c IN DE KRANTENTUIN
Het knutselhoekje
HET RIJMENDE PAARD
ZATERDAG 8 JUNI 1963
DE LEIDSCHE COURANT
PAGINA 12
EEN GEVAARLIJK
AVONTUUR
IIL
Bn ja, al heel spoedig kreeg ik het
nest in de gailien. 't Verlengde van de
rotsspleet, diie ik net was overgestoken,
verbreedde zich en verdiepte zich links
van mij tot een afgrond met grotendeels
loodrechte wanden. De zuidelijkste der
beide wanden vertoonde een uitstekend
plaüeautje, waarop het nest zich bevond.
Jullie hebben als-aandachtige lezers
zeker al opgemerkt, dat ik net doe, alsof
ik deze geschiedenis zelf heb meege
maakt, maar dat is natuurlijk niet het
geval. Ik ben er alleen maar toe over
gegaan om de heer Roberts zelf aan het
woord te laten en hem het verhaal te
laten doen, zoals hij het mij zou verteld
hebben.
Nu dan, ik moet zeggen, dat, terwijl
toch de adelaar de koning der vogels ge
noemd wordt, zijn nest helemaal geen
koninklijke indruk maakte. En toch trok
het mij met een magnetische kracht
Doordat het in de schaduw van de steile
wand gelegen was, kon ik er evenwel
voorlopig niet meer van zien dan wat
uitstekende dikke, dorre takken.
Hoe verheugd ik ook was, zover ge
komen te zijn, dat het doel van mijn
tocht op nauwelijks 50 m. van mij ver
wijderd was, mijn vreugde werd danig
getemperd, toen ik zag, dat het aller
moeilijkste me nog te wachten stond. Ik
legde me op mijn buik neer om alles
rustig te bekijken en te overleggen. Het
platje, waarop het nest gebouwd was,
bevond zich ongeveer op meter r ipte
in de brede afgrond, juist aan de van
mij afgekeerde zijde. Het leek n.e dus
het beste weer af te dalen en dan de
rand van de kloof te volgen tot de plek,
waaronder het nest zich bevond. Ik had
daarbij nog heel wat obstakels (hinder
nissen) te overwinnen, toen ik eindelijk
dacht: „Hier moet het wel ongeveer
wezen", keek ik behoedzaam over de
rand van de afgrond. En inderdaad,
schuin beneden mij keek ik op het nest,
waarop bijna twee volwassen jongen
zaten.
Van 'n arendsnest had ik me heel wat
anders voorgesteld, 't Was nou niet be
paald een verblijf voor koningskinderen
om trots op te zijn. 't Was opgebouwd
uit 'n stevige laag dorre takken met
er tussenin stukken boomschors. Een
flinke laag dor gras en verdroogde plan
tenstengels vormden het „bedje" voor
de jongen, 't Enige wat te bewonderen
viel aan dit ruwe bouwsel, was de
wijze, waarop de takken oerhecht tus
sen stenen en spleten verankerd waren,
zó, dat geen stormwind het nest aan
het wankelen zou brengen. Later zullen
jullie horen, hoe dankbaar ik werd voor
de stevigheid van het nest
De belde jonge vogels zaten half over
eind en waren tot mijn niet geringe ver
bazing ongeveer even groot als een vol
wassen arend. Ik verwonderde mij er
dan ook over, dat ze, toen ze mij hoor
den en zagen, niet waren weggevlogen.
Op het oog leek hun vederpak hen
daartoe toch best in staat te stellen.
Trouwens ze leken me ook groot en
sterk genoeg om reeds voor zichzelf te
zorgen. Maar dat scheen toch ndet zo
te zijn, want 't is zo merkwaardig, dat
juist deze koninklijke „kinderen" zo lang
op de hulp hunner ouders blijven aan
gewezen.
Het viel me ook op, dat het gevederte
der jongen een andere kleur had, dan
die van de oude adelaar, diie ik gezien
had. Zij waren geheel zwart, terwijl de
oude donkerbruin was, uitgezonderd
kop, hals en staart, die spierwit waren.
