IN DE KRANTENTUIN A Het knutselhoekje De Nerveuze Nerviërs ZATERDAG 27 JUNI 1964 DE LEIDSE COURANT P.' "NA 13 Grootmoeders verhaal Die vreselijke harde woorden, op straffe des doods kwamen op eens dreigend in mijn geest, 't Was of ze met bloed geschreven voor mijn ogen stonden. Maar ik wilde ze niet zien en voor mijn geestesoog doemden die andere woorden op: „Bemin uw naas ten gelijk u zeiven". Mijn aarzeling was verdwenen, ik nam de arme stakker bij de hand en trok hem mee in de stal en sloot de deur achter hem. Allerlei gedachten en gewaar wordingen bestormden mij. Wat ver der te doen? Natuurlijk vader er van in kennis stellen, maar verder nie mand, moeder vooral niet. Onder één of ander voorwendsel lokte ik vader naar buiten en deelde hem mijn geheim mede. „Wat moet er met de ongelukkige gebeuren vroeg ik zachtjes, toen hij mij onge lovig en verschikt aanstaarde. Nooit had ik kunnen veronderstel len, wat nu gebeurde. De anders zo goedige ogen van mijn vader keken plotseling hevig vertoornd. Hij greep me bij een arm en stiet mij vrij ruw van zich af .terwijl hij mij met schor re stem toevoegde: „Wat, een Franse hond in mijn huis, waar zoveel leed door hun schuld gebracht is! Kind, kind, hoe kun je mij zo iets aandoen, dat is verraad plegen aan je eigen land en huis. Heb je dan die woor den: „op straffe des doods" vergeten en wil jij jezelf je grijze ouders naar het schavot helpen?" „Vader, het is een zwaargewonde mens, die stellig net zo min schuld heeft aan deze gruwelijke oorlog als wij. 't Is een mens in nood, die smeekt om medelijden". En terwijl ik zijn hand greep, voegde ik hem toe: „Toe, vader, laat uw christenhart spreken". „Naar buiten met hem in de nacht" schreeuwde hij opgewonden, „denk' aan je broers, die door deze duivels vermoord zijn!" Met wilde hij* langs me heen dringen om de staldeur te openen, maar ik wierp me voor hem neer en omvatte zijn knieën. „Ja vader, ik begrijp, dat u mij aan mijn drie broers herinnert, maar dan moet u ook vooral aan Albert denken, van wie we nooit een doods bericht ontvangen hebben. Stel u eens voor dat hij op dit ogenblik ook eens als een voortvluchtige in dèn vreemde zou rondzwerven en ook op de genade van 'n vijandige bevolking is aangewezen, wat zou u dankbaar zijn, als hem onderdak en barmhar tigheid bewezen werd. Oh, vader, la ten we toch als goede christenen han delen. „Jawel kind met je edele hart, maar denk ook eens aan de vrese lijke straf, die ons allen treffen kan. Moeder en ik zijn oud en wij vre zen de dood niet, maar jij, lieveling hebt nog een heel leven voor je". Hij greep me vast en drukte me te gen zich aan, alsof hij me nu reeds tegen de beul beschermen wilde. „Kom, vaderlief, ook ik vrees de dood niet maar wel de stem van mijn geweten. Denk aan Albrecht en laten we nu naar binnen gaan en doen als ware christenen". Nog zie ik de rijzige gestalte van mijn vader, die wel een hoofd boven me uitstak, voor me, ik zie nog dat verweerde gelaat, waarop zich een hevige tweestrijd aftekende. Dan op eens vermildert de uitdrukking van dat gezicht en tranen druppelen uit die oude, trouwe ogen op mijn bruine krullen. Hij buigt zich tot mij neer kust me op mijn voorhoofd en zegt met diep bewogen stem: „Goed kind, je bent beter dan je vader, je hebt gelijk, laten we nu als christenen verder handelen". We traden de paardestal binnen, waar we de soldaat op de grond uit gestrekt vonden. Tijdens mijn' afwe zigheid had een diepe bewusteloos heid zich van hem meester gemaakt. Dit toneel verdreef bij mijn vader elk gevoel van tegenzin, laat staan van haat en slechts eindeloos medelij den bezielde hem nog. Als ware 't zijn eigen zoon, zo boog hij zich met innige deernis over de ongelukkige heen. Ik verwijderde mij om de meid naar bed te sturen en onze oude. trouwe knecht in ons geheim in te wijden. Dat was hem wel toever trouwd, want hü was zo verknocht aan zijn meester, dat hij zeker lie ver zou sterven dan een hem toever trouwd geheim te