Het knutselhoekje
HET RIJMENDE PAARD
ZATERDAG 27 APRIL 1963
DE LEIDSCHE COURANT
PAGINA 13
DE CLUB VAN
AVONTUUR
ui.
„Marjolein?" „Een stukje donker
blauwe stof van een overal".
„Ellen?" „Een lege batterij".
„Jettteke?" Een zakdoek met twee
letters er iin, een M en een W.
„Marinus Wijsen", zei Tom meteen.
„Wie is dat?" vroeg Peter.
„Die is een maand geleden knecht
bij mijn vader geworden. Hij is een
zonderlinge man van een jaar of
dertig".
„Weet je zeker dat die van hem
is?" vroeg Peter streng. „We kunnen
niet met loze bewijzen aan komen.
Marjolein stond te wippen. Zij wil
de ook wat zeggen. „Ik heb een idee,
we gaan naar Marinus toe en vragen
of hij deze zakdoek verloren is. Als
hij ja zegt is hij er bij".
„Ja", zei Peter. „En dan kunnen
we uitzoeken waarom ze hier bijeen
kwamen".
Tom wees de weg naar de akker
waar Marinus werkte. Hij was bezig
om te ploegen. Tom stapte op hem
toe. „Meneer Wijsen bent u deze zak
doek verloren?" Marinus keek naai
de gezichten van de kinderen. Hij
vertrouwde het zaakje niet. Niettemin
zei hij: „Ja, die is vam mij, waar heb
je die gevonden?"
„In het bos, we waren juist bramen
aan het zoeken".
„Goed geef maar op". Peter gat
hem de zakdoek en liep daarna een
eindje met hem mee. De kinderen
bleven op dezelfde plek zitten. Toen
Peter weer terug kwam keken ze
hem vragend aan. Maar hij zei niets
en wachtte tot ze weer in het bos
waren.
„Nou, wat zei hij?" vroeg Ellen
nieuwsgierig. Peter ging met een ge
heimzinnig gezicht aan de voet van
een grote eik" zitten. De anderen
gingen om hem heen staan.
„Ga toch zitten", zei hij grinne-
kend.
„Vertel het dan", zeurde Tom.
„Als jullie gaan zitten". Ze gingen
mopperend zitten en Peter begon te
vertellen:
„Ik vroeg aan hem of je hier in
het dorp sigaretten kon kopen. Hij
vroeg of ik rookte en toen zei ik dat
ik het niet mocht maar dat ik het toch
soms wel deed. Hij beweerde dat bij
niet rookte, maar zijn makkers wel.
Ik vroeg welk merk ze rookten en
toen zei hij het. Het is hetzelfde merk
wat er op de sigaretten staat die we
gevonden hebben!"
Peter keek triomferend rond.
„Gó", zei Mark. „Daar had ik niet
aan gedacht.
Tom was weer druk aan 't schrij
ven. Hij had nu niet een enkel olaad-
je maar een schrift.
„Wat schrijf je daar?" vroeg Mar
jolein nieuwsgierig.
„Ik noteer alles wat tot ontbinding
van de misdaad kan leiden", zei hij
gewichtig.
Peter applaudiseerde. „Fantastisch,
maar dat heb je ook niet van je
eigen".
In de verte klonk een gong. „Eten",
zei Jettteke en ze holden uit het bos.
Onder het eten vroeg oom of ze
met hem meegingen. Hij moest met
z'n motorboot over het IJsselmeer.
Dit aanbod werd natuurlijk niet af ge
slagen en even later tufte de motor
boot van oom Theo over het stille
water. Hij moest twee blikken vet
halen.en toen dat klaar was voeren
ze nog een eindje om voordat ze naar
huis gingen. Het was ondertussen al
vier en daarom bleven de kinderen
maar op de boerderij.
Toen ze weer op hun oude plekje
in de hooischuur zaten zei Mark:
„We moeten iéts bedenken wat we
morgen met Marinus doen, ik ver
trouw dat zaakje niet". Het was even
stil in de hooischuur. Buiten stonden
twee mannen te praten. De kinderen
hoorden het en toen ze de naam Wij
sen hoorden zeggen zwegen ze om te
kunnen horen wat doe twee te be
spreken hadden.
„Nou, Wijsen", hoorden ze zeggen.
„Heb je nog iets bijzonders?"
„Ja ik weet waar de motorboot
van mijn baas ligt en ik kan hem
besturen. Wanneer slaan we de slag?"
