In de Krantentuin WEEKELYKSE CRONYCKE Het knutselhoekji OE SISSENDE SAMPAM! SATERDAG 2 NOVEMBER 1963 DE LEIDSE COURANT PAGINA 15 DE DRIE BROERS Zeker man had drie zonen maar geen vermogen dan het huis, waarin hij woonde. Ieder der 3 jongens zou na vaders dood graag het huis heb ben. De vader had ze allen even lief en zo was het heel moeilijk voor hem om een beslissing te nemen. Zijn huis verkopen en daarna de op brengst gelijk verdelen wilde hij niet, omdait het van zijn voorouders hun dierbaar bezit geweest was. Na lang nadenken kwam hij tot het volgende besluit. Hij riep hen bij zich en sprak: „Gaan julde maar de wereld in en beproef ieder 'n goed ambacht te leren. Bij jullie terugkeer maken jullie dan elk een proefstuk en wie het beste meesterwerk levert, krijgt het huis toegewezen. De zoons waren het daarmee eens. Zy spraken af, wanneer ze terug zou den komen en trokken daarop de wereld in. Allen troffen het, dat zij flinke leermeesters kregen. De één werd smid en bracht 't zover, dat hij de paarden van de koning mocht be slaan. Dat vond hij zo geweldig, dat hij er niet aan twijfelde, of bij zou de gelukkige worden. De tweede zoon werd barbier in een zaak, waarin al leen maar voorname heren kwamen. Ook hij zag zich al in het bezit van het begeerde huis. De derde zoon werd schermer. Dat viel hem niet mee, waant hij had menige houw te incasseren. Maar hij liet zich daar door niet afschrikken en dacht: „Wie bang is voor 'n flinke trefer, is het huis niet waard". Op de afgesproken tijd kwamen ze allen die terug in 't vaderhuis. Ter wijl ze op 'n groenveld overlegden, hoe ze hun proefstukken zouden ma ken, kwam er een haas aanlopen. „Ha', zei de barbier „je komt als ge roepen". Hij greep zijn scheergereed schap, en toen de haas dicht genoeg bij gekomen was, zeepte hij hem in volle ren in en schoor hem zonder hem te verwonden. De vader, die na derbij gekomen was: zei: „Nou, dat is knap gedaan, als de anderen zich niet geweldig inspannen, krijg jij vast het huis. Even later kwam er een heer in 'n wagen in flinke draf aanrijden: „Ha, vader, nu zult u eens zien, wat ik kan. „Met deze woorden sprong de smid op, rende het rijtuig na, trok het dravende paard de 4 hoefijzers uit: en Legde het in volle draf 4 nieu we ortfler. Ook hij_oogstte de groot ste bewondering van zijn vader. Nu was nummer drie aan de beurt. Het begon juist te regenen. Wat deed nu de derde zoon? Hij trok zijn degen en begon daarmee boven zijn hoofd te schermen en hoe harder de druppels begonnen te vallen, des te sneller zwenkte hij zijn wapen naar alle zijden, zodat geen druppel ook maar zijn hoofd en kleren raakte. Hij bleef net zo droog alsof hij onder een dak stond. De vader stond verstomd over zoveel schermkunst en zonder verder bedenken besliste hij: „Jouw proefstuk is het allerbeste, het huis komt jou toe". De beide andere zoons waren 't daar terstond mee eens en getuigden daardoor, dat zij goede broers waren. Zij mochten van de barbier, die dat zeer waardeerde in zijn huis blijven wonen en alle drie oefenden zij er hun beroep uit. Zij raakten op de duur zo aan elkaar gehecht, dat ze el kaar niet meer konden missen en toen de één stierf, volgden de ande ren hem al spoedig in de dood, zozeer greep het sterven van een geliefde broer hen aan. HET REISGELD In één van de dorpjes van de ach terhoek stapte een meisje in de bus. Je kon aan haar kleren zien, dat ze het niet al te breed had. Ook haar koffertje zag er armoedig uit. Toen ze goed en wel gezeten was, en de bus al verder reed, kwam de con ducteur geld ophalen voor een kaar tje. Het meisje schudde het hoofd. „Toe mijnheer kunt u me niet voor niets meenemen, ik heb helemaal geen geld bij me. Ik moet n.aar Har-, derwijk en dan met een andere bus naar Amsterdam, daar ga ik in be trekking als