Het knutselhoekje HET RIJMENDE PAARD Moeder <55-55 ZAÏJSRDAG 30 MAART 1963 DE LEIDSCHE COURANT PAGINA 5 Beste vriendjes en vriendinnetjes 'S MORGENS OP „KOBENHOF" Alom heerst dan al gauw in den huize bedrijvigheid. Ieder kenit zijn taak. Eén man mest de koestal uit, waarna de melkerij kan beginnen. Grote kannen met vergiet staan voor de ingang en nog voor er een druppel melk in gego ten is, worden zijn al omringd door een stel miauwende poesen. De koeien krij gen alvast hun „slobber" in de bakken, zodiat ze onder het melken rustig zijn. Later worden ze dan verder afgevoerd. Tijdens het melken is er een hevig concert aan de gang. De kalveren heb ben ni. de emmers gehoord en zonder pardon blèren ze maar door, tot einde lijk, eindelijk de melkerij is afgelopen. Dan krijgen zij hun aandeel van de verse, nog warme melk. Dat is me dan een gezuig en „gestoot" in de emmers van belang. En als deze maar al te gauw leeg zijn, dan zuigen en likken ze el- kaars bekken en neuzen nog schoon. Een en ander gaat dan gepaard met lustige sprongen en tevreden geluidjes. De poe sen mogen dan de restjes uit de em mers en het schuim van de vergieten oplikken. Intussen staan de kippen al tokkelend en hunkerend voor de achterdeur. Als eindelijk him oohtendvoer in de bakken is geschud, dan verstommen 't „tok-tok- ken" en het kakelen voor een duizend en nog eens luizend voudig pik-pik. Dan, is 't een gedrang van je welste, waarbij nogal een felletwist ontstaat Maar de haan, die immer waakzaam is, komt dan haastig tussenbeide. En wie dan niet gauw bereid is om het gevecht af te breken, krijgt met hem te doen. Als tenslotte elks „meug" voldaan is, verspreidt de troep zich. Sommigen xoeken onder luid gekakel een legnest op om hun eitje kwijlt te raken. Ook hierbij ontstaat nogal eens 'n ruzietje. Men probeert elkaar, als er hoge nood is, van 't nest te verdringen. Lukt het een nieuw aangekomene niet," de reeds zittende collega te verjagen, dan ge beurt het vaak, dat ze tenslotte het nest maair zusterlijk delen. Wie nog geen haast hebben mét hun eitje, gaan de wei op om grasjes en allerhande insecten te zoeken. Weer andere verkiezen een bezoek aan de verse stalmest, die zo juist op de mestmijt gebracht is en waar- ijl het veelal krioelt van de maden. Intussen heeft zich nog een vreselijke dissonant gemengd in het ochtendkoor. Het is het geschreeuw van de varkens. Meestal zijn ze daarom ook gehuisvest im het verst afgelegen deel van de boer derij. Als hun bakken eindelijk gevuld worden, demonstreren zij een gulzigheid, die niet erg verheffend is. Voortdurend veranderen zij van plaats, vrezend dat een ander een beter plekje heeft. Voor al tegen dat de bak leeg raakt, is het een gedrang en een geknauw naar elkaar dat het wel een beetje ergerlijk wordt. Maar allah, 't zijn beesten! Zo doen jul lie toch nooit, wel, vriendjes en vrien dinnetjes? Hé, wat horen we daar nog weer een zwaar gestommel in 'n andere hoek? Oh, dat zijn de paarden, die door hun gestamp en gehinnik te kennen geven, dat zij onder de hand ook wel eens aan de beurt willen komen. Nou, daar komt hun verzorger reeds aan en zodra ze zijn stap horen kalmeren ze al en be ginnen zo echt verlangend te „hum- meren", een echt Limburgs woord voor het zachte, leuke geluid, dat ze met hun neusvleugels maken en dat vol ü-klanken zit. Eerst wordt hun bedje schoongemaakt, waarbij de sterke geur van hun