REMBRANDT —in de zwarte kunst Twee handen van zwart LEVEN EN WERK VAN MARCEL PROEST ZATERDAG 11 SEPTEMBER 1965 DÉ LEIDSE COURANT PAGINA 11 RICHARD HOUSTON RBMBRANDTS WIFE Opmerkelijk debuut van Eduard Visser VERHALEN UIT TEXAS Sprookje In „Vang de Gouden Vlinder" komt deze pseudo-poëzie zelfs tot een sprook- Korte verhalen vertellen is niet zo gemakkelijk als het misschien lijkt. In Amerikaen ook wel elders, heeft men er aparte cursussen voor. Alen gaat daar methodisch te werk, men gaat uit van de verschillende voorbeelden van korte verhalen die reeds bestaan en de cursist kan daar dan een voorbeeld uit kiezen om te beginnen. Dat houdt in, dat de meeste korte verhalen al ge schreven zijn. Nu kan men niet zonder grond vaststellen dat alles al eens ge schreven is, dat alles wat de mensen tegenwoordig schrijven maar variatie is op eeuwen lang gebruikte motieven. Dit is in bepaalde zin natuurlijk waar, zeker in de poëzie, maar in het korte verhaal, geloven we misschien nog meer. Heel veel schrijverij komt voor uit 't bewustzijn van dit feit. Men ziet er de auteurs krampachtig bezig om iets nieuws te schrijven en zelfs, als ze slagen, blijft toch altijd die krampachtigheid in het anders dan vroe ger willen zijn. Argeloos Er zijn natuurlijk daarnaast auteurs die zich in het geheel niet bewust zijn, dat ze geschiedenissen aan het vertel len zijn, die in hoofdzaak al eerder en veel beter werden verteld. Dat zijn dan meestal debutanten of argeloze cursis ten van het Amerikaanse genre. Bij het debuut van Eduard Visser 7wee handen van Zwart, een bundel torte verhalen, die bjj J. M. Meulen- ioff te A'dam uitkwam en. die reeds iet meest opvallende prozadebuut van de laatste jaren genoemd werd kan Tien onmiddellijk zien dat men wel de gelijk met een debutant te doen heeft, die toch nog wel een zekere argeloos heid heeft behouden. Het eerste ver haal bijvoorbeeld: „Zeg maar dat hij struikelde" is een oud verhaal, dat reeds, vele malen in verschillende va riaties is verteld en de variatie van Visser is niet eens zo bijzonder origi- Toch laat dit eerste vérhaal van de bundel reeds zien, dat Eduard Visser, die rechten studeert en toneelkritiek bedrijft in Amsterdam, beslist over ta lent beschikt. Hij weet hoe hij een kort verhaal moet aanpakken, hij beseft dat dit een bepaalde economie nodig heeft, dat men in een kort verhaal niet wijd lopig zijn moet en dat de beschrijving, die niet altijd gemist kan worden, aan het verhaal deel moet hebben. „Met zijn armen hing hij over de rand van het bassin. Hij bracht zijn1 droge rechterhand naar de mond en ging met de vingers naar de lippen. Droog en gebarsten. Als de aarde hier." Dat is het begin van het eerste verhaal I in het boek en het is in zijn exactheid een goed begin. Zo lang Eduard Visser zich houdt aan deze soberheid en exact heid is zijn vertelling goed. Maar er zijn ook momenten in de bundel, spe ciaal in het verhaal „De Ondergang" een zonsondergang, dat Eduard Visser niet zo sober is. dat hü zich te buiten gaat aan wat men pseudo-poëzie zou kunnen noemen of „hogere literatuur". Avond. De zon gaat schuil achter een gevederde wolk, die een paarse schrikkleur kreeg. Daarboven zweeft de witte trouwsluier van een nu bijna gelukkige bruid. De fijne gouddraden in het weefsel werpen een vreemd licht op de voor dit feest niet genode en dus ook niet aanwezige gasten: de gras vlakte, zo eindeloos en droevig, dat er geen horizon voor te