Afrikaanse tongen
gestreeld door
de nieuwe
„Victoria-haring"
F
- /Ar -
r "***-
DE LEIDSE COURANT
f*N
Ranke dhows zeilen op het Victoria Meer. Be
hendige, krachtige Afrikaanse vissers beman
nen die vaartuigjes. Sedert eeuwen „oogsten"
zij vis op dit diepe meer, dat twee keer zo groot
is als Nederland. Mannen der wetenschap heb
ben sedert enige tijd de taak op zich genomen,
te zorgen, dat de Afrikaanse visoogst niet vroeg
of Iaat zal worden tot een Afrikaanse misoogst.
Vijftien miljoen
guldens is de
geschubde
jaarlijkse
mcer-oogst
Boven: Een kijkje op 't Victoria-
meer met twee controleurs
op de voorgrond.
Midden: Een exemplaar van de
gevaarlijke longvis (Pro-
topterus), die in het Victo-
ria-meer voorkomt.
Linksonder: George Waswa, een
Afrikaans employé van het
Jinja-laboratorium knoopt
een net, dat gebruikt zal
worden bij de onderzoekin
gen.
Rechtsonder: Zablon Bolo is de
chef Visinspectie van het
Victoria-meer. De contro
leurs, die onder zijn leiding
staan, houden controle over
de visvangst en zien er
nauwlettend op toe, dat er
alleen met een vergunning
gevist wordt.
DE WETENSCHAP
Drie gebieden zijn voor hun vis-voeêing voor een
belangrijk deel afhankelijk van de opbrengst van het
/ictoria Meer: Kenya, Oeganda en Tanganyika. Hoe
ang het meer zijn taak als visleverancier nog zal kun-
ïen volbrengen, wejet ik niet. Ik vroeg het aan Zablon
lolo. Hij wist het ook niet en zei: Dat weten de vissers
iet. Dat moeten de mannen der wetenschap maar
litmaken. En zij moeten zorgen, dat de vis nog lang
eikt, voegde de Afrikaanse Viswachter er aan toe.
Nu. de laatste jaren hebben de mannen dar weten-
chap langs, op en in het Victoria Meer niet stilgeze
ten. Te Jinja beschikken zij over een proefstation met
uitstekend ingerichte laboratoria. Zij verzamelen fei
ten- en cijfermateriaal, op grond waarvan de theoretici
mil theorieën opstellen en praktische adviezen ver
trekken kunnen. Behalve het Victoria Meer staan nog
indere Afrikaanse meren op het program. Enige jaren
leeft Londen het onderzoek betaald, maar nu wordt
!e Oost-Afrikaanse Visserij Onderzoek Or fanisatie ge
zamenlijk door Kenya, Oeganda en Tanganyika gefi-
;ancieerd en in stand gehouden. In 1946 kwam die
irganisatie er op papier. Pas in 1950 begon zij met
jaar werkzaamheden.
Temperatuurwaarnemingen, bestudering van stro
men en wind, van flora en fauna, van bodem en oevers
leidden reeds tot enige ontdekkingen, die economisch
en praktisch van belang zijn voor de vissers en hun
oogst. Zo kwam men tot het inzicht, dat de vangsten
troter zouden zijn als de vissers hun netten minder
-an de oppervlakte en meer op de bodem dor niet te
liepe gedeelten uitzetten. De ontdekking van de
\frikaanse haring vermeldde ik reeds.
Jinja ligt nabij de bronnen van de Witte Nijl en is
liet slechts de „wetenschappelijke hoofdstad", maar
tevens zetel van de (nauw met het proefstation samen
werkende) „Dienst der Visserij" van het Victoria
Meer. Deze dienst verstrekt adviezen aan de vissers,
regelt de vangst, geeft visvergunningen uit en is de
„baas" der Viswachters.
ZABLON BOLO
Mijn metgezel de Opperviswachter wijst mij op de
naderende bootjes, sierlijke dhows, welker type de
Arabische oorsprong verraadt en teruggaat tot de da
gen nu reeds vele eeuwen geleden dat geloofs-
jjverige Mohammedanen van de oostelijke oevers der
Rode Zee hun weg vonden naar het Victoria Meer.
Rank en geruisloos glijden de scheepjes naar het
»trand, rank en toch zwaar geladen niet vis. Dan schrij
den Zablon Bolo en twee van zijn ondergeschikten
aaar de kant om de rijke oogst in ogenschouw te ne
men. Zij wisselen menige kwinkslag met de vissers,
maar letten er tegelijk angstvallig op, hun waardig
heid als ambtsdragers hoog te houden.