Kunnen ze erin?"
„Zeker, de baas vervoert ze ook
altijd met de boot". Daarna verwy-
cberden de mannen zich en de kinde
ren keken elkaar aan.
„Wat vervoert je vader met zijn
boot?" verbrak Peter opeens de stilte
„Vee", antwoordde Tom. „Dan
gaan ze Ellen durfde haast niets
te zeggen vee stelen", maakte
haar tweelingbroer de zin af.
Marjolein knikte ernstig. „Ik ge
loof het ook", zei ze.
Peter keek Tom aan en vroeg: „Zeg
is die Dick te vertrouwen?"
„Ja", zei Tom. „Zover ik weet wel
waarom vraag je dat?"
„Nou, laten we hiet aan Dick vertel
len. Als we het aan je vader vertel
len dan wil hij niet meer dat wij ons
ermee bemoeien, maar Dick wil ons
misschien wel helpen"
Tom knikte. „Ik weet waar hjj is,
hij is aan het ploegen op de akker
voorbij de sloot".
„Mag ik het gaan vragen", vroeg
Peter.
„Natuurlijk, jy bent toch de voor-
zitte".
Peter liep met de anderen naar de
akker waar Dick werkte. De kinde
ren gingen in de besrm van, de weg
zitten en Peter liep naar de ploeg.
De anderen zagen hoe hij op de trac
tor klom en begon te praten. Diok
luisterde aandachtig. Peter sprong na
een tijdje van de tractor af en kwam
op hen toe. „Vanavond om zeven uur
bij de bosweg", kondigde hij aan
„Daar zal Dick ook zyn en met ons
praten".
Ze slenterden naar huis terug en
toen ging juist de gong zodat ze aan
tafel moesten-
Onder het eten waren ze érg stil
en wel zo dat oom vroeg of er wat
aan de hand was. „Nee niets" loog
Tom hem voor.
De anderen bemerkten echter dat
hij het met moeite deed. Jette kreeg
een rode kleur en Marjolein begon
gauw een gesprek over de boerderij.
CORRESPONDENTIE
Agnes Kapteyn, Hoogmade. Er ligt
nog steeds een verhaaltje van jou op
een plaatsje te wachten en nu van
daag komt het aan de beurt.
HANNEKE
Hanneke was een lief blond meis
je. Ze was pas 4 jaar.
Het is zondag en Hanneke mag met
vader en moeder mee naar de kerk.
Thuisgekomen zei vader: „Hanneke,
we gaan vandaag naar tante Riet"
„Hoi! hoi!" juichte Hanneke.
„Gaan we met de auto paps?"
„Ja hoor, met de auto".
Na het eten ruimde moeder de ta
fel op en een half uurtje later zaten
ze in de auto. Nog een half later wa
ren ze bij tante Riet.
Hanneke was meteen in haar nop
jes. Ze kon nu spelen met Joke en
Liesje. Liesje had een mooie pop,
daar speelden ze mee. Een hele poos
later vroeg tante of ze mee wilden
wandelen.
„Ja tante, ja mams!" riepen ze alle
drie.
Hanneke was dol op dieren en toen
ze dan even later een lief klein hond
je aan de overkant zag lopen, holde
ze er meteen naar toe. 't Kwam zo
onverwacht, dat tante geen tijd had
om haar bij zich te houden. Juist
kwam er een auto aan.
„Kijk uit!" riep tante.
Te laat!
Au! au! help! help! mama! o!
Daar lag Hanneke onder de auto.
Tante holde gauw naar haar toe.
Een mevrouw, belde dadelijk een
ziekenauto jp-
Daar kwam de auto al aan. Han
neke werd er in gelegd en naar het
ziekenhuis gebracht. Ze moest mei
haar beentje in het gips, want 't was
gebroken. Gelukkig mocht ze daarna
naar huis. Wat waren vader en moe
der daar. bly om. Voortaan keek ze
wel uit met oversteken.
Anneke den Eisen, Zoeterwoude.
Hier komt jouw verhaaltje.
NOODWEER
Het was een warme dag geweest
en tegen de avond begon het hard te
waaien. Er kwam onweer. Het don
derde hard en de bliksem sloeg waai
hij kon.
In de stal stond het paard, 't Werd
onrustig, hinnikte en trapte van on
geduld. Weer kwam er een harde
slag en de bliksem sloeg in de stal.