De jongen keken mij belangstellend
maar onbevreesd aan. Zij trokken even
wel hun vleugels halverwege op, als
lag het toch wel in hun bedoeling zo
nodig een verdedigende houding aan
te nemen.
Wat nu te doen? Ik had nu het nest
gevonden en de jongen gezien, maar
nu kwam de gedachte in mij op één
van de jonge arenden mee te nemen
om te pogen hem tam te maken. Dus
moest ik het nest zien te bereiken. Op
OPLOSSING
De verschillen: 1 De halsband van
de hond is zwart geworden. 2 De
kleinste denneboom ontbreekt. 3 Ook
de kleine tak aan de voorste boom
ontbreekt. 4 De mond van de voorste
jager is anders. 5 Ook is hij zijn
borstzak kwijt. 6 De andere jager is
de riemen van zijn geweer verloren.
7 Een patroonhuls is verdwenen.
mijn buik gelegen met het hoofd over
de rand van de afgrond, bestudeerde ik
de steile wand beneden me, om een mo
gelijkheid te vinden het nest te berei
ken. Ik ontdekte enige uitsteeksels, die
me mogelijk van dienst konden zijn,
maar een gevaarlijk karweitje zou het
nochtans zijn. Eén enkele miszetting van
een voet, of een afbrokkeling van zo'n
steunpunt zou me in de ongepeilde diep
te van de afgrond doen storten. Even
ging er nog een rilling over mijn rug bij
gedachte. Maar de tocht hierheen hpd
me al zoveel gevaren doen trotseren,
dlit ene moest er ook nog maar bij.
(Wordt vervolgd)
De kinderen gaan vandaag
weer verder met vertellen
Theo Brusche, Leiden. Van jouw ligt
er al heel lang een verhaaltje. De juf
frouw heeft het zeker op school in de
geschiedenis verteld. Nou Theo, je hebt
goed opgelet.
DE GIERIGE MOLENAAR
Op een dag in het jaar 996 kwamen
er vreemde mannen in Nederland. Ze
kwamen hier uit de naaim van Godfried
van Bouillon, die overal de kruistochten
preekte.
Veel mensen kwamen luisteren: „Ieder
een die met de kruistochten mee wil
gaan, meldde zich bij ons. U wilt toch
zeker niet dat het Heilig Land in han
den van de Turken valt?"
„Nee! nee!" s.hreeuwden de mensen.
„Zij, die niet kunnen meegaan, geve
ons een flinke som geld mee!"- vervolg
den de predikanten.
Zij bezochten ook de molenaar en
deze gaf 1/10 van een goudstuk. Dat
was natuurlijk veel te weinig, want de
molenaar was rijk, maar gierig.
„Je moest wel 1000 maal meer be
talen", zei iemand.
„Wat denken jullie wel, zeker dat ik
rijk ben", en boos gooide hij de deur
voor hun neus dicht.
Toen ze weg waren lachte de gierige
molenaar stiekum. Die avond giinig hij,
zoals gewoonlijk, naar bed. Maar het
duurde niet lang of hij hoorde zijn mo
len draaien. De molenaar riep zijn
knecht en stuurde hem naar de molen.
Even later kwam de knecht doodsbleek
terug en rende naar binnen: „Mees.
meester een spook!" riep hij.
„Ach jij bangerd", zei de molenaar en
ging zelf kijken. Wat hij toen zag, daar
had hij niet op gerekend. Daar stond in
de molen iemand in het zwart gekleed.
„Kom met me mee. Ik ben die vijftig
oenten van juo aan het vermalen", zei
de zwarte gedaante.
Helemaal ziek van angst kwam de mo
lenaar thuis. Een paar dagen later stierf
hU.
Wessel Abcouwer, Leiden, komt met
HET DOMME EENDJE
Er leefde eens een familie Kwak-
Kwak. Ze woonde aan de oever van een
meertje tussen het hoge gras.
Moeder en vader Kwak-Kwak waren
bezig hun nest te bouwen en toe het
nest klaar was, ging moeder Kwak-
Kwak eieren leggen en daarna uitbroe
den. Na een poosje broeden begon er
een ei te barsten en er kwam een jong
eendje uit. Het was een leuk zacht gelig
eendje. Ze noemde hem het „domme
eendje".
