Het knutselhoekje i i i De Nerveuze Nerviërs ZATERDAG 16 MEI 1964 DE LEIDSE COURANT PAGINA 7 HET ONDERGRONDSE LABORATORIUM Plotseling klonk ergens een stem: „Erik, kun je even helpen?" „Natuurlijk freule, wat is er van uw dienst?" logboek bijschrijven. Daarna vertelde de vaandrig over de reis. Hij was op de fiets gekomen. Het was een goede honderd kilometer. (Wordt vervolgd) Paul luisterde nieuwsgierig. „Kun je even met Johan d naar mijn kamer brengen?" „Zéker „Kun je even met Johan die kist CAROLIENTJE VERTELT freule' De freule verdween en Paul hoor de, hoe Erik mopperend de keuken binnenstapte. Na enige ogenblikken kwam hij terug met Johan en samen pakten zij de kist op. Paul stond na tuurlijk duizend angsten uit. „Wat is dat ding donders zwaar", klaagde Erik en hijgend en steunend hesen de beide mannen de kist tegen de hoge trap op. Dat dit niet al te zachtzinnig en geluidloos ging, is te begrijpen. Eindelijk werd de kist met een bons op de vloer neergezet. Een tik op 'n deur en 'n stem riep: „Binnen!" De mannen openden de leur en stap ten de kamer binnen. Een werkster was de boel aan 't stoffen. „Oh, jullie brengen zeker de koffer van de freule zet ze maar tegen deze muur. Toen de mannen vertrokken waren en even later ook de werkster, tilde Paul 't deksel weer voorzichtig op en gluurde rond. „Alles veilig!" „Hugo de Groot" stapte uit, opende zachtjes de deur en gluurde om de hoek of op de gang ook alles veilig was. Ja, hoor; de schoenen uit en op de kousen stilletjes de trap af. Hij slaakte een zucht van verlichting, toen hij veilig en wel beneden was. Hij sloop weer de gang af, keek bij de open keukendeur even om 't hoekje en constateerde gelukkig dat de kokkin er niet was. Vlug de schoe nen weer aan en even later stond hij in de kelder. Ook daar waren .deu ren en naast één dezer ontdekte hij een kastje met enkele knopjes waar onder opschriften. Onder een knopje stond: L-D-Ruïne. Ha, die moest hij hebben! Even nog een korte aarzeling en toen drukte hij op de knop, die stellig naar de bevrijding van z'n vrienden moest leiden. De vaandrig had de raampjes heel gauw gevonden. Op zijn buik liggend keek hij naar binnen en ja, daar za ten de jongens in een kring om de hopman heen, die, naar hun aandacht te oordelen, een spannend verhaal scheen te vertellen. Hij tikte zachtjes op 'n ruitje en allen keken verrast op, maar zagen blijkbaar niets. „Wie riep daar?" vroeg de hop man. „Ik vaandrig". Nu keken ze alle maal naar het raampje. De vaandrig liet de zak met brood naar beneden vallen en vertelde over Paul, terwijl de anderen zaten te eten. „Als het hem maar lukt", zei de hopman bezorgd. Even aten ze zwijgend door, tot een zoemend geluid hen opschrikte. „De deur is open", riep Vincent. „Hoera, lang leve Paul!" „Jongens", zei de hopman, „alles meenemen hoor"; Toen alle jongens buiten waren, in- spekteerde de hopman nog even en ging toen achter hen aan. Hij was de laatste en deed de deur achter zich dicht. Paul hoorde aan het zoemend ge luid, dat iedereen er uit was. Hij stak zijn hoofd voorzichtig om de deur en toen hij niemand zag, wipte hij de keuken uit. Hij liep naar het kamp en toen hij er dicht bij was, hoorde hij de anderen inde verte. Hij was er 't eerste en ging rustig in het gras liggen. Frank en Peter zagen hem het eerst. Ze holden naar hem toe en sjor den hem overeind. „He, mag een arme held ook eens rustig liggen?", bromde Paul lachend. Maar daar kwamen de anderen ook aan en Paul moest vertellen, wat hij in het kasteel beleefd had. Vooral over die kist met Paul erin moesten ze erg lachen. „Hugo de Groot", lachte Chris. „Ja, zei Paul, „alleen werd Hugo de Groot ermee geholpen, maar ik kwam niet, waar ik wezen moest". Na het eten ging de hopman weg en de jongens wasten af en gingen „Juffrouw pakt u deze babypop maar in. Ze is de liefste. Daar zat ik op de toonbank van een winkel te midden van een heleboel andere pop pen en de juffrouw pakte me in een doos en daar verdween ik in een grote tas. Niks leuk, zo in 't donker, maar 't duurde gelukkig niet zo lang want na een poos werd ik uitgepakt. Jullie hebben natuurlijk allang be grepen dat ik een bijbypop ben. Ik heb echte haren en slappe armen en benen, juist als een echt babytje. 