Het paard sloeg op hol, sprong overal
over heen, over sloten en hekken.
Eindelijk viel het paard doodmoe
neer. De boer was al achter 't paard
aangegaan en toen hij bij het paard
kwam, zag hij dadelijk dat er niet
veel leven meer in was. De veearts
werd opgebeld. Deze onderzocht hel
paard. Nag eenmaal stond het paard
op en vied toen dood neer.
Ali Mooren, Rijpwetering. Fijn dat
jullie zo graag dt krantentuin lezen,
maar er niet om vechten hoor. bees
jij aan de kleintjes ook wel eens
wat voor? Hier is je verhaaltje.
EEN DIEFSTAL
Twee dieven zouden op een afge
sproken nacht gaan stelen bij de fa
milie Vogel, 's Avonds om 10 uur
verstopten ze zich achter de struiken
vlak bij het huis waaz nog overal
licht brandde.
Om elf uur echter viel de stilte
over het huis en werd het donker.
De dieven wipten de deur uit de
klink, slopen behoedzaam het huis
in en maakten een kast open en
jawel, daar stond een kist. Ze maak
ten hem stil open en daar blonk het
geld in het licht van de zaklantaarn.
Vlug namen ze een zak vol geld en
slóten de kast.
„Wat komen jullie doen?" klonk
het opeens uit de hoek van de kamer.
Het was de papegaai. Het beest begon
te schelden en te roepen. De boer
werd er wakker van. De baas ging
naar de kamer en draaide de deur
op slot De dieven zaten nu gevan
gen. De baas telefoneerde de politie
en binnen het kwartier kwam de
politie al aangereden in de auto De
boer liet ze in de kamer waar de
dieven zaten. Ze kregen de hand
boeien aan.
frDit zijn de dieven, waar we al
een hele tijd naar zoeken", zei de
agent.
Jullie begrijpen dat Lorretje een
heerlijk hapje kreeg als beloning.
Truus Jansen, Rijpwetering. Ter
wijl ik dit zit te schrijven schijnt
de zon weer heerlijk in de kamer en
komen in de tuin de groene blaadjes
al aan de bomen, 't Is nu echt lente.
En daar lees ik je opstelletje over
de strenge winter, die we achter
de rug hebben. Zou ik 't nu nog
plaatsen? Doen maar hé? 't Is zeker
je eerste verhaaltje.
DE WINTER
Het was bar weer. De hele middag
had het gesneeuwd. Hier en ciaar
lagen hoge hopen, diie allemaal op el
kaar waren gewaaid, wel 2 meter
hoog. Er lag ook al een laag ijs. Er
zijn veel molen- en merentochten
gehouden. Ze kwamen allemaal bij
ons langs, want ze moesten aan de
overkant afstempelen. Ook zijn er
op het ijs veel wedstrijden geweest.
Mijn buurman is kampioen op de
korte baan van Alkemade geworoen.
Veel wedstrijden waren erg span
nend. Ik heb thuis nog een keer moe
ten oppassen omdat ze allemaal gin
gen kijken naar een wdestrijd.
Als je naar school ging, mocht je
wel oppassen dat je niet uitgleed.
In februari begon het eindelijk te
dooien en wend het zachter weer.
Er kwamen nog goede oplossingen
van: Eefje Nijhuis, Leiden; Nellie
v. d. Geest, Leiden; Maria Jansen,
Stompwijk, Lia en Theo v. d. Geest,
Leiden; Joke Franssen, Ter Aar;
Willy Olyhoek, StompwijkTineke
de Graaf, Leimuiden; Truus Jansen,
Rijpwetering; Trudie v. d Vaart,
Leiden, Wim v. d. Geest, Leiden;
Marian Arnaldy, maakte voor ons:
DE BLOEM MARGRIET
Er leefde eens in een grote tuin
een prachtige bloem, die Margriet
heette. Maar ze stond niet alleen in
de tuin, nee er leefden daar nog veel
meer bloemen, maar die waren niet
zo mooi en dus voelde Margriet dat
ze de koningin van al die bloemen
was- Ze voelde zich heel erg trots.
Maar die andere bloemen vonden
haar maar een grote opschepper,
„Je mag wel uitkijken, dat er
niets met je gebeurt".
„Er kan met mij niets gebeuren",
zei de trotse Margriet dan. Zo gingen
er weken voorbij en Margriet bleef
even mooi. De andere bloemen be
gonnen haar te haten.