Weet je waarom?
Natuurlijk zeggen jullie nee.
Nu het begon zo: op een zonnige mor
gen moest ons jonge eendje suiker gaan
halen bij buurman Duck. Hij nam een
tas mee van gevlochten takjes. Daar
deed hij de suiker in. Op de terugweg
smolt alles weg, door het water en hij
bracht een leeg zakje thuis.
Zo'n dom eendje!
Caroline Riekert, Leiden.
DE FIJNSTE DAG
Het was 23 december. Dat vond ik de
fijnste dag, want dan was ik jarig. O,
wat kreeg ik veel cadeautjes. Ik kreeg
een poëzi-album en al dadelijk schreven
veel mensen er in. Ik kreeg een bedel
armband met 4 bedeltjes er aan. Ook
nog een mooi leesboek en heel veel
snoep. Ik had een portemonnee vol geld.
Weet je wat ik ook nog kreeg en dat was
het fijnste cadeau: een paar schaf -en.
Over een paar weken zou het ijs dük
genoeg zijn en kon ik fijn gaan schaatsen
met mijn zusje en vriendinnetjes.
Als we het koud kregen konden we
ons lekker warmen bij de kachel en als
moeder thee klaar had, dronken we dam
thee.
Als we weer warm waren, kleedden
we ons dik aan en we gingen weer
verder.
Frans Keimpena, Leiden.
DE LENTE
Rita Klein, Leiden vertelt over:
PRINSES ROSA
In een groot en prachtig kasteel woon
den een koning en koningin met hun
dohter, prinses Rosa. Rondom het kasteel
was een grote mooie tuin, waar de prin
ses altijd in mocht spelen. Maar het kas
teel en ook de tuin werden altijd be
waakt door soldaten. Op een keer ge
beurde het dat er geen soldaten de wacht
kwamen houden. Ha! nu grijp ik mijn
kans. Be ga stilletjes de poort uit en
lekker naar de stad. 't Is zo vervelend
altijd maar in de tuin te moeten blijven.
Zo gezegd, zo gedaan, ze liep alleen naar
de stad. Daar bleef ze voor de mooie
wimikels staan kijken.
In het kasteel waren de koning en
koningin ongerust geworden over de
prinses. De koning liet een paar soldaten
bij zich komen.
„Jullie moeten Rosa gaan zoeken. Ze
zal wel in de stad zijn"
,,'t Komt in orde" zeiden de soldaten.
Ze gingen te paard naar de stad. De
mensen in de stad keken verbaasd. „Ze
ker iets gebeurd1", zeiden ze.
„Hebben jullie de prinses gezien?"
vroegen ze overal. „Ze heeft een man
teltje aan met een witte bontrand".
In één van de winkels zeiden ze: „Ja,
ze is hier geweest".
Eindelijk vonden ze haar in een prach
tige winkel. „Kom mee naar huis", zei
den de soldaten.
„Nee, ik wil niet. Ik wil in de stad
blijven" riep ze.
De soldaten tilden haar op en zetten
haar op het paard.
Thuis gekomen moest ze voor straf
naar haar kamer.
Op een mooie lentedag liep ilk met nog
twee jongens over de wei. We hadden
afgesproken een kievitsei te zoeken en
zoals jullie weten gaat dat heel moeilijk.
We zagen een paar koeien grazen. Tot
onze verwondering zagen we opeens een
koe een luchtsprong maken. Ik zei tegen
Jan, één vao de jongens: „Waarom zou
die koe opeens opspringen?"
„Laten we eens gaan kijken, 't Zal
wel een steen of iets anders zijn" zei
Jan.
We gingen kijken
„Kijk eens", riep Piet. „Wat is dit?"
We holden naar de plaats waar hij
stond.
„Een dode kievit" zei ik „Waoht, i!k
zal hem op zijn rug leggen, dan zien
we het beter".
Toen we dat gedaan haddien riep iik:
„Mis. heb is geen kievit, maar ja, wat
dan?"
„Ik geloof, dat ik het weet. Aan zijn
kop en zijn snavel te zien is het een
specht", zei Piet.
„Maar aan -zijn staart te zien is het
een zwaluw", vond Jan weer.
