LEIDSE ARMENSCHOOL
vindt oorsprong in de 16e eeuw
ai.rl
/u
Willem van Assendelft eerste
„meester van de arme weezen"
£MER2AG24^TULIJj965
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 14
Klaas, de zoon van een schepen, klaagt: „Meester,
zwarte Dirk heeft my voorden neus gestompt!" De
schoolmonarch grypt de bullepees, zet twee gespalkte
blikken en roept met een donderende stem: „Dirk, loe
der, kom hier!" Dirk wil zich verontschuldigen, maar
de knaap leeft van de armenkas en dus wordt hij niet
gehoord. De meester grypt hem in zijn haren, rost hem
op een onbarmhartige wijze, en zendt hem met een
blauwen rug onder het faveur van eenige oorvygen we
der naar zijn plaats. Alles is onder deze rechtspleging
in rep en roer.
Bijscholen
geweerd
Het voorbeeld van Juan Luis Vives
te Brugge en Yperen om (reeds in de
eerste helft der 16de eeuw) kosteloos
onderwijs aan de kinderen van on-
en minvermogenden in een aparte
„armenschool" te verstrekken, vond,
zij het dan wat later, in de Noorde
lijke Nederlanden van de 16de eeuw
navolging. De locale historieschrij
vers van onze belangrijkste oude
steden leveren daarvan de bewijzen.
En verder zijn er de plaatselijke or
donnanties, door stadsbesturen uit
gevaardigd en in handschrift be
waard in de stedelijke archieven of
soms zelfs in druk verschenen.
Blijkens de eerste bronnen had de
stad Leiden in 1535 nog wel niet een
aparte armenschool, doch kinderen
van onvermogende ouders konden
er toch kosteloos elementair onder
wijs op de zg. grote school ontvan
gen. Deze toelating werd in de Sleu
telstad bevorderd, aangezien men er
meer dan elders het houden van bij
scholen wilde weren en zo mogelijk
verbieden, althans sterk beperken. In
genoemd jaar werd dan ook bepaald,
dat het gerecht, d.w.z. het college
van schout en schepenen, de exami-
natie en toelating van bij schoolhou
ders in eigen hand hield en de grote,
dat is de stadsschool eigenlijk voor
de enige „officieel toegelaten school"
hield. Dus moest daar ook plaats zijn
voor de kinderen van on- en minver
mogenden, die geen schoolgeld voor
hun kroost konden betalen.
Veel wezen door
School; gevelsteen in het weeshuis
te Enkhuizen, 1616; naar een photo-
graphie.
Vele steden in Holland, Zeeland en
elders ook, die minder zwaar hadden
geleden dan Leiden, Haarlem en
Alkmaar doch toch vele wezen had
den te verzorgen, kregen juist daar
door haar tehuizen voor die wezen,
halfwezen, veriatenen, soldatenkin-
deren en andere sociaalbehoeftige
minderjarigen. En dezen moesten ook
kosteloos onderwijs hebben, wilde de
overheid hen niet als volslagen pau
pers zien opgroeien.
Hoe in deze onderwij snood destijds
werd voorzien, zal ik trachten aan
te tonen met enkele gegevens uit de
Gerechtsdagboeken van Leiden, be
rustende in het Gemeente-archief al
hier.
Huisschool
Op 26 mei 1583 werden als opzieners
over de arme wezen gehoord voor
het gerecht van Leiden de volgende
personen: Claes Cornelisz. van Noort,
Adriaan Willemsz. van Warmont en
Gillis van Heussen. Hun werd de
vraag gesteld, die bevestigend werd
beantwoord „hoe dat sy ten over-
staen van Pieter Adriaensz. van der
Werf, out-Burgemeester (bekend uit
de historiën van Leidens ontzet!)
onder 'tbehagen vandie vanden Ge
rechte op een prouf ende voor een
Jaer overgecomen (geaccordeerd)
waren met Mr. Willem Vredericx,
geboren van Assendelft ende nu ter
tijt schoolmeester tot Rijnsborch,
omme schoolmeester van de arme
weezen te wezen".
te houden, of zoals in het accoord
letterlijk staat, „als de werccloc on-
geluyt blijvende" (dus op zon- en
feestdagen) „ende predicatiën ge-
daen sullen werden", zijn leerlin
gen 's morgens en 's middags verza
melen en begeleiden „tot tgehoor
van twoort godes" en hen daarna
weer terugbrengen in het weeshuis.