Op een dag kwam er een oude
man in de tuin, hij bekeek de bloe.
men eens maar toen hij Margriet
zag, dacht hij: „Wat is dat 'n mooie
bloem".
Margriet zat in angst en dacht:
straks plukt die oude man mij. En
dat was waar. De oude man bukte
zich en plukte haar. Margriet be
gon zachtjes te huilen. De oude man
nam haar in de hand en bracht haar
in zijn huis.
„Wat is het hier heet Straks stik ik'
dacht ze.
Ze werd in een vaasje voor het
raam gezet. Alle bloemen buiten
lachten haar uit. 's Nachts was het
zo heet in de kamer, dat ze oegon
te verdorren. Ze kon ook helen aal
niet slapen. De volgende morgen
wou ze vluchten. Het raam stond
open, het vaasje was wijd, dus
sprong ze, hup, naar buiten. Ze Liep
naar haar oude plaatsje in de tuin
maar ze was nu helemaal verlept.
Na een weekje echter stond ze er
weer fris bij. Ook de andere bloe
men zagen haar, maar nu was ze
niet meer trots en ze' voelde zich
geen koningin meer, maar 'n dood
gewone bloem.
Jan Goddijn, Leiden.
FLINKE WALTER
Er was eens, heel lang geleden,
een jongen, die Walter heette. Hij
woonde met zijn vader en moeder en
kleine zusje in een oud miserabel
huisje, midden in het bos. Ze waren
ontzettend arm. Ze efden hoofd
zakelijk van hazen en konijnen die ze
in het bos konden vangen. Aan de
andere kant van het grote bos stond
een kasteel, waar een prins in woon
de
Op een keer was Walter weer op
zoek naar een haas, toen hij 'n wild
zwijn ontdekte tussen de struiken.
Zachtjes klom hy in een boom, nam
uit zijn zak een touw waaraan een
scherpe steen gebonden zat en gooide
de steen juist op de goede plaats
naar hiat zwijn. Raak! Met veel ka
baal tuimelde het dier achterover,
lag nog wat te spartelen en viel toen
dood neer. Walter kwam naar bene
den en bond de poten vast en juist
wou hij het grote dier naar huis
slepen toen er heel bars een stem
klonk:
„Ho! ho! Wat moet dat hier?"
?t Was de prins, die juist langs
kwam.
„Dit bos is van my met alles wat
er in leeft", zei hij boos.
„O, dat wist ik niet", zei Walter
verlegen.
„Nu, dan weet je het nu. Maar
wat wou je met dat zwijn doen?"
„Mee naar huis nemen. Daar kun
nen we dan heel wat dagen vaij
eten. Vader en moeder zijn heel
arm".
De prins was nu niet kwaad meer.
„Waar woon je?"
„Daar, op het einde van dit laan
tje".
De prins ging mee naar het huisje
en toen hy de armoede zag, nodigde
hij Walter uit om een poosje bij hem
te logeren op het kasteel. Vader en
moeder vonden het goed. Walter
kreeg van de prins nieuwe kleren.
Ze gingen slunen iedere dag op
jacht.
Nu gebeurde het op een keer dat
ze op jacht naar groot wild, samen
in een boom verborgen zaten Wal
ter zag vlak bij de prins een gevaar
lijke panter zitten Zonder zich te be
denken nam hij weer z'n slinger met
de scherpe steen en mikte op de
panter. Met een luid gejank stortte
het diier in het moeras en verdween
in de modder. De dankbare prins
wilde Walter belonen en liet een
mooi huisje bouwen voor z'n ouders.
Walter bleef een trouwe vriend van
de prins en ze leefden nog lang en
gelukkig.
Tante Jo en oom Toon
EEN COWBOY EN ZIJN PAARD
Tja, voordat ze rijden kunnen,
zullen we ze eerst moisten maken-
Daartoe gaan we het paard door
tekenen op een stijf stuk papier, dat
we eerst dubbel gevouwen hebben.
De vouw loopt over de rug van het
paard. Doe evenzo met de cowboy
en snijdt het geheel uit. Buig de
hals van het paard zó, dat het de
kop heft en knik ook de staart wat
opwaarts.