dienstmeisje". De conducteur keek haar verwon derd aan. Zo iets had hij nog nooit bij de hand gehad. Stel je voor dat ze zat te liegen. Nee, hem konden ze zo iets niet op de mouw spelden. Hij zei dan ook: „Nee meisje, dat gaat hier zo niet. EEN GRAP Op een grote tuinderij werkte een eenvoudige tuindefsknecht, die ver in de omtrek bekend stond als een Betalen of anders er uit. Wij kunnen grote zadenkenner. ook niet van de wind leven". De an- Een paar studenten in de plant. helemaalntet aïrdll enLiden1?Kom! ku.nde' ,d.ie '4 een b?e«e hoog in hun geld" en meteen maakte hij aanstaüe „Kan ik voor mijn geld een goede stevige maaltijd krijgen?" De waard boog en sprak: „U zegt maar wat u hebben wilt. We hebben heel veel in voorraad". De vreemdeling bestelde wat hij 't liefste had en binnen een half uur genoot hy van de heerlijke warme soep, een gebraden kip, groente en aardappelen en een fijne pudding. ',t Smaakte hem geweldig. Na het eten vroeg hij nog om een kop koffie en een lekkere sigaar. Hij was voldaan en in een gemakkelijke stoel rookte hij zijn sigaar op. Na afloop liep hij naar het buffet en gooide er een kwartje op. De waard keek met grote ogen en wacht te tot hij het verdere geld er bij zou leggen. Maar er gebeurde niets. „Mijnheer", zo sprak de waard, „U bent mij zes gulden schuldig en wij zijn heus niet duur". „Heer waard, ik heb u gevraagd, wat ik voor mijn geld te eten kon krijgen. Welnu dat kwartje is al myn kunieda t meis ie voor één keerbo1 hadden' en met konden geloven °m weg te gaan. tie voor meraeLen?" Mai de dat het eenvoudi8e tuindersknechtje De waard werd kwaad en riep hem tjc yoor mete meenemen? Maar de 20veel kennis van zaden had, beslo- terug, conducteur zei nog eens. „Vracht be- tgyi hem er eens 2oed tussen te ne- talen of er uit". 5! g„ tussen te ne „Manheer, ik zou u bü de politie „Maar dat willen wij niet hebben", rinffüui, ;n ppn Jnnqip f g aan kunnen brengen, wegens bedrog, riep één van de busreizigers. „Kom Kem\oe maar dat doe ik °iet' vraag u mij wie wil er wat mee betalen?" Ver- een dienst te bewezen. Aan de over- schillende reizigers grepen naar hun be™md ,adenkemier Is zou u ons kant staat ook een herber6 "De 8°u" portemonnaie en gaven wat geld aan den zon", doe mij een plezier en doe het meisje. Ze betaalde de conduc- k™*«n ELf* daar z0- Die ©igenaar is geen teur en hoefde dus niet uit te stap- A d v^keeV nanwkiirip vriend van mij en die zou ik nu ook C-nDeankre^Lrksnkek "XST? vTnVef^TeekT - *"ag a*°» toe. De reizigers keken echter onte- stu(jenten eens aan en vroeg: „Mag De vreemdeling haastte zich naar ik dit doosje nog eventjes houden, de deur, keerde zich even om en dan zal ik de naam er van wel vin- "ep: „Gisteren heb ik al bij uw over- den". buurman gegeten en .die raadde mij De studenten vonden het best en aan, vandaag naar u te gaan", gingen heen. We gaen weer beesigh met de duytenquestie, veel leeden van de Raad, die lecken sich de duym En gaen weer wieken, weeghen watse kunnen doen met al dat geld, oft maetigh is of ruym. Als spreeuwen om een worm, soo gaense touwtjes trekken, de pot gaet leegh totter de laetste duyt en 't laetste oortjen weeral is vergeeven en seytmen: ,,'t Is gedaen, verdeeld is weer de buyt." En aller weeghen gaetmen aen het plucken aen 't hooy, dat weeligh parst ter staetsruyf uyt. Hoe meerder is, moe meerder men wil plucken, het lyckt er op of het niet op en kan, Blek wil het syn' of wat hy 't syn wil noemen wel gaerne putten uyt die kan, waerin de fiscus spaert ons' suurverdiende centen, met bloed en sweet naer d'Inspecteur gebracht. Die saemelt maer en gaet het niet soo vlugghe naer synen sin, dan wacht in onse brievenbus het welbekende caertjen: „U wordit versochtof 'k slae de harsens in." Maer alle geckheyt toch weer op een stockjen, geld moet