vinden is, de boom" etc. „Zodra de oude kever dit hoorde, vloog hij regelrecht en zo vlug als in zijn jongensmaanden, naar het blad waar de vlinder op stond. Zij had haar vleugels naar de zon gekeerd en keek de trillende kever onbevreesd in de Daarnaast heeft Eduard Visser in deze Verhalen uit Texas, want de ver tellingen spelen zich in Texas af, de ge woonte om van de eerste persoon over te gaan in de derde persoon. Daardoor is het hem mogelijk de situatie dan van een geheel andere kant te bekijken. Men kan deze methode het best waar nemen in „Ik Haat de Monsters!" dat gedeeltelijk over een jongeman gaat die met paarden is opgevoed en die bang voor die dieren. De methode is, op zich genomen, niet nieuw, maar daarom nog niet verwerpelijk. In het gebruik e kan men bij Eduard Visser opmerken dat hij nog niet zo lang geleden met schrijven begon, hij is er nog een beetje onhandig in. Sommige verhalen in de bundel herin neren vluchtig aan verhalen van Dahl, een goed voorbeeld daarvan is het laatste, het titelverhaal „Twee Handen Evenals Dahl wel eens doet, laat Eduard Visser in het verhaal het bui tennatuurlijke meespelen en het „enge". Allerd een jongeman die niet vijan dig staat tegenover negers, maar z< toch wel zeer nadrukkelijk van een an der ras vindt, komt bij Cornelius, eer jonge man, die aan het experimenteren is met het veranderen van de huid kleur. Cornelis toont er enige voorbeel den. Maar al is er zonder twijfel resul taat, een neger met een krijtwit hoofd, erg geslaagd zijn de resultaten toch nog niet. Allerd heeft daarna een avontuur met Toen we de zomertentoonstelling in het Remibrandt- huis aan de Jodenbreestraat te Amsterdam bezochten, die nog tot oktober duurt, hoorden we rond ons door de vrij talrijke bezoekers verschillende talen spreken be halve de onze. Hoeveel landgenoten zouden er zijn, dach ten we, die nooit in het Rembrandthuis geweest zijn, die daar nooit het grafisch werk van Rembrandt hebben bekeken? Zelfs zij die boeken met etsen en tekeningen van Rembrandt bezitten zijn daar wellicht nooit de originelen gaan zien, die men er te kust en te keur kan vinden. Deze originelen zijn uiteraard veel belaiigrijker dan wat de zomertentoonstelling ons biedt, maar mis schien kan die tentoonstelling aanleiding zijn voor som mige landgenoten om naar het Rembrandthuis te gaan. De zomertentoonstelling is ge wijd aan de zwarte kunst of de mezzotint, aan Rembrandt in de Zwarte kunst, -dat wil zeg gen aan reprodukties van schil derijen en grafiek van Rem brandt door middel van deze bepaalde techniek gemaakt. De mezzotint of de zwarte- kunstprent wordt verkregen door een koperen plaat geheel ruw te maken en dan door middel van een soort vijl lich tere plekken af te schaven. Wie de kunst verstaat, kan door dat schaven allerlei tussentinten verkrijgen, vandaar de naam mezzotint. Met deze techniek heeft Curieuze tentoonstelling in Amsterdam ceerd in Duitsland, in Neder land en in Engeland. Vooral in Engeland heeft men daarmede zeer verrassende resultaten be reikt. Achttiende eeuw Dat geschiedde in de achttiende eeuw en dat is merkwaardig, want juist in de achttiende eeuw zoals men weet stond Rembrandt niet bepaald in de gunst bij de kritiek. Men maakte uiteraard mezzotinten van de grote Italianen, van Rubens en van Van Dyck, maar het publiek, dat geen schilde rijen maar wel deze zwarte- veel schilderijen gereprodu-kunstprenten kon betalen had een bijzonder