Het gearceerde deel van de knip
snijd je weg. Vojw en lijm vervol
gens zoals op het model. Lijm de
beide helften van de cowboy aan
hoofd, armen en lijf aan elkaar,
maar niet van de kiel beneden
waar (omlaag). Beschilder paard
en ruiter met je kleurpotloden on
zet vervolgens de cowboy op zijn
Reeds 2000 jaar voor onze tijd
rekening waren de straten in Ba
byion geplaveid en zowel de Egyp-
tenaren als de Chinezen en de in
boorlingen van Peru waren goede
stratenmakers. Maar de Romeinen
waren daarin toch wel de knapsten
Overal, waar het Romeinse leger
vorderingen maakte? werden wegen
aangelegd, die de nieuwe delen van
het rijk met Rome verbonden. Ook
in de Romeinse steden vond men
geplaveide straten. De stenen waren
wel ongelijk van vorm en grootte,
maar ze werden zo gehouwen, dat
de kanten tegen elkander pasten.
In Pompeji kan men nu nog zien,
SIGNAAL-WAS
De hofmeesteres van een schip (is
belast met het toezicht op de berei
ding en het serveren van de maal
tijden en de dranken) is op de teke
ning bezig de was op te hangen aan
het touw, waaraan de seinvlaggen
wapperen. Wellicht heeft de teke
naar dat gedaan om jullie's aan
dacht af te leiden van enkele dingen
die hij op de tweede tekening ver
geten heeft.
Het gaat hier weer om 7 dingen,
maar 't zal jullie vast moeilijk val
len om 'ze ook allemaal te vinden.
Maak er eens een wedstrijdje van
met broers of zusjes of vriendjes enz.
dat de straten maai- heel smal wa
ren en voetpaden langs de huizen
liepen.
Toen de Romeinse beschaving ach
teruitging, kwamen er heel lang
geen geplaveide straten en wegen
meer.
In de middeleeuwen waadden de
mensen door plassen en modder, om
dat er geen geplaveide wegen meer
waren. En als men een flinke reis
wilde maken, kon men dat slechts
te paard doen. In laten tijden be
gon men de wegen weer te plaveien
met stenen, soms ook wel met ijzer.
Maar al gauw kreeg men door, dat
ijzer toch eigenlijk niet geschikt was
daarvoor en wendde men hout aan
(stammen en takken) voor verhar
ding. Vóór men asfalt voor straten
en wegen leerde kennen, werd er
heel veel Macadamverharding aan
gewend.
Mac Adam, een Schot, kwam op
het idee bij het aanleggen van een
weg stenen van verschillende grootte
in verschillende rijen te leggen. Die
werden dan vast tegen elkaar ge
plempt, tot het vlak van de weg hard
en effen was. In 1807 paste hij deze
methode voor het eerst toe in Lon
den en daarna werd zij meer dan
100 jaar lang in de beschaafde we
reld toegepast.
ANDROKLUS
EN DE LEEUW
13. Nu werd er een deur geopend
en Amdroklus trad de arena binnen.
Zijn hart bonkte wild in zyn borst,
njaar hij wilde niemand tonen, dat
hij angst had. Kaarsrecht en rustig
ging hij verder.
De mensen schreeuwden en juich
ten. Zij leunden over de balustraden
heen om toch maar niets te missen
Amdroklus ontdekte op de eerste rij
zijn meesteres, doch hij wierp haar
slechts een verachtelijke blik toe.
Daar gingen de kooien der roof
dieren open. Enige hyena's slopen
naar buiten en snuffelden in het met
bloed doortrokken zand. Dan zagen
zij Amdroklus en staarden hem met
fonkelende blikken aan nog zonder
naderbij te komen.
14. De spanning steeg al hoger en
toen ze haast ondraaglijk werd, gooi
de men het hek van de leeuwemkooö
open Een reusachtige leeuw, die men
dagenlang honger had laten lijden,
sprong er uit. Het werd doodstil in
het circus; de toeschouwen, hielden
de adem in. Nog 'én mornet ei het
enorme beest zou Amdroklus besprin
gen, de arme slaaf, die geheel alleen
en ongewapend in de grote arena
stond.
De leeirw maakte zich voor de
sprong gereed; zijn spieren spanden
zich. Nog steeds rustig stond An-
droklus daar met gekruiste armen,
kalm zijn dood afwachtend.
(Wordt vervolgd)
(Ï2I m Xmssti km op hetzeiede wee er z/)r
zoeer werp met sum beer oor p.
Vxrjtzt/oiïd/erzk/ii/er-]
7io! del oude Fort!Mik daarmEtferd/r
aangedacht neb! 5
SrSÉ
Édi
fllfe