mest zich over het hele erf verspreidt. Dan worden de bakken ge vuld met haksel en haver, meestal be vochtigd met 'n meelsausje. Als toespijs krijgen ze dan later nog' een „ervel" (is armvol) hooi in de ruif en ten slotte nog elk 'n volle emmer heerlijk koel water. Na het afvoeren van de koeien laten we het vee voorlopig met rust en gaan aan reiniging en voedering van de mens op Kobenhof denken. (Wordt vervolgd) de Krantentuin uit en nu hebben ze bos terecht gekomen was. Er kwam samen een verhaaltje gemaakt. Het is kabouter langs, die zag hem liggen en maar een klein verhaaltje, dat viel me met een toverstokje raakte hij Jaap je eerlijk gezegd een beetje tegen. Maar aan. Deze kabouter heette Wijsneus en -if ik der* datJullie met ÏM, vijfjes meer «Me maakte vao Jaapje oek een kabouter, bovenste laag maam Er zitten wel vgf gelachen dan geschreven hebben. Ook Toen hij wakker werd wreef hij zijn dat is gezond. Hier komt de vertelling: ogen uit en begon te huilen maar Wijs- ,Wees maar niet bang. DE ADELLIJKE HAAS het gezegd of holderdebolder daar lag en hadden geen last van rook en von- Kees op de grond. ken uit de schoorsteen. Kees keek wel een beetje beteuterd, Desondanks speelden de stoomschepen want hij deed zioh pijn. alleen nog slechts een rol op zeeën en „Nou, ik ga dan maar", zei moeder, grote rivieren. Het duurde tamelijk lang, „En breng je broertje even naar de bu- tot men zioh ermee op de zeeën waag de. „Goed mam. Ik ga gelijk maar weg". Het was een geweldige gebeurtenis, „Je weet het Kees, niet op het ijs", toen een stoomschip voor de eerste maal riep moeder nog achterom. Kees belde het Kanaal overstak van Londen naar bij de buren en bracht daar zijn kleine Le Havre. Dat geschiedde in het jaar broertje. Gelijk haalde hij zijn vriendje 1816 en ze duurde 9 dagen. Tweemaal Hans aan, moest de stoomboot uitwijken voor stor- „Hoi Hans! mag jij op het ijs? Ik niet, men en eenmaal leed hij schipbreuk maar ik ga toch". aan de schepraderen en de bemanning Eindelijk werd Le Havre bereikt. Aan De jongens holden weg. Ze kwamen kreeg zo'n schrik, dat de kapitein rum de reede probeerde de kapitein 'n loods langs het slootje. moest laten uitdelen om z'n mensen in pakken te krijgen, maar toen de be- „Zal ik het eens proberen?" riep een goed humeur te houden. manning van het loodsbootje het won- Kees. Daarbij beloofde hij de man, die het derlijke schip zag, schrik zij zodanig „Goed jij eerst, dan ik", zei Hans. eerst de Franse kust in het oog zou dat ze ZOnder te helpen snel weer weg Het ijs kraakte heel erg. krijgen 3 flessen rum. roeide. (Advertentie) „O, dat is niet erg. Dat is alleen de Kees deed een paar passen. ,Nee, ik ga er toch maar liever af" bent tussen ens kabouters to". Maar en terwijl Mj het zei, b^, daar «toeur- Jaapje zei: „Ik wil naar vader en moe- het «^JKees zakte omlaag. Keesje mocht bij opa logeren. Dat der en Jolanda". vond hij altijd heel erg fijn. Op zekere „Wie is Jolanda?" dag ging hij met opa op jacht naar „Dat is mijn zusje", hazen. Toen ze een poosje gewandeld „O, kom maar, die stuur ik wel een hadden, hoorden ze ritselen. Opa zei: briefje" en hij schreef dadelijk een „Dat kan een haas zijn". briefje. Toen dat klaar „Wat zal moeder zeggen", riep hij. „Kom Hans, trek me er uit. Sta niet zo te knullen". „Wat moet ik dan doen?" „Je voet tegen het ijs zetten en mij riep "hij een hand geven". „Laten we gauw