twee kampleiders stappen binnen.
Met de vingertoppen tegen elkaar en
met samengevoegde handen onder de
kin brengen ze de gebruikelijke groet
waarna ze tegenover ons plaats nemen.
Voor hen geen thee en geen koekjes.
Dat zou te duur zijn en schele ogen ge
ven. De verversingen zijn uitsluitend
voor de gasten bestemd, voor ons dus,
die in ons hele leven nooit iets te kort
komen.
Tonsur Lobsang Therjey, de persoon
lijke vertegenwoordiger van de Dalai
Lama, begint aarzelend te praten. Mha-'
ni, onze onvervangbare gids-lolk, ver
taalt zijn woorden in het Engels. „Wij
heten u welkom", zegt de magere man
met de grote hoed. „Wij weten dat u
van heel ver gekomen bent. We zijn
blij dat die kloof daar beneden geen on
overkomelijk obstakel voor u was. We
waren er even bang voor. We hebben
even getwijfeld, of we u hier zouden
zien om onze smeekbeden naar de vrije
wereld over te brengen".
„Zie om u heen. Aanschouw ons leed.
We waren zeshonderd in getal,
er nog maar 535 van overgebleven. On
ze mannen en vrouwen, die van huis
uit welgestelden zijn, bouwen met hun
blote handen aan wegen, die met dyna
miet uit de rotsen moeten worden ge
blazen. Ze zijn dit werk en deze ellen
de niet gewend. Hun rug staat krom.
rug gebonden
Hun handen zijn zo hard geworden als
perkament. Hun gezicht is verweerd en
als een bron van verdriet".
„Onze kinderen worden bij ons va
daan gehaald, zodra ze groot geno
zijn om naar school te gaan. Ze ve
vreemden van ons, we zien hen som:
in jaren niet. Onze bejaarden moeten to
de dag van hun dood in de steengroe
ven werken. Onze zieken slepen zich
zonder welke medische vi
ging ook".
De tenten waarin we wonen, hangen
als vodden aan elkaar. Het is hier vaak
doordringend koud. 's Winters ligt
sneeuw, in de donkere, lange nachten
glijden de temperaturen tot onder het
nulpunt".
„Tien procent van onze mensen komt
om. Ze worden gesloopt door kwalen,
waaronder tuberculose. Ze vallen in de
ravijnenf of vinden de dood door het ge
weld van de explosieven, waarmee we
rotswanden moeten laten springen".
„We verdienen nauwelijks genoeg om
te kunnen leven. Voor een dagloon kun
nen we nog geen anderhalve liter rijst
kopen. De uitbetalingen geschieden
regelmatig. Het voedsel moet vaak
heel ver weg worden gehaald".
Als Tonsur Lobsang Therjey verklaart,
dat hij en zijn kampgenoten in geen
maanden melk hebben gezien, kijk ik
beschaamd naar het kannetje, waarmee
nogal royaal zijn omgegaan. Mhani
zegt later dat de melk, die wij in onze
thee gebruiken, de vorige dag uit het
afgelegen Chamba is gehaald. Voor een
halve liter in een busje heeft een koe
rier twaalf uur lang moeten lopen, al
leen omdat er gasten kwamen.
„De weg vordert", vervolgt de ver
tegenwoordiger van de Dalai Lama, die
zelf nog niet de helft van een Tibetaan
se dwangarbeider verdient, „en met de
ze weg trekken we steeds hoger de ber
gen in. We zien er tegenop. Hoe hoger
we komen, hoe kouder het wordt".
„We denken veel. We vragen ons voort
durend af wat er met onze kinderen en
onze ouders gebeurt, die onder het Chi
nese juk zuchten. We hebben nooit van
uw land gehoord, maar misschien wil men
daar toch aan ons denken. Veel hebben
we niet nodig. Als we maar verlost wor
den uit dit trieste bestaan, dat langzaam
maar zeker naar de ondergang voert".
Ik dwaal wat door het kamp en zie
dat de 150 tenten, die er staan, vol ga
ten en scheuren zitten. In de kille nevel
cirkelt de rook van een houtvuurtji
naar boven. Een oude vrouw met eei
gegroefd gezicht is bezig haar schamele
potje te koken. Een paar vuile klnderëh
kijken hongerig toe. Als we de terug
tocht aanvaarden, begint er regen te val
len. Diep beneden me, op de in aan
bouw zijnde weg, zie ik zwarte figuur
tjes achter een reusachtige, uitstekende
rots staan. Ze schuilen, zij 't niet
het hemelwater, maar voor naderend
explosiegevaar
Eerst een stofwolk, vervolgens het als
een pudding in elkaar zakken van ee
bergwand, tenslotte een doffe knal, di
als donder door het voorgebergte van d
Himalaya rolt. De zwarte figuurtjes be
wegen naar de plaats, waar de dyna-
mietlading werd aangebracht. Zelf kom
ik daar een kwartiertje later aai
Met als gereedschap slechts
voet. een schop en een hamer zijn de Ti
betaanse wegwerkers bezig het pi
te ruimen. Vrouwen, dikwijls noj
een kind op de rug, doen hetzelfde
werk als mannen. Ze dragen met de
handen klompen steen weg om deze in
het ravijn te laten vallen. Ze hanteren
schoppen, die anderen met een touw
naar zich toetrekken. Er wordt gezon
gen. Niet uit vreugde, maar om door rit
me de arbeid te verlichten.