„Opsicht opten
kinderen
Zijn toezicht buiten de school be
stond verder in het volgende: „dat
hy generalicken ende tot allen tijden
naerstige opsicht sal hebben opten
kinderen, zoe knechtgens als meys-
kens, tsij in huys, opter straten, in-
der kerc ende elders, ende voorne-
melicken om de Xmj dagen eens
gaen sal ter plaetsen, daer de selve
wercken, hem ernstelicken aen haer
meesters of meesteressen ondervra
gende, of sij hem inden arbeyt be-
hoorlicken uyten, tuchttich ende
manierlyc zijn, op haer tijt te were
comen, ende diergeyeke".
In dit geval had hij dus een contro
lerende bevoegdheid evenals vele
suppoosten van weeshuizen en daar
mee verwante jeugdtehuizen.
Ook werd hem een soort tuchtrecht
verleend, inhoudende de bevoegdheid
tot straffen maar alleen „opte clach-
te van de binnenmoeder" (van het
weeshuis en buiten die inrichting op
klacht) van haer meesters ende
meesteressen mit goede kennisse van
zaecken als opte feyten ende over-
tredinge, die hij zelfs aen hem sal
bevinden", m.a.w. in zijn eigen prak
tijk en omgang met de wees- en an
dere kinderen. Bij die straftoepas
sing mocht hij, zo nodig van de
roede gebruik maken, al werd ook
hem in theorie matige kastijding
aanbevolen, zo niet verplicht voor
geschreven.
Veertig gulden
per jaar
De school; naar de schilderij van
Gerard Dou, door Willem Joseph
Laguy in 's Rijks Museum.
Maar door de ruïneuze gevolgen
van de Tachtigjarige Oorlog, vooral
in de eerste beide decennia, ook voor
het gezinsleven, moest men ook in
Leiden de bakens verzetten. Niet al
leen dat de stad zwaar had geleden
door de dubbele belegering van de
Spanjaarden, maar de honger en
pestziekte hadden het aantal ouder
loze kinderen sterk vergroot en de
armoede van het gewone volk tot een
schrikbarende hoogte opgevoerd.
Dit accoord resulteerde in een soort
on huisschoolonderwijs in voege als
öU'ldVlQS OOI*volgt. Meester Willem zou behalve
deze kinderen ook nog andere „los-
loopende arme jeucht" op elke werk
dag „binnen zijn huyse leezen ende
scrijven ten besten onderwijzen naer
eens elcx oorbaer" (nut, voordeel).
Zulke huisscholen voor de arme en
andere misdeelde jeugd waren er
toen ook al vele in de Zuidelijke Ne
derlanden en uit dit beginsel zijn in
vele steden op het einde der 16de
en in het begin der 17de eeuw aparte
armenscholen ontstaan, hetzij door
kerk of stad dan wel door beide ge
zamenlijk opgericht en onderhou
den.
Dubbele taak
Aanvankelijk was de taak van zulk
een armenschoolhouder en onderwij
zer een dubbele of tweezijdige,
enerzijds die van huisonderwijs, an
derzijds die van gestichtsschoolmees
ter. Zo ook te Leiden in of sedert
1583, want genoemde meester Wil
lem moest des zondags en op Chris
telijke feestdagen onderwijs, vooral
catechetisch onderwijs, geven in het
weeshuis aan de daarin opgenomen
verpleegden en dit verder doen in de
avonduren gedurende het wintersei
zoen, namelijk „naer tluyden der
wercclocke". Want de wat oudere
wezen waren overdag op het werk of
ten ambacht besteld.