schieten" zei Keesje, een postduil en die bracht de brief naar Gelukkig kwam er nog eertoere üpa richtte zijn geweer. „Pang!" zei de bus. helpen en zo«stondKees even het geweer. Ze gingen kijken en daar Jaap moest meteen aan de slag. ^^n2r mijn huis" zei lag de haasmorsdood tussen de strui- Er was nog een kabouterbuisje over „Kom maar mee naar mijn hu to. Opa bond een touw om «le nek en daar mocht Jaap in wonen. Hij moest Hans, „want je moeder iajuatjto. en Keesje mocht hem achter zich aan- zelf de huishouding doen, maar daar slepen. Toen ze thuiskwamen hing opa de de paip overkoken en deed alles ver haas in de wc (zo'n ouderwetse). keerd. De kabouters noemden hem: Ka- „Waarom doet u dat?" vroeg Keesje, bouter Domoor. ,Om hem een lekker smaakje te ge- Jaap vond het helemaal niet leuk en Mevrouw was boos. „Ga eerst droge br^dhThiTST^t liet halen f kleed je dan om". J Kees nam de sleutel en zocht wat kleren. Toen moeder thuis kwam was ze ook icuft heel boos. En wie lag de volgende mor- ven. De mensen noemen dit een adel- wou naar huis. Hij ging naar Wijsneus §en op bed Het was Kees met n flinke lijke haas". toe en vroeg of hij weer naar huis bronohitus. Met Kerstmis smulden ze van de mocht. Wijsneus tikte hem tegen de adellijke haas. hand en zie, toen was Jaap weer een gewonen jongen. Nog liggen er goede oplossingen van Elize!' riep kabouter Wijsneus. Toen kwam een beeldschoon elfje, die Arie van der Krogt, Zoeterwoude; Jaap naar huls bracht. Wat waren ze Ansje Pieëte, Lelden, Arie de Groot, allemaal blij. Hazerswoude, Sjaantje Borst, Kromme- Willibrordus Driesen, Leiden heeft het over EEN FIJN DAGJE nie, Gerie v. d. Lans, Voorhout; Rietje Ellenbroek, Zoeterwoude; Ria Zwet sloot, Warmond, Loneke Looyestein, Voorschoten; Zusjes Haagen, Zoeter woude; Joke Koek, Zoeterwoude, Tineke van Dijk, Leiden, Florent Verhaegen, Voorhout; Theo Slof, Alphen a. d. Rijn» Willy v. Trigt, de Kwakel; Willy Oly- hoek, Stompwijk; Jan Lek, Rüpwetering; Kees van Velzen, Voorhout; Kees van Noort, Voorhout; Ans Tours, Leimuiden; Franoisca Sikking, Warmond; Ineke Vroonhof, Warmond, Marlies Moerkerk, Warmond; Bert v. Diemen, Nieuw Ven nep; Lies Verm, Ter Aar; Annemarie Bader, Langeraar, Ineke Bader, Lan- geraar; Greetje v. Diemen, Nieuw Ven nep; Marian Bader, Langeraar; Gé Was- senburg, Langeraar; Leny Hermans, Noordwijk. Annemleke de RUk, Lelden. OP HET IJS Met mijn broertje mocht ik een dagje naar mijn tante. We gingen eerst onze oom van het station halen, we kregen toen fijn een gevulde koek. Dat was lekker. Mijn tante heeft een lelijk eendje. Daar gingen we mee uit. Ik vroeg of we naar Katwijk gingen. Ze vond het Jullie kennen Kees zeker nog niet goed. We stapten in namen de slee mee hè? Nou, dan zal ik het jullie vertellen, en na een half uurtje zagen we de 10 jaar. Op een dag zei moeder: duinen al en eindelijk de zee. We moch- „Zeg Kees, oma is ziek en nu wou ik ten met de slee de diuinen af. We sjees- wel graag even naar haar toe. Jij bent den naar omlaag, maar iedere keer toch al zo groot, dat je best op het moesten we de slee ook weer de helling huis kan passen". op trekken en dat was vermoeiend. Na Kees knikte van ja. „Blijft u lang een poos mochten we in een restaurant weg" „Nee hoor, vanavond ben ik thuis". „Mag ik op het ijs" „Nee Kees, het ijs is gevaarlijk' „Ook niet op 't slootje". DE SCHATKIST te banen, zonder dat hij in de Rudy