Langs de bergwand, die zo scherp is
als leisteen maar kan zijn, staat een zie
ke. Hij is asgrauw en hij kan haast geen
stap verzetten. Mhani vertaalt zijn ho
tend uitgebrachte woorden. Als hij
het kamp blijft, verdient hij geen gi
als hij geen geld verdient, krijgt
geen eten, als hij niet eet, kan hij i
Op een andere plaats sjouwt e<
getje van een jaar of vier met keien,
hij, evenals de volwassenen
bergrand gooit. Er zijn geen vangnet
Het ventje staat steeds opnieuw ang
dicht bij het ravijn. Een pas
baby ligt op een matje te schreien, i
hoofd van het kind is met een
doek bedekt om het stof, dat overal
Ik verlaat deze plaats van versch;
king, dit Mauthausen van de HimalJ
met een gevoel van onbehagen
standigheden voortslepen. Was htj uit
recht op een beetje zonneschijn. AH
omdat de Tibetaan balling werd in
land als India, waar de menselijke v
digheid met voeten getreden wordt,
hij zich in concentratiekampachtige t
stndigheden voortslepen. Was hij uit
zelfde vrijheidsovertuiging in West-
ropa terecht gekomen, dan wa:
de Hongaar van na de opstand
1956/ in de warmte van een bescher
sfeer ontvangen.
Het giet nu- van. da regen. De stelle
om de kloof, die we gekomen zijn, Is i
begaanbaar geworden. De duisternis r j
gint al te vallen, als we door hetzel
groepje Tibetanen over die onneemti
afgrond de enige uitweg geholi
worden. Met twee boomstammen sla
de sherpa's erin een brug te slaan
kan niet naar hun gelaveer kijken, om
ik elk ogenblik verwacht dat er een n
beneden zal vallen. Voetje voor vo<
ondersteund en begeleid door hooi
vreesloze vluchtelingen, die ook nog
zen van Mhani als een koord tussen
in hebben gespannen, bereiken we
vier de overkant. Daar vindt het afsc
CHAMBA - Tibet was hun
vaderland. Ze waren daar
gelukkig. Ze hadden huizen
om in te wonen, kleding om
zich te bedekken en ragi
(een soort gerst) en melk
om van te leven. Ze waren
één met hun gezin, hun fa
milie en hun buren.
Hoe anders is dit nu al
lemaal. De Chinese bezet
ter sloeg wreed toe, toen
het kleine, Tibetaanse volk
(1.5 milj. zielen) niet naar
zijn pijpen wilde dansen.
Maatschappelijk en geeste
lijk is er sprake van een
totale ontworteling. Nog
altijd woedt de terreur op
„het dak van de wereld".
De vlam der vrijheid flak
kert in de kleumende han
den der Khampa's, die een
verloren strijd in de bergen
voeren. Het verzet eist zijn
getal die sinds '59 naar
India, Nepal, Bhoetan en
Sikkim wisten te ontkomen
De helft van hen leeft in
behoeftige omstandigheden.
Voor meer dan een kwart:
de mannen, vrouwen en
kinderen namelijk die aan
militaire wegen in het
bergland werken, ziet de
toekomst er somber-uit, als
Nederland en een twintig
tal andere Europese landen
niet diep in de zak tasten.
Op maandag 24 oktober
s. is ten behoeve van de
Tibetaanse ballingen een
huis-aan-huis-actie gepland
Een leger van vrijwilligers
/sters gaat 's avonds met
de collectebus op pad, ter
wijl de televisie en de ra
dio speciale programma's
zullen uitzenden. Het hele
slachtoffers, het juiste aan- la's in de noordelijke hoog- Tibetaanse vluchtelingen-
tal is alleen Peking bekend, landen van de Himalaja probleem kan met 25 mil-
Wij van het beschutte niet helpen. Wel echter de joen gulden worden opge-
Westen kunnen de gueril- vluchtelingen 60.000 in lost
iek. Zij» dagtaak bestaat alleen nog uit bidden.
van de kampleiding plaats, die event I
over de kloof geklauterd is, zij 't op e
houtje.
We zijn u dankbaar zegt Thonsur 1
sang Therjey ten afscheid. Als de
tot de lippen gestegen is, wordt
meest trotse mens een bedelaar,
mezelf heb ik niets nodig, maa
schaam me niet voor mijn landgen
te vragen.
Doorweekt van de regen komen w
onze jeeps aan, die uren hebben s
wachten. Als we achter het felle
van de schijnwerpers langzaam naar
neden hobbelen, pakt Mahni zijn
bedsketting en begint eentonig t
len. We storen hem niet. Wel erkent
later dat het juist is wat ik m
horen tijdens de laatste etappe
klirntocht naar Tallai en Kandia. Zt
er risico aan ons gestrompeld kleefde
gon hij luider te bidden dan norit