sterke voorkeur voor de door de kritiek ge kleineerde Rembrandt. De belangstelling ging in het bij zonder uit naai" reprodukties van portretten en van schilderijen van een verhalende aard. Niet zelden meende de graficus die een mezzotint maakte, een schilderij van Rembrandt na te bootsen in zijn techniek, terwijl hij in werkelijkheid een schil derij van een van Rembrandts leerlingen tot voorbeeld had. Een anonieme mezzotint die Rembrandts Vader heet is in werkelijkheid een reproduktie van een schilderij van Salomon Koninck. en het portret van Tromp van George Graham is naar een werk door Daniël de Koninck geschilderd. Men heeflt hieruit terecht afge leid, dat het achttiende eeuwse publiek Rembrandt heel anders bekeek dan wij dat tegenwoor dig doen. De smaak van dat publiek ging uit naar het ro mantische zou men kunnen zeggen. Earlom vervaardigde zo verschillende mezzotinten van Rembrandt, die inderdaad niet op werk van Rembrandt terug gingen. Elia en de zoon van de weduwe, dat bijzonder romantisch is. althans ift de reprsduktie, werd waarschijnlijk door Gerbrand van den Eeckhout geschilderd of Johannes Victoors en Pethers laat ons een mezzotint zien die Ferdinand Bols zelfportret voorstelt. Soms wordt 't schilde rij in spiegelbeeld weergegeven b.v. 'n portret of zelfportret dat thans in het museum van Sao Paolo is in Brazilië, een mezzo tint van de Nederlander P. van Bleeck. De zwarte kunstenaars veroorloofden zich ook wel eens vrijheden.. Toen Jan van der Bruggen een mezzotint maakte van Rembrandts ets De Goud weger zette hij in het interieur een aapje dat in het origineel in het geheel niet voorkomt. Over het algemeen leenden zich, wonderlijk genoeg, etsen en tekeningen minder tot repro duktie in mezzotint dan schil derijen zoals men op de ten toonstelling duidelijk kan zien. Fraaie prenten Er zijn ongetwijfeld fraaie prenten op de tentoonstelling: Een man met mes, waarschijn lijk de apostel Bartholomeus, van Richard Houston, de spie gelbeeldige prent van Saskia als de godin Flora van William Pether, de Filosoof Zeno van Bernard Picart, die vooral als graveur zich een naam heeft verworven, het zelfportret van Rembrandt door Pieter Louw en de merkwaardige zwarte kunstprent die Rembrandts Wife heet van Richard Earlom naar het schilderij in de Ermitage te Leningrad. Ze kan uiteraard niet Saskia voorstellen, want het is een veel oudere vrouw en toen het schilderij ontstond was Saskia reeds een jaar of vijf overleden. Toch doet men. geloven we, de zomertentoonstelling geen on recht als men ze meer curieus dan van hoge kunstwaarde acht. Als men in de andere kabinet ten van het Rembraridthuis te recht komt en in de hal, gaat men ze al spoedig vergeten voor Rembrandt zelf. Hij is onbe twist een meester in de ets kunst. zoals hij dait in de schil derkunst is. Hij maakte portret- DE SYNAGOGE ten, te beginnen met de vroege ets van zijn moeder, en al spoedig de zelfportrettten. Heel veel beroemdheden en kennis sen heeft hij dn een ets ver eeuwigd. Hij maakte prenten naar de mythologie, maar voor al tal van bijbelse etsen, die hij zette in zijn eigen tijd. maar meer nog in het ogenblik van magistrale ets als hel landschap met de drie bomen, maar ook een zo snelle weergave als het Bruggetje van Six. Zijn ets techniek. waarbij hij ook de droge-naaldtechniek toepaste en de mezzotinttechniek. nam steeds aan rijkheid en trefzeker heid toe. Hij ging er altijd uit van het vertrouwde