er syn tot naéringh van de staet. Maer, vroede vaeren, wilt hy het deelen dencken: hoe mack'lyck dat beschikken toch maer gaet oover het bloedigh gelid dat alleman met hard labeu/r verdiend heyt want het lagh waerlyck niet op straet. J toe. De reizigers keken echter onte' vreden naar de conducteur. Wat een onaardige man! Er kwamen nieuwe reizigers bin nen en toen hij deze een kaartje ver kocht had stapte hij op het meisje toe en gaf haar het reisgeld terug. DE SPOELMACHINE DER TOEKOMST? A Och dit kaartje zou hy wel uit zijn eitren zak betalen teiug. Na een paar dagen kwamen ze NOG EEN LAATSTE GRAPJE eigen zak betalen. „Hier meisje", zei hij. „Nu rijd je met mij voor niets mee, maar nu heb je meteen geld om van Harderwijk naar Amsterdam te komen". „Hebt u de naam al gevonden?" „Moeder, mag ik buiten spelen? vroegen ze vroeg Kees. „Ik geloof het wel. Kom maar eens „En je huiswerk dan?" vraagt moe- mee. Ik heb het zaad uitgezaaid, 't der. ^DankT weiriconduSei?r," nu ben öSpd!fro0nd»De k°PjG8 Stek6n T, dat ik morgenochtend, ik helemaal geholpen". Wat hadden al boven de grond Ik wou veel Uever voetballen grond". ik wou veel liever voetballen' de andere reizigers plezier. iS»1»? wTLrffiT."I'S "Ho°c,r ,eens jongen' °nth0ud dit „Dat heb je goed bedacht conduc- adÏ£r bT w„!^a ba? goed: Stel nooit iets uit tot morgen, teur" rieD er een oudje toch beetgenomen. wat ge heden kunt doen We dachten nog wel dat ie zo Daar kwamen ze aan het tuintje Kees ging aan zijn huiswerk, maar „we aaenten nog wei, dat je zo en t zagen ze daar? Een rfltje komt haringkoppen. stormen. „Zie", zei de tuinman: „dat is uit „Moeder", riep hy lachend. „Mag het vreemde zaad gegroeid. Na een ik de rest pudding op eten, die in de poosje zal ik hier een bed prachtige kelder staat?" haringen krijgen". „Waarom? Dat is goed voor mor- Wat keken de studenten op hun gen". neus- „Maar we moeten niet uitstellen, onaardig was", zei een oude dame. De conducteur zei maar niets en lachte eens even. De reis ging op gewekt verder naar Harderwijk. EEN-APRILMOP Toch was de stemming van de kei zer verstoord. Bij het middageten zei hij geen woord en niemand durfde hem aan te spreken. Zijn dienaren zagen, dat hem de tranen van z'n wangen liepen. Na 'n tijdje evenwel gaf hij hun een teken. Zij traden op hem toe en hij sprak: „Ik weende, omdat ik eraan denken moest, dat die wilden uit het noorden het rijk na mijn dood onheil zullen toebren gen, nu zij het reeds tijdens mijn le ven durven te doen". En Karei de Grote had gelijk, want jaren lang waren de Noormannen een ware plaag voor Frankrijk. Zij roofden en plunderden haast onop houdelijk, zodat in de kerken zelfs gebeden werd: „Verlos ons Heer van de woede der Noormannen". Zij ver overden zelfs een groot gebied in het noordwesten, dat nu nog naar hen Normandië genoemd wordt. Mieke is in de tuin aan 't spelen. Daar komt opeens haar broer Joost aangerend. Buiten adem roept hij: „O Mieke ik geloof dat je kanarie vogel dood is. Hij ligt zó stil op zijn rug" 'n Amerikaanse uitvinder heeft in 'n hiiic in Aliniannlic 'n ?n-eem«fwr- AJC JxlIlflCl DOCKCHWC0K Mieke vliegt het huis in en daar witte paard", binnen stapte. Hij was ziet ze dat de kanarie springlevend koud en had razende honger. Nadat wat we heden kunnen doen en ik zn huis in Aliniapolis 'n vreemsoor- NOG EEN GRAPJE kan het nog best op". tig apparaat (toestel) staan. Terwijl „Nou vooruit dan maar", zei moe- het gezin z'n maaltijd doet, is het de Kinnprpii als mpr VPrkiPPfl 't Was op een koude winterse dag, dar lachend. „Omdat je zo gewillig eettafel, daarna word het spoelmachi- UC Cl dlï> er VCIhircU dat een vreemdeling de herberg „Het aan werk bent gegaan' door zijn kooitje vliegt. Hè wat een hij een plaatsje dicht bij de haard grapjes of aardige verhaaltjes? nare