„Ik heb het, het lijkt op een toren
valk", zei Piet opeens.
„Nou Piet, we zijn hier niet gekomen
om grapjes te vertellen" zei ik „Kom,
het is bijna 6 uur, laten we naar huis
gaan, dan gaan we woensdagmiddag een
kievitsei zoeken". We namen afscheid en
gingen naar huis.
Harry Berk, Leiden.
NAAR HET STRAND
Op een middag belde majn oma op,
dat zij naar Schevemingen ging en dat
ik mee mocht. Nou dat vond ik fijn en
dadelijk ging ik naar oma. Mijn neefje
mocht ook mee. We gingen eerst met
de bus en stapüen toen over op de tram.
Die zat propvol. De tram piepte wel een
beetje, maar er gebeurde gelukkig niets.
Toen we in Scheveningen aankwamen
gingen we gelijk naar de pier. Het was
er druk. We liep tot het einde. Daar
liepen we boven de zee en ik dacht:
„dadelijk zakt de pier nog door".
Oma zei: „Wees maar niet bang, alles
is sterk gebouwd". We gingen terug en
kwamen weer aan het begin van de
pier. Daar kregen we een baikje bevro
ren limonade. Onder de pier stonden ste
nen bankjes. We gingen er op zitten en
daar gingen mijn neefje en ik taartjes
van zand maken in de lege bakjes. Na
dat we een poosje gespeeld hadden gin
gen we naar huis.
Marian Borst, Leiden vertelt een klein
beetje over:
DE DIERENTUIN
We gingen op een dag met moeder
naar de dierentuin. We gingen met de
bus. Toen we in ue dierentuin kwamen,
zagen we al heel gauw een olifant. Wat
was dat een groot dier. Mijn zusje was
al ver< jp gelopen en zag meteen de
apen. Ik holde er gauw naar toe, want
apen zijn leuke dieren en maken aar
dige kunstjes. Er waren zoveel dieren
te zien, we ze toch niet allemaal
konden dus gingen we na 'n poosje
naar de speeltuin. Daar zagen we een
heleboel schommels hangen en er ston
den wippen en nog veel meer. Van het
spelen kregen we dorst en toen kregen
we een glas limonade. Later zijn we nog
weer naar de dieren gaan kijken en naar
die grote vogels. Ook zagen we er een
grot en in die grot waren een heleboel
vissen te zien.
Eelco Wijdicks, Leiden houdt veel van
zijn vogeltjes.
MJJN VOGELTJES
Ik zal eens gaan vertellen over mijn
vogeltjes, 't Zijn parkieten. De ene is
blauw met wit, diat is het mannetje en
de andere is groen met wit, dat is het
vrouwtje. Toen ik op een keer in de
kamer kwam, waren ze aan het eten.
De bakjes met voer waren helemaal
vol. Ze vlogen van de schrik door de
kooi, maar toen het weer stil was, gingen
ze lekker eten en vonden het heerlijk.
Het was woensdagmiddag en we moes
ten de kooi schoon maken. We hadden
het andere kooitje al klaar gezet. Ze
gaan niet graag uit hun kooi. Ik deed
het deurtje open en floep, daar vlogen
ze uit de kooi die kamer in en gingen op
het gordijn zitten. Gelukkig waren de
ramen en de deur dicht. Toch duurde het
een hele poos eer we ze gepakt haddien.
Na een kwartier was alles in orde en
konden ze weer in een schoongemaakte
kooi fijn rondvliegen.
De volgende week gaan we weer ver
der. Let maar op of je verhaaltje er dan
bij is. Dag allemaal.
Tante Jo en oom Toon
HOE MAKEN WE EEN
PAPIEREN VIKINGHELM?
Om een vikinghelm te maken heb
je een stuk papier van 56 cm breed
en 56 cm. lang nodig, een vierkant
dus. Dat vouw je in tweeën, zoals
afbeelding 1 aangeeft en buig ver
volgens een strookje van 5 cm. naar
achteren. Meet dan het midden van
de vouw en trek van dat punt met
een lineaal een streep naar de punt
van de driehoek.