en geziene. BEDELAARS AAN DE DEUR zijn eigen fantasie. Enkele van zijn mooiste naakten, bijvoor beeld die van de slapende ne gerin. maakte hü als ets. Landschappen Hij etste kleine volkstafereel tjes die van een grondige ken nis van het volk uitgaan en vooral ook verschillende land schappen, die tot de schoonste landschapverbceldingen beho ren die «r zijn, niet alleen een van de onmiddellijke ervaring. Men kan dat nagaan aan een minder algemeen bekende ets als De Synagoge en een zeer bekende als de Bedelaars aan de deur. Maar dit onmiddellijk ervarene wordt er omgezet in die andere wereld, de wereld van de kunst. Om dit geheel te ervaren is het bladeren in een boek met afbeeldingen, al zijn die nog zo goed, niet voldoende. Daarvoor dient men naar het Rembrandthuis zelf te gaan. een negerinnetje, Ruby-Ann, waarbij hij zich bepaald niet prettig gedraagt. Hij verlaat haar als zij met starre ogen omhoog kijkt. „Resoluut draaide hij zich om en naar de badkamer. Hij deed de deur op slot, liet het bad volstromen en hing zijn kleren netjes op de daarvoor be stemde haakjes. Vervolgens stapte hij in het stomende water en begon bijna te zingen van genoegen. Grommend pakte hij een stuk zeep en ging zich wassen. Opeens wreef hij met kracht zijn ogen uit. Ongelovig keek hij de binnenkant van zijn handen, krabde er met een nagel aan. Hij vloekte, greep een borstel en boende als een razende. Weer keek hij, anstig hijgend, de handen vlak voor zijn ogen. Maar zij bleven wat ze waren. Zwart." Eduard Visser, die met deze verha len debuteert, zou twee kanten uit kun nen. de kant van Dahl, het perfecte gru welverhaal met de pointe, of de kant van een wezenlijker expressie, van de literatuur, uiteraard zonder „hogere" literatuur of pseudo-poëzie. We zijn benieuwd welke kant hij kiest, want talent heeft hij. JOS PANHUIJSEN. Grootmeester op de ,Shahnai Khan. De ,.shahnai*'-speler. Bis gezelschap naar ons land. „Shahnai" is de Indische naam voor een fluit, die, op de kleppen na, een grote {elijkenis vertoont met onze hobo. Het is een der best ontwikkelde houten blaasinstrumenten, dat bijzonder in trek is in Noord-India. Pas onlangs raakte dit instrument, dat voordien uitsluitend werd bespeeld bij processies en bruiloften, in zwang voor concertmuziek. Bismillah Khan, die werd opgeleid door zijn oom, Ali Bux Khan, kreeg in april 1956 het „Sangeet Naitak Academy Award" voor Instrumentale Hindoestaanse rhuziek. Hij geldt als één van de meest vooraanstaande musici van zijn land en werd als zodanig vele malen onderscheiden. In zijn gezelschap zijn nog vijf andere ,,shahnai"-spelers. waarvan er drie de solistische partij zo nu en dan overnemen, terwijl twee door een speciale ademhalingstechniek een voortdurende toon aanhouden. Na Den Haag, waar hij op 16 september aanstaande in „Op Gouden Wieken" optreedt, bezoekt hü Amsterdam voor een nachtvoorstelling op vrijdag 17 en zaterdag 18 september aanstaande in het Meuwe de la Marbhe&ten „Om gelukkig te zijn dient men een goede gezondheid en een slecht geheu gen te hebben". Dat is een uitspraak van de actrice Edwige Feuillère, die we in het afgelopen seizoen, charmant als altijd, nog in de Koninklijke Schouw burg hebben zien optreden. Uitgaande van de waarheid van deze uitspraak is Marcel Proust, de schrijver op zoek naar de verloren tijd, bepaald niet ge lukkig geweest, hij had geen goede ge zondheid, hij heeft een groot deel van zijn leven in