Toen ik in Jinja afscheid nam van Zablon Bolo, bood
hij aan, mij een „longvis" als aandenken aan onze tocht
te bezorgen. Hef was een aanbod, dat even lachend
werd afgewezen als het was gedaan.
Ik sta met Zablon Bolo niet ver van de plaats Kisoe-
moe aan de oever van de Golf van Kavirondo, een
zowat 600 km2 beslaande inham van Afrika's grootste
binnen zee, het Victoria Meer. Ik sta daar met Zablon
Bolo te wachten op de thuiskomst van de vissersvloot
van een der kustdorpjes.
Zablon Bolo is namelijk van beroep „Opperviswach
ter", zoals wij in Nederland boswachters kennen. Op
en om het Victoria Meer doen in totaal ruim negentig
„Viswachters" en daarenboven nog een paar „Opper-
viswachters" dienst. Hun taak is het, de vangsten te
controleren en te letten op de vismethoden. Het ge
bruik van zegen of treknet bijvoorbeeld is streng ver
boden. Dan zijn er de visstropers, want wel zijn er
30.000 visvergunningen uitgereikt, maar stroperij komt
in Afrika evenzeer voor als in Europa. Daarom pa
trouilleren Zablon Bolo en zijn collega's geregeld langs
de oevers en op de wijde wateren van het meer.
Nu, die controle is nodig en nuttig. Immers, het
Victoria Meer is een zeer belangrijke en voortdurende
bron van voedsel voor grote delen van Oost-Afrika.
De opbrengst der visvangst bedraagt jaarlijks
ƒ15.000.000.Tot in ver verwijderde plaatóen, bij
voorbeeld tot in Kenya's hoofdstad Nairobi, ja, tot in
Mombasa een op 800 km. afstand van het Victoria
Meer gelegen havenstad aan de Indische Oceaan
komt tegenwoordig verse „meer-vis".
VERSCHEIDENHEID
Dicht bij de plaats waar ik met Zablon Bolo sta, zijn
donkere, stoere vissers bezig, hun netten naar het
strand te brengen. Zij hebben reeds sleepnetten en
met wat geluk vangen zij binnen een half uur tijd
100 kg. vis. Nog niet zo heel lang geleden versmaadden
de Afrikanen in de buurt van het grote meer „Vée-
dende Moeder" noemen sommige stammen het tal
van vissoorten, die toch zeer eetbaar zijn. Omzichtig
gegeven adviezen hielpen de mensen over menig eet-
vooroordeel heen, zodat hun vis-menu thans een tame
lijk rijke verscheidenheid kan bieden. Mede om het
„nuttig effect" van de visvangst te vergroten, propa
geert men de laatste jaren het gebruik van tamelijk
fijn-mazige netten, omdat er enige kleine vis-soorter
zijn, die zeer wel eetbaar zijn, doch vroeger door de
Afrikanen als „katvis" werd afgekeurd. George Was
wa, de Afrikaanse „nettenexpert" van het Visserij -
proefstation te Jinja, bewees de vissers reeds menige
nuttige diensten en onderrichtte hen in het maken van
goede netten.
Hoe groot de verscheidenheid der vissoorten van
het Victoria Meer is, zag men eerst goed in, toen de
heer P. H. Greenwood (vroeger aan het Proefstation
verbonden) enigermaté op dreef kwam met zijn on
derzoekingen naar de visstand in het meer. Zijn vang
sten en proeven wezen uit, dat de in de diepere gedeel
ten voorkomende soort Mormyrus uitstekend als „ha
ring" dienst kan doen en zo werd deze „Mormyrus-
haring" tot de Afrikaanse zoetwater-haring bij uit
stek. Evenzeer als een „Hollandse Nieuwe" uitstekend
valt in Nederlandse mond, smullen donkere Afrikanen
thans van hun „Afrikaanse Nieuwe". We kennen reeds
de Bismarck-haring, merkte een der onderzoekers
schertsend op, waarom zouden we dan niet een Victo
ria-haring uitvinden?
Tot de niet-eetbare vissoorten behoort een merk
waardig type long-vis (ademt als een zoogdier), de
Protopterus, die met omzichtigheid moet worden aan
gepakt. Toch heeft deze bizarre meer-bewoner zijn nut
want hij wordt in de laboratoria gebruikt voor proef
nemingen met sommige medische praeparaten.
Protopterus
vergt
omzichtige
behandeling
'Ajlrj-r
r"
wtitx