's Avonds werd ik op de tafel tus sen andere kadotjes in gezet. De gro te mensen, een meneer en een me vrouw, gingen de kamer uit en 't was stil. Op mijn gemak kon ik nu alles bekijken. De kamer was versierd met slingers en ballonnen en ook een stoel was prachtig versierd, 't Was zo stil, dat ik in slaap viel. De volgende morgen begon 't lieve le ven. Met gezang: „Onze Annemieke is jarig" kwam een jarig meisje de kamer binnen. Ze vloog dadelijk op me af en keek gewoon niet meer naar de andere dingen. „O, wat een lieve baby!" zo danste ze met me rond tot ze allemaal gin gen ontbijten. Zo heel stilletjes kreeg ik een stukje brood tussen mijn tandjes, maar dat was eigenlijk niet goed voor een baby. „Annemieke tijd voor school!" riep haar mama. Zo dus mijn nieuw moedertje heette Annemieke. Je raadt nooit wat er toen met me ge beurde Ik mocht mee naar school. De kin deren daar kwamen allemaal om me heen staan. De juffrouw nam een kammetje, kamde mijn haren netjes en ik kreeg een grote strik in mijn haar. Annemieke had ook nieuwe strikken in haar lange vlechten. Op, school werd ook gezongen en heel stilletjes kreeg ik een stukje snoep van mijn nieuwe moedertje. Ik had wel altijd in die school willen blij ven. Om 12 uur werd ik weer mee genomen naar huis. „Annemieke weet je al een mooie naam voor je nieuwe babykind?" vroeg haar mamma. „Caroline!" riep ze blij, „dat is 't mooiste". Die dag werd ik erg verwend, de vriendinnetjes speelden met me, ik kreeg mooie kleertjes aan en werd in een heuse wieg gelegd. Als Anne mieke uit school kwam nam ze me dadelijk uit de wieg en dan kreeg ik een plaatsje in het grote poppehuis. Na een paar dagen gebeurde er iets bijzonders in huis. Er werd een echte baby geboren, Annemieke had een zusje gekregen. Nu werd mijn le ven heel anders Ik kreeg nu iedere dag een badje, een luiertje met echte spelden; ik werd gepoederd en kreeg echte babykleertjes, Annemieke stond alles netjes af te kijken als haar mama de baby hielp. Ook kreeg ik een flesje „voor de fop", zei Anne mieke dan, want 't flesje was leeg. Iedere dag als ze uit school kwam, werd ik geholpen tot ik op een dag maar lag te wachten, mijn moedertje kwam maar niet uit school. Ik keek eens over de rand van mijn wiegje en daar zag ik mama vreselijk huilen. Heel veel mensen kwamen er en al lemaal huilen. Zou er iets met mijn Annemieke zyn? „Ach Carolientjes je mammie komt niet meer. Ze heeft een ongeluk* op straat gehad. Ze is door een auto overreden en ze is dood", Snikte haar mama. Met mijn poppehersentjes begreep ik niet wat „dood" was, maar 't was wel akelig, want iedereen huilde. Zo bleef ik wel een hele dag in mijn wieg liggen in mijn luiertje, terwijl mijn schone jurkje al klaar lag. Nie mand keek naar me om. De volgende middag nam de moe der van Annemieke me op, waste me, deed me een schone jurk aan, kamde m'n haren en nam me mee, naar een kamer waar ik gelukkig mijn Anne mieke weer zag. Wat zag ze er mooi uit, witte bloempjes in de haren, haar zondagse jurkje aan en ik werd in haar armpjes gelegd. Ze knuffelde me niet, nee, alles was stil. Er kwa men heel veel mensen naar ons kij ken, allemaal even bedroefd, dat kon ik door het glas zien. „Ze is nu een lief engeltje bij On ze lieve Heer", zei haar papa tegen de mensen. Zou ik daar ook naar toe mogen gaan? Ik hoop 't maar, want mijn moedertje Annemieke is zo stil. Ria Thelen, Leiden UIT LOGEREN Wat was ik blij, toen de grote va kantie aankwam, want ik