bed doorgebracht, hij leed aan astma, en hij had een fantastisch goed geheugen, anders zou zijn zoeken de verloren tijd niet tot een re sultaat hebben gevoerd, dat de wereld terecht tot de grootste bewondering bracht. Toen hij gestorven was. zei de abbé Mugnier van hem: Proust dood? Nie mand is meer levend dan hij". En dat is nog altijd volkomen waar. Men kan zeggen dat er meer mensen over zijn A La. Recherche du Temps Perdu, Op Zoek naar de Verloren Tijd, spreken er mensen zijn, die het geheel ge lezen hebben. Maar Un Amour de Swann, dat er een onderdeel van vormt hebben wel talloze mensen gelezen en op het ogenblik is men A La Recherche du Temps Perdu dat toch wel sterk ?n boek voor „the happy few" lijkt in pocketformaat in de reeks Le Livre de Poche aan het uitgeven. Dat doet men als men niet rekenen kan op een Tie van vele duizenden exempla- Biografie van George D. Painter nu voltooid Abbé Mugnier Proust is dus nog altijd meer levend dan menigeen in de zin die de goede abbé Mugnier bedoelde. j was goed deze abbé, hij leefde ui terst sober, omdat hij veel weggaf en hij trok zich niet alleen het lot der behoef- tigen aan in materiële zin, maar ook de behoeftigen van andere aard. Hij be woog zich met zijn kleine gestalte tus- de artiesten en tussen de leden van de aristocratie uit de „hoogste kringen" i men zag hem daar graag. Hij heeft van Paul Léautaud beweerd, dat die „plus chrétien" was dan hij, hetgeen ons toch meer lief dan waar lijkt. Hij droeg de uitvaartmis voor Marcel Proust op in de kerk van Saint-Pierre- de-Chaillot in Parijs, dichtbfj het laatste huis van Proust, 44 Rue Hamelin. Dat was de eenentwintigste november 1922. En ieder jaar bleef hij in diezelfde kerk een gedachtenismls opdragen tot er nie mand meer kwam. Men kan dit lezen in het tweede deel van Marcel Proust, A. Biography van George D. Painter, dat onlangs bij Chatto Windus te Londen verscheen. Heel veel bewonderaars van Proust hebben met verlangen naar dit tweede deel uitgezien. Niemand minder dan Anthony Powell verklaarde dit In een bespreking van het eerste deel. Angus Wilson verklaarde over het eerste deel, dat het niet beter had kunnen worden gedaan en het werd zelfs de mooiste letterkundige biografie van onze tijd ge noemd. Zulke uitspraken zijn niet ongevaar lijk voor een „work in progress", maar laten we onmiddellijk vaststellen, dat 't tweede deel niet teleurstelt. Het is een biografie, een levensbe schrijving, het is geen commentaar op A La Recherche du Temps Perdu, zoals Joyce's Ulysses van Stuart Gilbert of A Skeleton Key to Finnegans Wake van Campbell en Robinson, maar toch werd het eerste deel niet voor niets als de beste gids voor een beter begrip van A La Recherche du Temps Perdu aange prezen. Van het tweede, nu verschenen deel, kan dit wellicht met nog meer recht gezegd worden. Alles gelezen Zoals in een korte verantwoording wordt medegedeeld heeft Painter, die assistant keeper of printed books aan het British Museum is en die reeds een biografie over André Gide publiceerde, uitsluitend gebruik gemaakt van ge publiceerde bronnen. Hij vertelt dus, puur feitelijk gezien, niets dat niet reeds bekend was. Hij heeft echter al les gezien en hij wendt dit aan tot de visie, die hij zich op grond van de feiten verwierf. Hij heeft ongelooflijk veel in de nog altijd betrekkelijk weinig blad zijden van z'n boek bijeengebracht. We volgen er het leven van Proust soms haast van dag tot