verraden. Van de wel trouwe maar nogal praatzieke meid was men niet zo zeker. (Wordt vervolgd). CORRESPONDENTIE Meneer Jansen liep heel deftig aan gekleed op straat. Hij had zijn mooi ste pak aan. Opeens kwam er een hond aan. Blaffend rende hij door de straat en wou meneer Jansen bij ten. Dat was niet leuk. Meneer Jan sen wou weglopen, maar de hond kwam hem achterna. Toen nam hij een steen van de grond en gooide die naar de blaffende hond. Maar dat was mis, want de steen vloog door een ruit. Een boze man kwam naar buiten gelopen om te zien wie dat gedaan had. „Nou meneer maar Piet ben jij het? Ik heb je in geen jaar meer gezien". Ze stonden nog even te praten. „Kom toch binnen Piet, dan gaan we een kopje koffie drinken". Dat deden ze en ze vierden een beetje feest. Willie Oosten, Leiden. NAAR DE EFTELING Op een dag gingen we naar de Ef- teling. Nou daar is heel wat te zien. 't Is een grote sprookjestuin. Vlak bij de ingang ligt de grote reus. Toen we er waren ging vader een foto ma ken. We liepen te kijken en daar za gen we opeens een tent met dansen de schoentjes, juist op de maat van de muziek. We liepen verder en kwamen in het sprookjesbos. We zagen roodkapje en de boze wolf en een eindje verder het huis van Hans en Grietje. Als je aan het hek belde, ging het raampje van de deur open en de heks kwam er door kijken. We liepen weer ver der langs Sneewwitje en de dwergen en langs de tovergrotten. We kwamen een ijscoman tegen. „Moeder mogen we een ijsje?" We kregen twee dubbeltjes en mijn zusje en ik holden naar de ijscoman. We liepen langs Hollebolle Gijs en gooiden daar onze papiertjes in. „Dank je wel" zei Hollebolle Gijs. Er stonden overal langs de,paden paddenstoelen waar muziek uit kwam. En er stonden ook kabouters die met een vinger wezen naar de WC en dan zeiden: „Kleine bood schap!, Kleine boodschap!" Opeens zei moeder: „Nu moeten we weer weg", en we gingen naar huis. Ada Hop, Leiden. MANUS KONIJN Er was eens een konijnenmannetje en die was heel lui. In plaats van te werken zat hij de hele dag te luieren. „Manus werk toch eens wat, anders kan ik geen eten kopen voor ons en voor de kinderen", zei zijn vrouw dikwijls. Op een goede dag zei Manus: „Vrouw ik weet er wat op. Ik ga een speeltuin maken voor de dieren en dan laat ik ze ieder een wortel beta len. Zo hoef ik niet te werken". „Maar man, dat gaat toch niet, waar rrjoeten we dat hout vandaan halen?" „Wel uit het bos", zei Manus eigen wijs. Toen begon hij. Hij zocht touwen en hakte hout. In tijd van twee dagen stond de speeltuin. Daar kwamen de dieren al: honden, kippen, hazen, ko nijnen, noem maar op, en allemaal betaalden ze een wortel. Na een uurtje stond er al een flin ke zak wortelen. Hij bracht die naar zijn vrouw, die er lekker eten van klaar maakte. Maar op een dag kwamen ér twee koeien, die wilden ook wel eens in de speeltuin. „Jullie kunnen er niet in hoor", zei Manus. „Waar staat dat dan, dat wij er niet in mogen?" „Nergens", zei Manus. „Maar ik zeg het, omdat het te veel moeite is, om ales op te schrijven". „Nou we willen toch hoor", zeiden de koeien en ze gingen de speeltuin in. „Ho, eerst een wortel!" riep Manus. Maar de koeien hadden ze niet en ze probeerden toch er in te komen. Het lukte. Ze gingen ieder op een schommel zitten en. ploemp! de schommels zakten door en de koeien lagen op de grond. Maar ze gaven het niet op hoor, als je dat dacht, heb je het mis. Ze gingen weer verder. Nu gingen ze in de draaimolen, maar toen die in beweging ging vielen ze er ploemp weer uit en lagen op de grond. Ze stonden weer op en liepen weer verder. Nu kwamen ze bij de glijbaan. Ze joegen alle beesten weg en liepen de trap op, maar bij iedere stap krakte de trap en alles vield om. Toen moest Manus weer alles op gaan bouwen. Bravo! Ada! dat was een knap op stelletje. Je hebt het keurig verteld. Ik hoop dat ik vóór de vakantie nog eens een verhaaltje van je krijgt. Ria Cozijn, Noordwijkerhout Zeker al een paar keer uitgekeken of je