Jansen, Lelden: HET ONGELUK Kees kwam uit school. Blij, heel blij. Hij had zijn eind-examen gehaald. Wat fietste hij vlug op zijn oude krat. Het ging niet vlug genoeg. Hij moest nog door een drukke straat naar huis. Ha, daar kwam een vrachtauto aan, als hij zich daaraan vast hield, hoefde hij niet meer te fietsen. Het ging een tijdje goed, maar opeens moest de auto stoppen voor de stoplichten. Bij het stoppen reed d-e vrachtauto een eindje achteruit en toen een piepende rem, een schreeuw, een gil en stilte. Bij het terugrijden was Kees onder de zware wielen van de auto gekomen. In korte tijd was daar de ziekenauto en Kees werd naar het ziekenhuis ge reden. Hij werd daar onderzocht. Zijn hart klopte nog heel zwakjes. Zijn ge zicht zat vol bloed, een been gebroken, een arm gekneusd en nog veel meer. Zijn ouders werden ingelicht, maar toen zij kwamen was Kees bewusteloos. De dagen gingen voorbij. De toestand werd eerst beter, toen slechter, tot hij eindelijk goed vooruitging. Na een poos mocht hij rechtop zitten en weer later naar huis. Wat was moeder blij toen hij thuis kwam, ze huilde er van en vader klem de zijn lippen op elkaar. Na een week mocht hij oefenen in het lopen. Vader en moeder waren heel blij met het einddiploma maar Kees moest be loven dat hij nooit meer ach/ter een auto zou rijden. Annemieke van Heugten, Leiden, komt ons een sprookje vertellen. KLEINE JAAP Er was eens een kleine jongen, die Jaap heette. Hij was pas zes jaar. Op keer was hij aan het spelen in het wat uitrusten en kregen we ieder een flesje cider. Toen zijn we weer gaan sleeën tot tante riep dat we naar huis gingen. We reden nog geen honderd meter of fuuuuut, een band liep leeg. Tante ging bij iemand telefoneren naar vangarmen van de inktvis wordt vast- „Nee, ook niet op 't slootje. O, ik een garage om hulp en dat duurde heel gegrepen of een prooi wordt moet opschieten, ilk moet de bus van lang. We hadden veel eerder thuis kun- 'xaai' dle °P de loer Il®t- half twee hebben. Neem je schaatsen nen zijn. Toen» de band gemaakt was mee naar school, dan kun je op de waren we ook weer gauw in Leiden, speelplaats schaatsen met Hans". Dag kinders, de volgende week gaan „Nee, daar heb ik geen zin in". we weer verder met de verhaaltjes. „Jo, zit toch niet zo gek op je stoel, dadelijk glij je er af". Net had moeder Tante Jo en oom Toon Help de zwemner zijn weg door het afgezet' d* andM 3e overzet: twee paters steken over, waarna de één met 'n kanibaal terug keert; 4e overzet: weer steken 2 paters over en de ene kanibaal, die al over is, keert met *t vlot terug. 5e overzet: twee kani'balen over en eentje weer terug met t vlot. 6e en laatste overzet: de 2 kanibalen die nu op de oorspronkelijke oever zijn, steken samen over en het probleem is opgelost! KATHOLIEKE EN CHRISTELIJKE AANNEMERSBONDEN GAAN SAMENWERKEN HOOFDBREKENS MET MISSIO NARISSEN EN KANIBALEN De hoofdbesturen van de Neder landse Katholieke Aannemers- en Patroonsbond en de Nederlandse Christelijke Aannemers- en Bouw vakpatroonsbond hebben besloten hun beleid in nauwe onderlinge sa menwerking te gaan voeren. De samenwerking zal ertoe leiden dat de katholieke en christelijke aan- Neem 3 witte topjes, en 3 zwarte, nemersbonden VOOrtaan in alle voor de witte zon de missionarissen, de zwar- komende aangelegenheden, zowel op te de kanibalen of menseneters. het niveau van de bedrijfstak als op De drie