En alsof dit nog niet genoeg was,
moest de man ook nog des avonds en
des middags tegen etenstijd in het
weeshuis tegenwoordig zijn om orde
te houden bij de maaltijden en bij
die gelegenheid de kinderen „in goe
de manieren ende zedicheyt onder
houden". Dan werd verder van
De schoolmeester; naar de schilderij hem verwacht, dat hij met zijn groep
van Gerard Dou, door WiUem Joseph wezen ter kerke verscheen om daar
Laguy in 's Rijks Museum. weer orde onder het jonge volkje
Voor al deze onderscheiden werk
zaamheden, onderwijs, toezicht en
algemene gestichtsdiscipline, kreeg
de schoolvoogd een totaal van in
komsten: van de stad een tabbaard
tot kleding, vrij wonen naast het
weeshuis, veertig gulden aan jaar
salaris „ende voor zijn opbreecken
(verhuizing) eens (voor één keer)
zes guldens". Bovendien werd hem
het recht verleend bij wijze van fa
ciliteit om behalve de „arme weezen"
ook nog andere arme kinderen te
onderwijzen, voorts „schole te mo
gen houden" voor meergevorderden
onder te Leiden destijds geldende
voorwaarden van het bijschoolmees-
terschap.
Ik heb deze overeenkomst tussen
meester Willem Vredericx en de
Leidse autoriteiten anno 1583 hier
wat uitvoeriger behandeld, aangezien
zij een algemeen beeld geeft van de
zorg voor en het onderwijs aan de
kinderen van onvermogenden, voor
zover deze de combinatie van wezen-
en algemene armenzorg raakte on
der leiding van een gestichtsonder
wijzer en in die steden, waar toen
nog geen aparte armenschool be
stond. Die was er, wat betreft de
Noordelijke Nederlanden, toen al
leen nog maar te Vlissingen, opge
richt in 1580, en naar alle waar
schijnlijkheid de eerste hier te lan
de. Vlissingen, Middelburg en enkele
kleinere Zeeuwsvlaamse stadjes als
Hulst, Aardenburg, Sluis en Sas van
Gent hadden toen een meer recht
streeks contact met de nu Belgische,
toen nog Zuidnederlandse steden
Brugge, Yperen, Antwerpen enz. om
in de daar reeds bestaande armen
scholen en het stelsel van armenzorg
het eerst een model te vinden.
op dit terrein is voor vele steden van
een soort wisselwerking ruim plaats
te maken, al moet in deze nog veel
archiefstudie worden verricht om het
juiste verband en dito datering in
chronologisch opzicht aan te tonen.
En vaak bleef het bij een poging of
een tot mislukking gedoemd plan.
Toen er bijvoorbeeld in het begin
der 17de eeuw te Dordrecht door de
overheid een armenschool werd op
gericht, zowel voor kinderen van on-
en minvermogenden als voor die van
de weinig bem /Idelde ingezetenen,
verliep toch deze school binnen en
kele jaren door gebrek aan mede
werking van de zijde der ouders. En
toch bleef de behoefte aan dit school
type ook in de Merwestad wel dege
lijk bestaan, zodat de kerkeraad der
Hervormde gemeente er o.a. in 1657
bij de magistraat op aandrong om op
nieuw een armenschool op te rich
ten. Eerst in 1668 werd aan dit ver
zoek voldaan en sindsdien behield
Dordrecht permanent zijn armen
school gedurende bijna twee eeuwen.
te geven in lezen, schrijven en re
kenen, briefschrijven en een weinig
ander taalonderwijs inbegrepen.
Of wel tussen het werk door moesten
deze arme kinderen naar school, arm
dus in de dubbele zin van het woord!
Er waren toen al honderd gegadig
den voor, doch de resultaten op de
lange duur waren gering, wat trou
wens voor de hand ligt in verband
met het waarlijk slafelijk bestaan
dezer jeu Jagen.
Voorbeeld
Kerken
Waar de overheid zelf niet het ini
tiatief nam, in gebreke bleef of zelfs
weigerde om dit schooltype ter plaat
se in te voeren, stak men soms van
kerkelijke zijde de hoofden bij el
kaar ten behoeve van het onderwijs
aan arme kinderen. Dit was ojn. op
het einde der 17de eeuw het geval te
Leiden, waar in 1688 door de bestu
ren van de Hervormde en de Waalse
gemeenten twee onderwijzers wer
den benoemd om aan de kinderen,
die overdag moesten werken, hetzij
in de huisindustrie, hetzij in werk
plaatsen, in de avonduren onderwijs
De schoolmeester; naar de schilderij
van J. Azn. van Staveren in 's Rijks
Museum.