zou bij tan te Annie mogen logeren. Woensdag middag kwam er een brief en daar stond op: „Voor Ria". Ik maakte hem open en las: „Lieve Ria, ik wou je vragen of je bij me kwam logeren. Liesbet is zo alleen. Je doet het ze ker wel. We gaan dan eens een keer naar de dierentuin en naar de ker mis. De groeten van tante Annie en oom Jan". Ik was reuze blij, toen ik dat hoor de. Het zou nog twee dagen duren, eer ik wegging. Wat duurden die dagen lang. Eindelijk was het zo ver. Ik pakte m'n kleren in,' een doos bon bons voor tante Annie, een doos si garetten voor oom Jan en een zakje snoepjes voor Liesbet, Eindelijk zat ik in de trein. Ik zat naast een mevrouw die me een snoep je gaf. Opeens stond de trein stil en we waren in Amsterdam. Tante kwam me halen. Liesbet vond' het wat fijn, dat ik er was. De tweede dag gingen we naar de dierentuin en weer een dag later ging ik naar huis. 't Was veel te gauw om. Dag allemaal, de volgende week week weer verder en de uitslag van het raadsel. Alfons le Rütte, Leiden. HET EERSTE KIEVITSEI Jan was de zoon van een boer, die grote weilanden bezat. Het was lente en nu had Jan gehoord, dat er al kieviten waren. Hij zou proberen om het eerste kievitsei te vinden. Hij liep het eerste weiland door, overal goed speurend of er soms een eitje tussen het gras lag. Dat was moeilijk want een kievitsei is groen-bruin van kleur. In het eerste weiland vond hij niets. „M'n vader heeft nog 10 lan den", zei hij. Dus begon hij aan het tweede land. Weer goed uitkijken. Warempel, hij was er bijna overheen gelopen. Hij vond er twee, stak ze voorzichtig in zijn zak en nam ze mee naar huis. „Jan, ga er dadelijk eentje naar de burgemeester brengen". Daar ging Jan hoor. „Zo Jan, ik ben er erg blij mee. Jij bent de eerste. En in plaats van dit ei, krijg, je van mij een groot choco lade-ei". Dat vond Jan leuk van de burge meester. Heel beleefd zei hij: „Dank u wel". TANTE JO EN OOM TOON INLIJSTEN VAN 'N FOTO OF 'N TEKENING Wil men een beeld op karton plak ken en daarna inlijsten of een foto in de album plakken, dan doet men dat op een bepaalde wijze. De kun- stenaars tenminste volgen daarbij een zekere methode, waarnaar ze beeld en karton of papier bij elkaar in overeenstemming brengen. 1. Men legt het beeld in de ene hoek van het karton en trekt er met zacht potlood de grenzen omheen. 2. De horizontale lijn wordt dan tot de rechterzijde van 't karton doorgetrokken. Het stukje A-B wordt dan met 'n loodrechte lijn midden door gedeeld en loopt dus evenwij dig met de lange zijde. Zie stippel lijn op de tekening. 3. Ook het stuk B-C wordt mid dendoor gedeeld bij punt D. Leg nu je liniaal van D naar E. Daar waar ze de stippellijn snijdt, moet de on derste rechte hoek van de foto be- binnen als je gaat inplakken (4). NAAR DE DIERENTUIN Op een dag zei vader: „Morgen gaan we naar de dierentuin". Dat was een feest! Wat duurde die dag tevoren toch lang. Eindelijk was het avond en gingen we bijtijds naar bed, want we moesten vroeg op. We gin gen 's ochtend vroeg naar de kerk, daarna vlug eten en om 9 uur zaten we al in de bus. We reden hard. Toen we uitgestapt waren moesten we nog een stuk lopen. Vader ging de kaartjes kopen en wij stapten de dierentuin binnen. We gingen eerst naar de apen, wat waren die ondeu gend. Ze staken hun tong uit. Toen gingen we naar de zeehonden en wat verderop zaten de leeuwen. Oei, wat brulden die hard. We kwamen langs een.papegaai, die riep: „lekker koek je". Bij de marmotjes bleven we lang staan en ook bij de kleine vogeltjes. Ook waren er grote vogels met lan ge snavels en hoge poten. We hebben ook de wolf gezien. Daar heel dicht bij was het nijlpaard, wat een groot beest is dat We gingen nog overal kijken. Toen het 6 uur was zei vader: „nu weet ik een heel mooie zaak, waar we fijn gaan eten". „Hoi! hoi?" riepen we. We hebben daar heerlijk