missionarissen reizen door centr.al alsook in het con. de rimboe met de drie kamlbalen. Ze tect met overheidsinstanties, zo veel moeten een rivier oversteken. Ze bou- mogeijjk als een eenheid zullen op- wen een klein vlot, dat echter slechts treden. Ook het aanwijzen van ver- twee man tegelijk kan overzetten (dra- tegenwoordigers in organen binnen gen). Nu doet zich echter een grote en buiten de bedrijfstak zal in on- moeilijkheid voor, want de menseneters derling overleg geschieden. De se- zijn niet te vertrouwen, zo gauw ze de cretariaats - werkzaamheden welke meerderheid hebben. Dus 't overzetten daarvoor in aanmerking komen zul- moet zo geschieden, dat er op één oever ]en worden gecoördineerd, steeds evenveel kaniibalen als missio- DE EERSTE STOOMSCHEPEN CORRESPONDENTIE T?en ?"en me€r had oude zeilschepen leken htm nog altijd VivllllLji nu het spelen wou hij naar huis, maar, och narissen zijn. Dat kost hoofdbrekens! Misschien te veel voor jullie. Daarom zal ik 't maar eens proberen. ven, lieten veel reders de stoomboot le overzet: 1 misionaris en 1 mensen een tweede schip achter zioh meetrek- eter steken over en de kanibaal blijft Fig. a. Reeds 5 jaren, nadat Robert ken, waarin de passagiers zioh dan op- op tegenovergestelde oever, terwijl de Fulton in 1806 zijn beroemde proef- hielden. Daar bleven zij verschoond van pater terugkeert. tocht op de „Clermont" gewaagd had, het lawaai en het stoten der machine 2e overzet: nu steken 2 kanibalen waren er in Amerika reeds 50 stoom- schepen. Maar veel mensen schrokken nog terug voor stoombootvaarten, De vijf vriendinnetjes: Lenie Brou wer, Lies Valentijn, Nelleke Mom, Rietje de Groot en Marianne Zwetsloot kijken iedere week met verlangen naar het spelen wou hij naar huis, maar, och heden, hij was verdwaald. Hij zocht en zocht, maar nee, er was niets te be kennen. Van armoe ging hij zitten en viel in slaap. In den beginne waren er ook heel wat ketelontploffingen voorgekomen. Om de passagiers gerust te stellen en Hij wist niet dat hij in een kabouter- een groter gevoel van veiligheid te ge- W<ffrYÏ/ •lm/er!lü. ANDROKLUS EN DE LEEUW 5. Toen het avond werd en stikdonker en koud, kwamen de wilde dieren uit hun schuilplaatsen om op jacht te gaan. Androklos sliep nog steeds op de plaats waar hij machteloos was neerge vallen. Hij ontwaakte door een vreselijk gebrul. Toen hij z'n ogen opende zag hij, dat hij precies voor de ingang van Ni rotshol lag. Uit het donkere hol lichtten hem twee geel-groene ogen tegen. Hij zag een muil vol scherpe tanden en hij rook de onaangename dierlijke adem. Androklos meende dat zijn laatste uur gekomen was. De leeuw want het was een leeuw brulde nog eenmaal, maar Androklos was veel te zwak om te vluchten. 6. Androklos bleef dus rustig liggen en wachtte op de dood. Maar de leeuw besprong hem niet. Hij sloeg met zijn lange staart op de grond en kroop lang zaam naar hem toe, terwijl hij zachtjes huilde als 'n kleine treurige hond. Vlak voor Androklos gekomen, strekte hij één zijner voorpoten naar hem. Daar in stak 'n grote, venijnige doorn. De wonde, die hij veroorzaakte, was reeds lelijk ontstoken. Androklos' begreep. Snel trok hij de doorn uit de poot, wies de wonde met bronwater uit en verbond haar vervolgens met bladeren van een woestijnplant. Dankbaar likte de leeuw de hand van Androklos. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1963 | | pagina 5