V reemde
combinaties
De naar onze huidige opvattingen
singulierste combinaties vallen voor
die tijd trouwens te signaleren, door
dat binnenvaders en onderwijzers
van de toen bestaande tucht- en spin
huizen, werkhuizen en ambachts
kamers vaak tevens belast werden
met het geven van onderwijs aan
„arme, losloopende kinderen", soms
met het doel om ze van de straat
te houden, niet zelden ook om deze
suppoosten aan bijbaantjes te hel
pen, waardoor ze hun magere in
komsten konden vergroten!
Onze voorvaderen waren ongetwij
feld vindingrijk in het combineren
van allerlei betrekkingen in de la
gere regionen, waarbij onderwijzers
waren betrokken, aangezien het ge
ven van lager onderwijs toen nog
aan vrijwel iedereen werd toege
staan.
Dus kon ook elke willekeurige
suppoost van de vele toen bestaande
tehuizen als onderwijzer optreden,
totdat daaraan in de 18de eeuw in-
zoverre een einde werd gemaakt, dat
ook het onderwijs aan armenscholen
en aan de armen van zg. huiszitten-
den althans enigermate werd gere
glementeerd.
Van dit laatste vindt men een
voorbeeld in de Haagse „School-ordfc
ende Instructie, waer naer de
Schoolmeester ter onderwijzinge van
de Arme Jeugd, bij Schout en Bur-
gemeesteren van 's-Gravenhage over
de Stads-Scholen aangesteld, zij zul
len hebben te reguleren", anno 1729,
afgedrukt bij Reinier van Kessel in
diens „Keuren en ordonnanties van
's-Gravenhage", 1735.
Het eerste artikel van die instruc
tie geeft de lezer reeds een indruk
van de bedoeling van dit specifieke
onderwijs aan arme kinderen, van
die dagen: „Also gelijk alle, zo deze
Scholen bijzonder, onder des Heeren
Zegen moeten dienen tot Queek-
hoven, in welke de eerste Gronden
niet alleen van alle Borgelijke wel-
gemaniertheid ten dienste van de
Borgerstaet, maer ook van een ver
standige Godsdienstigheid ten beste
van de Ware Christelijke Gerefor
meerde Kerke, in de gemoederen
van de Arme, en na de Werelt ge
ringere Jonge Jeugt, tot bevordering
te gelijk van haer Tijdelijke Welvaert
en van hare eeuwige Zaligheid mog-
ten worden ingeprent" (cursivering
van mij). Dus, wel getekend, deze
„Arme Jonge Jeugt", niet alleen in
haar aparte school, doch ook in de
plaatselijke schoolwetgeving van die
dagen!
Bevoegd
Stimulans
In ons land was het bestaan van
aparte scholen in de oudste wees
huizen eveneens een stimulans voor
de oprichting van armenscholen en
Een belangrijk voordeel blijkens deze
instructie was in elk geval de eis dat
deze onderwijzers in elk geval be
voegde leerkrachten moesten zijn, al
leen na afgelegd examen tot het ge
ven van onderwijs werden toegela
ten en werden gecontroleerd in
werkzaamheden door de „Inspecto-
ren bij elke Schoolvisitatie". Een be
gin dus van „geordende" en voor het
onderwijs geschikte leerkrachten, die
in en buiten de school, ook op straat,
hun leerlingen moesten opvoeden
„tot alle goede Zeden".
Wel een heel zware en hoge eis,
doch zo stelde men toen het ideaal
der schoolopvoeding, speciaal van de
„Arme Jeugt", die zich volgens de
instructie meer dan de voorname en
burgerlijke tot allerlei „zondige Der-
telheden of Boosheden als Krakkee-
len, Scheldnamen of Vegterijèn, 't zij
onder malkanderen, 't zij tegens an
dere Kinderen of Menschen" liet ver
leiden. Tegen zulk een verdorven
jeugd moesten de daarbij betrokken
onderwijzers ook door middel van
politiediensten op straat natuurlijk
krachtig optreden!
H.