jongen!, denkt ze. Maar meteen gevonden had, vroeg hij aan de ook weet ze, dat het een één-aprilmop waard: TANTE JO en OOM TOON is. WScht zij zal hem ook eens beet nemen. Ze loopt langzaam terug naai de tuin met haar zakdoek voor de ogen. Juist wil Joost roepen: „1 april!" tot hij Mieke ziet huilen. Plotseling barst ze in snikken uit. „Wat is er Mieke?" vraagt'hij. „Ik dacht dat het een grap van je was, maar hij is werkelijk dood", huilde ze. „Ik heb hem in 3 dagen geen eten gegeven". Daar schrikt Joost van. Hij laat zijn zusje in de steek en rent naar binnen. Hijgend staat hij bij de kooi waar de vogel lustig rondspringt. Door het open raam hoort hij Mie ke zingen: „1 april stuurt men de dwazen waar men wil". Het tafelblad is een groot allumi- leverden literaire strijd Dag allemaal. Wie kent nog meer niumblad; de borden zijn er aan vast- 'N SPEL VAN KAPSULES HAD IK... Sjaak woonde een heel eind van de school. De afstand was te ver om te lopen en daarom had zijn vader een fiets voor hem gekocht, dan kon hij ook tussen de middag naar huis komen om te eten. Op een middag kwam Sjaak veel later thuis. „Vader onderweg liep de ketting van het kettingwiel af en het kostte me heel wat moeite om hem er weer op te krijgen, daarom ben ik zo laat". „Dan moet je de ketting laten span nen Sjaak, anders krijg je vandaag of morgen nog een ongeluk. Breng straks na het eten, je fiets even weg". „Ja vader", zei Sjaak, maar na een uurtje dacht hij er niet meer aan en begon aan zijn huiswerk. tol zioh al draaiende 't verst van de „startlijn" verwijdert geschroefd. Glazen, kopjes en bekers Honderden kinderen waren bijeen staan in daarvoor bestemde gaten. de tt Iaal van het Leidse Het zilver legt men in n daarvoor bestemde korf, terwijl kookpannen en Volkshuis ter gelegenheid van de schalen midden op de „eettafel" Kinderboekenweek 1963. Het motto iem^d'^'nU^ eangel°Ptan: ia.r was „Een huis v„, die- felblad met al, wat erop staat, ver- ren" en daarom had een aantal kin- dwynrt iri dat deel yan toestél, dat' deren zich als dier verkleed, in de T afspoelen voor z'n rekening neemt de Als alles weer schoon is, wordt 't h00P aanmerking te komen voor Als alles weer schoon is, wordt alweer door de machine afgedroogd een (boeken)prijs. Mej. M. van Caspel, jeugdbiblio- ogen duikt de gedekte tafel weer op! thecaresse van Reuvens, vertelde een 3 Neem 't deksel van 'n flinke doos Y,oo-r daJ°lgend« £aalt«d' dfukt en verdeel de oppervlakte in gelijke duikt de gedeW^tafel w^ on^ SSkrtan4,ÏÏ' in„?Lk^iïenst dierenverhaal en zette de bedoe.ing v. de .tol elk driemaal opzetten. De TOEN KAREL DE GROTE WEENDE van de^^boekenweek.in voor Van kapsules kun je grappige tol- 3 getallen, waarop de punt van de lucifer beurteling blijft liggen, tel je bij elkander op. Die dan 't hoogste aantal punten heeft is de winnaar. 4 Je kunt 't deksel ook verdelen in banen, die van de ene tot de andere kant lopen. In elke baan krijgt dege ne, wiens tol daarin tot rust komt, t een bepaalde opdracht, die in de baan 'aangegeven wordt b.v. voor baan 1: loop driemaal met 'n appel op je "hoofd om de tafel; baan 2: houd de appel tussen je knieën en hup zo van de ene muur tot de andere. Baan 3 ,zeg de letters van het alfabet van achteren naar voren enz. enz. 4 Je kunt in de banen ook allerlei voorspellingen schrijven, die dan gel den voor degene, die in die baan te- rechtkomt. Dat wordt dikwijls lachen als er snaakse voorzeggingen in staan 5 Je kimt ook gaatjes in 't deksel maken met getallen er naast. De tol, Toen deze de kinderen duidelijke bewoordin gen uiteen. Daarna werd het spel „Het pikjongetje" opgevoerd. Dit spel, waarin Broer Konijn en Rein- tje de Vos de hoofdrollen vervullen, was gebaseerd op „De vertellingen van Oom Remus" van de Amerikaan Joel Chandler Harris, bewerkt door Nienke van Hichtum. De kinderen waren jeugdleden van de Openbare Leeszaal en Biblio theek Reuvens en van het Leidse Volkshuis. De jury werd gevormd door de heer G. W. in 't Hout, di recteur van het Leidse Volkshuis, mej. J. H. Leemans, adjunct-direc trice, de heer W. J. Hariot, direc teur van Reuvens en mevr. S. M. E. Rückert, adjunct-directrice, die zich eveneens in een dierenhuid gesto ken hadden. De uitslag luidt: 1. Jouke Vis. 2. Peter Riemens. 