verhaaltje in de krant stond? Nu dan, vandaag ben je aan de beurt. BETSIE REDT HAAR ZUSJE Betsie is een meisje van tien jaar. Ze heeft nog één zusje en een broer tje. Het zusje, Marianne is vijf jaar en het broertje vier. Op een keer zat Marianna in het gras te spelen. Zonder dat moeder het wist, was ze het tuinhekje uitge lopen en nu zat ze gevaarlijk dicht aan de waterkant. Opeens zag ze mooie bloemen, die bijna in het wa ter Stonden. Ze wilde ze pakken, maar het lukte niet. Ze boog dieper voorover om de bloemen te kunnen pakken. O, wee daar gleed ze uit en viel in het water. Betsie, die heel toevallig juist uit school kwam, hoorde de plons in het water. Ze holde naar de plek, gooi de haar tas tegen de muur en zon der zich een ogenblik te bedenken sprong ze haar zusje achterna. Die was al een paar maal kopje onder geweest. Het armpje stak nog boven het water uit. Betsie pakte haar bij de- arm en probeerde ze uit het wa ter te trekken. De sloot was ondiep en het lukte. Zelf klom ze ook aan de kant. Marianne huilde tranen met tuiten. Met het kroos op d'r haar en druipnat, ging Betsie met haar zusje op de arm naar binnen. Op het gehuil kwam moeder aangelopen. Wat schrok ze geweldig toen ze die twee druipende kinderen zag. „Wat is er gebeurd?" zei ze stotte rend. Betsie legde in enkele woorden uit, wat er gebeurd was. „Ga jij maar vlug onder de douche, dan help ik Marianne wel". „Heeft Marianne nog kou gevat?" vroeg Betsie, toen ze een kwartier later beneden kwam. „Nee hoor. Ze had wel kunnen ver drinken, maar dank zij jouw moedig optreden, is dat niet gebeurd. „Je hebt wel iets verdiend", zei moeder en kwam even later met een heerlijk glaasje limonade en een grote plak cake aandragen. Nu dat had ze echt wel verdiend. Ali van Zaal, Lopik. Wat f\jn dat het zo goed gaat op de ULO. Je moet me toch eens schrij ven of je overgegaan bent. Je zit nu zeker midden in de proefwerken. Je tekening heb ik met plezier bekeken. Je tekent zeker graag. Dag Ali tot schrijfs. Sjaan van Egmond, Aarlanderveen De eerste grote reis van mijn le ven. Het was op een zondagmorgen dat we naar Banneux in België gin gen. Banneux is een klein stadje, waar Marja aan een paar arme kin deren verschenen is. Nu is het een bedevaartsplaatsje geworden. Vader en moeder, mijn zusje en een broertje en nog een paar kennis sen gingen mee. We hadden geen paspoorten bij ons, maar we kwa men toch de grens over. Ik werd on derweg misselijk en spuwde over de rok van Ria. Papa had niets in de gaten en reed door. Toen we in Banneux aankwamen begon er net een H. Mis. Na deze Mis zou onze kardinaal een Hoogmis opdragen. Voor het eerst zag ik toen de Kardinaal. Na de H. Mis gingen we eten, en daarna gingen Jan en ik een eindje lopen. Op een bord kon je lezen dat je voor niets een film van Mariëttes leven kon gaan zien. Na de film zagen we het zegenen van de zieken, die op het plein bij de kerk waren opgesteld. Al gauw werd het tijd om naar huis te gaan. Onderweg kregen we tfrek in een ijsco. We zagen langs de weg een ijscoman en Papa stopte even. De ijsco was heel erg lekker. We waren om 11.05 uur thuis. Het was een hele gezellige dag geweest, de mooiste reis, die ik tot nu toe ge maakt heb. Dag kinders volgende week uitslag van de puzzel. TANTE JO EN OOM TOON Hoeveel Indianen hebben zich hier verborgen? De oplossing geeft fig. d. EEN BLIK IN DE TOEKOMST Een van de opwindendste dingen op de grote wereldtentoonstelling in New York is de reis in de toekomst, die men in de „Generaal Motors Fu- turama-show" kan maken. Ja, deze reis zal zo opwindend zijn, dat men rekent op wel 25 miljoen bezoekers. En waar 't daarbij over gaat, willen we nu in 't kort horen: 1. Terwijl men in makkelijke ze tels voortglijdt, ziet men eerst de maan. Zonderlinge voertuigen, die mannen en uitrustingsstukken ver voeren, banen zich een weg over de haast onbevaarbare maanoppervlak- te. In de nabijheid bij een controle station staan verscheidene ruimte vaartuigen startklaar. 