Buig nu de horizontale vouwen
rechts en links naar onder zodat ze
horizontaal komen te staan en langs
de getrokken streep bij elkaar ko
men (afb. 2).
Buig de twee bovenste papierstro
ken volgens de stippellijn A-B naar
boven (afb. 3).
Pak nu punt X beet, buig die naar
je toe en naar buiten. Pak vervolgens
punt Y beet en buig die op dezelfde
manier naar de andere kant om (af
beelding 4).
Vouw de bovenste papierstrook
van C uit naar boven daardoor komt
C boven over de punt tussen de ho
rens van de helm (afb. 5). Buig de
andere papierstrook aan de andere
kant van de helm ook helemaal om
en steek punt D in het driehoekige
zakje dat zich daar heeft gevormd
(afb. 6 achterkant). Daarna vouw je
het hele .zakje naar je toe en steek
punt C eveneens in het zakje (af
beelding 7).
Aan de onderkant van de helm
vouw je dan de punten A en B naar
binnen en plak ze met een stukje
plakband vast. En daarmee is je vi
king helm klaar zoals afdbeelding 8
laat zien.
DE TOVENAAR VAN CORNWALL
Rond het jaar 1800 woonde er in
Cornwall in Engeland, een man, die
Willima Murdoch heette. Zijn dorps
genoten hielden hem voor een tove
naar, en hij moet ze ook dikwijls
heel erg aan het schrikken hebben
gemaakt.
Hij maakte eens een zeldzaam rij
tuig, dat met behulp van stoom kon
rijden. Hij durfde die wagen niet
overdag te proberen, maar als hij er
's avonds mee langs de landwegen
reed en de wagen stoom en vonken
uitbraakte, werd zelfs de professor
erg angstig, want zelfs die geloofde
dat hij de duivel was tegengekomen.
Later leerde Murdoch van een an
dere uitvinder, hoe hij gas kon ma
ken. Hij bouwde een eigen, klein gas-
fabriekje en verlichtte zijn huis met
gasvlammen. De mensen waren ver
baasd, die hadden in hun woningen
slechts klein oliepitjes en uit het
huis van Murdoch straalde helder
licht uit alle ramen.
Toen zij van het gas hoorden, wer
den ze bang dat Murdoch zich met
hekserij bezig hield en dat hij hen
alle door het gas zou laten stikken
of verbranden. Ze dreigden hem en
zeiden dat hij met die hekserij moest
ophouden, maar daar trok hij zich
niets van aan. Maar enkele jaren la
ter waren de dorpsgenoten van Mur
doch en vele anderen maar wat blij,
dat zij hun huizen en straten met
gas konden verlichten.
ZOEK DE VERSCHILLEN IN DEZE
TWEE TEKENINGEN
Als je de twee tekeningetjes van de
jagers met hun hond met elkander
vergelijkt, zullen jullie zeven ver
schillen vinden. Maar dan zullen jul
lie goed moeten kijken.
DE MAAGD VAN
ORLEANS
9. De tegenstanders van Jeanne
d'Arc begonnen te muiten en geloof
den niet meer in haar. Maar ze gaf
niet toe en vocht door met de weinige
aanhangers, die haar trouw gebleven
waren, hoewel alle aanvoerders en
soldaten haar in de steek lieten.
Toen ze de stad Compiegne beleger
de werd ze gevangen genomen en
men verkocht haar aan de hertog
van Bourgondiën, die haar aan de
Engelsen uitleverde.
10. In Rouaan werd Jeanne d'Arc
voor het gerecht gedaagd, beschul
digd van vele misdaden. Ze was on
gehoorzaam geweest aan haar ouders,
zei men; ze had mannenkleiding ge
dragen, ze was een heks en ze had
gelogen, toen ze beweerde dat God
haar had aangewezen als de redster
van Frankrijk.
Ze werd tot levenslange gevange
nisstraf veroordeeld toen men haar
eindelijk had overgehaald een be
kentenis te ondertekenen.
(Wordt vervolgd).
/r fort tt topt 10 fordmdtttnmn Ion menfstt worstMlslomrH)
dalltnttrtn trnirttrotdvmm'r
fen mkstmUItorts M$ker\
p O VMl