gegeten en toen we uit.de zaak kwamen was liet al heel laat. We-gingen nu weer naar huis. Thuis begon Jantje op eens heel hard te huilen. „Wat is er jongen?" vroeg moe der. „Ik heb mijn beertje in de bus la ten liggen". „Dat is dom, maar niks aan te doen. Je krijgt wel weer een nieuw beertje". Heel gauw lagen we die avond op bed en we droomden verder van de dierentuin. Richard Looy, Leiden. Kijk daar is de smid. Hij is bezig een wiel te maken. „Pats! pats", gaat de hamer op het wiel. „Ziezo", zegt de smid „dat is klaar. Nu nog het wiel aan de wagen maken". Klaar! Ha, daar komt Teun. Hij heeft Bles meegenomen „Zeg smid, wil je mijn paard be slaan?" „Goed hoor", zegt de smid. „Even de hamer pakken". „Hé Bles, stilstaan, niet trappen, anders bind ik je benen vast. Ha, daar trap je weer. Nu bind ik je be nen vast. Hé, nu niet slaan met je staart. Begin je nu alweer? Wacht, even een touw pakken". Bles hinnikt. Dat, betekent: „niet doen". „Nou goed", zegt de smid „maar dan ook stil staan". Ondertussen is Teun teruggeko men. „Klaar smid?" vraagt hij. „Nog twee benen. Even het hoofijzer in h.et vuur houden". De smid pakt het ijzer en legt het op de hoef. Bah, wat een stank. Met de hamer slaat hij het ijzer vast. „Klaar! Teun neem je paard maar mee. Hij was wel lastig". „Dag Teun". „Dag smid". EEN EENVOUDIG KLEIN PAARDJE 't Wordt geknutseld van ronde, gebreide snoeren, zoals je die breit op een garenklosje met vier spijker tjes. Er zijn daarvoor drie snoeren nodig: 2 van elk 11 cm lang én één van 13 cm lang voor kop, hals en lijf. Trek pijpreinigers door de gebrei de delen, naai de einden dicht en buig de snoeren zoals je dat in voor beeld b is aangegeven. Wikkel dan het wolgaren flink strak en dicht naast elkaar om 't lijf van 't paard en om 't middendeel der benen. Maak vervolgens een kwast en bevestig die als staart. Naai wollen lussen vast, waar de manen moeten komen. Ook de oren zijn een paar grote lussen maar dan in de kleur van 't paard zelf. Dus staart en manen krijgen een andere kleur. De ogen worden opge stikt. r Er HET SPIEGELBEELD Zien jullie hoe duidelijk zich alles in die bosvijver weerspiegelt. En toch klopt er iets niet in het spiegelbeeld. Kijkt nu naar 't ware en 't spiegel beeld en tracht dan 8 fouten in het waterbeeld te ontdekken. Wie ze alle acht vindt, heeft aanleg om nog eens een beroemd speurder te worden of een knap politierecfter- cheur. Vergelijk ze maar, als je meent klaar te zijn met de oplossing elders. Een vervolgverhaal van Snske en Wlske tvmiÊê HpÉ/rèÊi y f BSm, KONING ARTHURS MOEDIGSTE MAN 23. „Edele heer", zei de dame „neem zelf het paard van de ge wonde ridder en laat hem naar het slot van Sir Turquine gaan om de gevangenen te bevrijden". Sir Gaheris, de gewonde dus, had zich intussen zovêr hersteld, dat hij de weg daarheen weer kon lopen. „Als je daarna naar 't hof van ko ning Arthur terugkeert, zeg dan te gen mijn vrienden, dat ik met hen het Pinksterfeest kom vieren" zei Sir Lanceloet. Toen Gaheris bij het paleis van Sir Turquine aankwam, trof hij daar een wachter aan met een grote bos sleutels. Hij nam hem af, opende alle deuren van de gevangenis, zodat zij konden ontspannen. 24. Sir Lanceloet reed intussen met de dame mee, zoals hij haar beloofd had, om haar en alle andere vrouwen te bevrijden van de boze ridder, die 't haar steeds weer lastig maakte. „Rijd u maar voorop" zei Sir Lan celoet tegen haar, „ik blijf achter u en als hij soms toch weer durft te verschijnen en u zou lastig vallen, zal ik hem leren, hoe een ridder zich gedragen moet. Toen ze uit het bos kwamen, zag hij plots de boze ridder ook komen aanrijden. Deze vloog op de dame af en trachtte haar van d'r paard te trekken. Maar op haar angstig ge gil, snelde Sir Lanceloet onmiddellijk te hulp. (wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1964 | | pagina 7