2 Na het bezoek op de maan wordt men door de duisternis verder wegge voerd, tot men een satelliet passeert, een station tussen maan en aarde. Na een verdere vaart door 't donker ziet men de aarde of eigenlijk de Zuidpool met 't Zuidpoolgebied, zoals dat er in de toekomst zal uitzien. In het ijs ligt een haven, die bij iedere weerstoestand bevaarbaar zal zijn. Zij zal in de vorm van een reu zekoker gebouwd worden en meet meerdere honderden voeten in door snee. De koker loopt door het ijs in het water, waar door atoom voortge dreven onderzeeboten gestationeerd liggen. Hun taak is de verzorging voor de mensen te land van de sche pen op zee af te halen. Vanuit de ha ven worden die waren dan met bij zondere vaartuigen of ook met hef- schroeftuigen verder getransporteerd. De gebouwen zijn uit 'n soort plastic gemaakt, dat tegen de koude be schermt. Ze staan op palen, zodat de sneeuw zich niet op de wanden kan vastzetten. Daarna gaat de reis onder 't ijs verder tot aan het weerstation, een nieuwe schakel in de keten van sta- tions, die eenmaal de weerinlichtin- gen (berichten) van de hele wereld zullen verzamelen. 3 Het volgende reisdoel in de zee bodem ij de warmere luchtstreken. Hier drijven hotels rond of zij liggen voor anker in diepten tussen de 50 en de 200 meter. Door reusachtige ven sters ziet men de gasten natuurlijk eten of dansen. Andere hebben on derzeecamera's aangeschaft of onder- water-vistuig en bewegen zich in de duikuitrus tingen in 't water. Er va ren ook kleine onderzeeboten die nu eens vakantiegasten aanbrengen, dan weer lui vervoeren die zeeplan ten zoeken. Weer andere zijn op zoek naar aders van delfstoffen, die we eenmaal uit de mijnen onder zee zul len halen. Maar de mensen willen niet en kel de polen en de zee bewoonbaar maken. Ze zullen ook de grote wil dernis der aardoppervlakte overwin nen, menen de leiders van de show eveneens. Daarom gaat ook de eerst volgende reis naar 't oerwoud. Een stratenbouwmachine, zo groot als een huis van 4 verdiepingen en zo breed als een voetbalveld rolt tussen de bo men door. Waar deze geweest is, ligt de autostraat fiks en klaar. Nog vele andere toekomstdromen worden ons voor ogen gesteld, voor de grote reis ten einde is. Een gereedschapfoedraal, 'n Oude handschoen is 't materiaal. Knip 't ge stippelde deel aan de binnenzijde weg naai er boven een gordijnring op als ophanger en steek dan je kleine ge reedschappen in de vingeropeningen. HAARLEMMERMEER Geslaagd Aan de universiteit van Amsterdam is bevorderd tot arts de heer A. J. Berkel te Nieuw Ven nep. SASSENHrIM Geslaagd Aan de Bisschoppe lijke Kweekschool te Beverweek be haalde de heer S. L. J. van der Kraan de akte van bekwaamheid als onder wijzer. WAS'JE'NA^R Geslaagd Aan de Kath. Sociale Academie in Den Haag slaagde voor het diploma personeelsaangelegen heden mej. Y. Faase. Een vervolgverhaal van Suske en Wiske Spion voor Napoleon 5 De Oostenrijkse veldmaarschalk staarde de gevangene, die daar voor hem stond aan. „Wie ben je?" vroeg hij. „Mijn naam is Karei Shulmeister" antwoordde de gevanpene heel rus tig in 't Duits. Ik werd als verdacht van spionagge voor Oosterijk uit Frankrijk uitgewezen. De maarschalk scheen verbaasd. „Maar je bent toch geen van onze spionnen", zei hij. „Neen", bekende Shulmeister. „Ik ben Hongaar, mijn vader was 'n Hongaars edelman, maar ik heb jaren in Frankrijk geleefd. Shulmeister was een goed to neelspeler. Hij deed zich voor als een edelman, ofschoon hij slechts de zoon van 'n arme dominee uit de Elzas was. „Het verwondert mij overigens, dat ik niet al lang spion ben geworden" zei hij tot zich zelf, alsof hij hardop dacht. „Wellicht had ik als spion de mensen kunnen helpen, die slim ge noeg zijn om in te zien, dat Napo leon, die brutale fortuinmaker, ver nietigd moet worden". „Zo, is dat je mening over hem?" vroeg de veldmaa^chalk, zich met be langstelling vooroverbuigend. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1964 | | pagina 13