3. Agnes de Vos van beroemde vorst zich Steenwijk. 4. Janine Melai. 5. Jac- letjes maken Je haalt ze voorzichtig ni©* in z0'0 gaatje terechtkomt eens in 'n stad aan de Middellandse queline Ouwerkerk. 6. Gerda Dien. De'vogènde'morgen"stapte hij weer van de fles af, legt ze met de bodem «eef» b.v. 25 winstpunten. Elk strui- zee ophield, landde daar 'n bende 7. Henk Zwart. 8. Wouter van Mul- op z'n fiets. Onderweg moest hij een naar boven op 'n laag oude kranten kelen over zon gaatje geeft zoveel zeerovers uit het hoge noorden en lum. 9. Jouke Ballinga. 10. Hettie grintweg over. Van tegengestelde en slaat er met hamer en spijker 'n strafpunten in nundenng, als ernaast begon te plunderen. Kare zond er Heideman 11 Elselien de Jong 12. richting kwam er een auto aan. Sjaak gaatje in precies in 't midden. Dan ?<r»an aangegeven. Ieder weer n ge- onmtddellijk een troep soldaten op hoes Labmyere. schoof wat naar rechts. Hij.had een neem je 'n lucifer, snijd er de kop kjk aantal beurten en wie t meeste af, die hen verdreven. Ze hesen in- flinke vaart. Daar schoot z«n ketting af, punt hem met 'n mes aan en steek P™'?n overhoudt, win Wie vinding- derhaast de zeilen van hun vreemd- Charlotte Ver beek. 14. Annemarijke Smit. 15. Kea Brinks. 16. Carla Driessen. 17. Louis er weer af 'en hij vloog de berm af hem door 't gaatje, zodat de grootste [Ük is. kan er nog wel meer spellen soortige schepen en maakten zich uit Comelissen. 18. Machteld Kolenbran- en de sloot in. Gelukkig kwam hij helft boven de kapsule uitsteekt en blJ verzinnen. de voeten. der. 19. Florien Bruin. niet onder de fiets terecht, zodat hij 't tolletje is klaar. Maak er zo ver- zelf uit de sloot kon krabbelen. Met scheidene en je kunt er allerlei spel- een nat pak en een kapotte fiets letjes en wedstrijden mee doen b.v. moest hij terug naar huis. 1 Zet hem gelijk op en 't tolletje dait „Had ik toch de ketting gisteren 't laatst omvalt is van de winnaar. Of maar laten spannen", dacht hij. 2 je tekent 'n lijn, zet hem op met Ja, ja, had ik! punt op die lijn en kijk dan welke Het Indianenopperhoofd „De Zittende Stier" 5 Van die dag af werd „Langzaam" gerekend tot de „mannen" van de stam. Dat betekende, dat hem een an dere naam moest gegeven worden, want als volwassenen droeg men een andere naam dan als kind. Lang- zaam's vader had eens op de jacht gedroomd, dort 'n buffel hem heel diohit naderde en hem vier namen toefluisterde. De buffels speelden een heel be langrijke rol in het leven der India nen, zij betekenden voor hen voeding en kleding. Bóvendien geloofden zij aan een afzonderlijke „buffel God'". Als nu 'n buffel tot 'n man sprak, dan waren die woorden voor hem heel gewichtig. 6 „Zittende Stier" was een der na men, die de „Buffel" aan Langzaam's vader bekend had gemaakt. De vader Weid hem voor een heilige naam, de beste, die hij aan zijn dappere zoon geven kon en zo werd dus de jeugdi ge „Langzaam" tot de „Zittende Stier". Hij bewees al heel spoedig, diat hij ook zo moedig en sterk was als 'n stier. Hij werd aanvoerder bij elke strijd en allen eerden en achtten hem, ja ze beminden hun leider zelfs. „Zittende Stier" werd een goed ja ger en altijd weer zorgde hij dat er vlees was, ook voor die gezinnen die zelf niet voor voedsel konden zor gen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1963 | | pagina 15