dag, we maken ken nis met diens vele vrienden en kennis- „Meer levend dan wie ook ;n Painter verzwijgt ons ook de be treurenswaardige aspecten van dit leven 'et, juist omdat hij Proust bewondert i hem in de grond een opvallend goed De vele personen die in deze blogra fie optreden zijn van het grootste be lang voor A La Recherche du Temps Perdu, maar Painter laat nu duidelijk uitkomen, dat Prousts hoofdwerk geen boek mémoires is, maar een roman. Of schoon Proust modellen gebruikte voor zijn romanfiguren, zijn het geen directe portretten. In een lijst achter in het boek kan men nagaan hoe vele perso- soms ht hunne tot een enkele ro manfiguur bijdroegen. Painter laat bovendien zien dat Proust. met een uiterste aan objectivi teit, als zovele grote Franse schrijvers vóór hem, toen een moralist was. Toen Sodome et Gomorrhe verscheen, was André Gide verontwaardigd, omdat Proust daarin veroordeelde wat Gide niet veroordelenswaardig achtte Hij had daar ongelijk in, maar hij had geen ongelijk wat die veroordeling be treft. Painter toont 'aan dat voor veel in 't leven en in het werk van Proust, die na het woord „Mamam" de laatste adem uitblies, beslissend bepaald wordt door zijn ambivalente verhouding tot zijn moeder, die overeenkomst vertoont met de verhouding van de dochter van de componist Vinteuil tot haar vader, bij iedere lezer van A La Recherche du Temps Perdu bekend. Maar Painter zorgt ervoor dat dit inzicht in het hoofd motief niet zo overheerst dat kwalitei ten van Proust, die daar niet mee te maken hebben, niet tot hun recht zou den komen. Verlossing Hij laat ook uitstekend uitkomen wat A La Recherche du Temps Perdu voor de auteur zelf betekende, dat het terug vinden van de verloren tijd In de creatie van zijn werk voor Proust een bevrij ding, een verlossing, een vergeving van kwaad betekende. Het la juist dit be- vrijdlng8- en vergevingskarakter i kunstwerk, dat de lende Gide hinderde. Door dit verhelderen verbintenis tussen leven ze biografie zoveel meer vensbeschrijving alleen t hem verschil- kan ze inder daad een gids zijn bij het lezen van het Hoewel er een uitvaartmis voor Proust werd opgedragen heeft hij geen geestelijke bij zijn sterfbed gehad. Hij zei tegen zijn huishoudster Celeste Al- baret, dat ze de goede abbé Mugnier moest roepen een half uur nadat hij ge storven was. „Je zult zien. dat hij voor mij zal bidden", zei Proust. Hoewel hij zich van het katholieke geloof had af gewend, heeft hij de kerk, als de gele genheid zich daartoe opdrong, steeds verdedigd, bijvoorbeeld „in de donkere dagen van do Combes' wetten". Er is heel veel over hem verteld wat puur verzinsel is, bijvoorbeeld dat hij bijna Imbeciel en in behoeftige omstan digheden stierf, bewaakt door een naar geestige huishoudster. Céleste Albaret was dit bepaald niet en Proust was noch behoeftig noch gaga. Het begin van zijn einde begon nadat hij in het Jeu de Paume in mei 1921 het Gezicht op Delft van Jan Vermeer was gaan bewonde ren. Hij kwam daar ziek yan thuis. Maar in de tijd die hem nog restte bleef hij doorwerken, haast tot zijn dood op zaterdag de achttiende november 1922 toe. Hoe rijk. hoe ongelukkig en soms toch gelukkig ondanks zijn goed geheugen en zijn slechte gezondheid zijn leven geweest is, kan men in Painters boek nagaan, men vindt er tevens het be wogen leven om hem heen In het Frank rijk van zijn tijd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1965 | | pagina 11