DE KAARTENDANS ZATERDAG 30 JUNI 1962 DE LEIDSE COURANT PAGINA I In het oerwoud van Nieuw-Guinea Wanneer die dragers zich ver kwikt hebben in het altijd koele water of, als dat niet aanwezig is, wat uit gerust zijn, dan wordt het tent- en kampmateriaal uit de pakken ge haald en de tenten opgezet. Dat kun nen ze vlug, want bij het trekken naar 'n nieuw kamp is dat dagelijks werk. Daarna wordt er gegeten en als het daglicht het nog toelaat en het ter rein leent er zich maar enigszins voor, dan wordt er nog vlug wat gevoet bald. Daar zijn de Papoea's hartstoch telijke liefhebbers van en... nooit anders dan op de blote voeten. Zo lopen ze altijd en zo voetballen ze ook. Erg zachtzinnig gaat het daarbij niet toe, maar niet bepaald gemeen. Wel lachen ze zich de stuipen, als ze iemand raken met de bal op een plek waar dat niet zo prettig aan komt. Dan slaan ze van pure lol een roffel op hun dijen. Is er geen ruimte om te voetballen, dan altijd nog wel om te dansen. Ze hebben geen dansvloer nodig. Onder het zingen van woeste liederen, vaak krijgsgezangen, springep en tollen zij in het rond. Het is niet te begrij pen, waar zij het uithoudingsvermo gen vandaan halen na zo'n vermoeide tocht door het oerwoud. Als ze het echt op hun heupen hebben, gaan ze door tot het middernachtelijk uur. Geen wonder, dat mijn zoon zijn tent op een flinke afstand van die van de dragers liet opslaan. En nu moeten jullie niet denken, dat je het 's ander daags aan die lui kan merken, dat ze de avond te voren zo te keer zijn ge daan. Ongelooflijk, hoe taai die ke rels zijn. Na een korte nachtrust ne men ze weer even vrolijk en gedwee hun zware last op hun blote rug. Op een dag wou mijn zoon zich bepalen tot lerreinopname en daar de dag tevoren zeer vermoeiend was geweest door de vele moerassen, die men had moeten doortrekken, moch ten de dragers een dag rusten. Alleen 4 mannen, die toen het lichtst belast waren geweest nam hij mee. Hij droeg zelf een geweer, de 4 anderen elk hun onmisbare bijl en wat proviand. Het oerwoud was er vrij dicht en voorlopig viel er geen spoor van een dorp of van menselijk leven te ont dekken. Alleen de dierenwereld toon de haar aanwezigheid door de meest verscheiden geluiden, van gekrijs en geschreeuw tot de mooiste vogelmelo dieën en de schrilste trillers van kre kels en talrijke andere insecten. Vooral ook de boomkikvorsen, waar van sommige welhaast 'n kilo wegen, lieten zich in het woudkoor duchtig gelden. Bomen met fantastische af metingen .en tot in de top omwoeld met allerhande lianen (slingerplan ten) benamen het zonlicht bijna ge heel de mogelijkheid om er doorheen te dringen, zodat er slechts een som ber daglicht heerste. Maar dat belette de rijke bloemenwereld niet om haar veelzijdige schoonheid zelfs in dit halfduister te ontplooien. Vooral op enigszins opener plekken vertoonde zij een kleurenweelde en 'n verschei denheid, die je met verbazing en be wondering voor Gods schepping ver vulde. Bloemsoorten, die hier duur betaald moeten worden, als ze in kassen gekweekt worden, had de Schepper hier met kwistige hand om niet neergeplant. Wij keren terug naar de 5 mensen, die zich met de grootste moeite een pad baanden door dit wonderbaar lijk weelderige oerwoud. Nadat zij enkele kilometers gevorderd, waren, kwamen zij plotseling aan een reeds gebaande doorgang. Ha, hier moesten dus al mensen, waarschijnlijk Pa poea's geweest zijn, die wellicht in de buurt woonden. De kaart gaf hieromtrent geen aan- wijzigingen en daarom was mijn zoon benieuwd of zijn veronderstelling juist was. Hij sloeg dus terstond het pad in om op onderzoek uit te gaan. Maar de 4 Papoea's bleven met ver schrikte ogen staan. Met zo weinigen tot het gebied van een vreemde stam door te dringen lokte hen allerminst aan. Mijn zoon stelde hen zo goed mogelijk gerust en hoewel nog enigs zins aarzelend volgden zij hem toch. Nauwelijks enige honderden me ters verder, kwamen zij aan 'n open plek, waar enige vrouwen en kin deren blijkbaar zaten te rusten. Ver rast geschrokken grepen zij naar hun mandjes en netzakken, waarin zich groenten en vruchten bevonden en wilden ermee op de vlucht slaan. Toen mijn zoon probeerde hen ge rust te stellen, namen de vrouwen wat vruchten uit de netten, legden die op de grond en maakten zich toen met haar huilende kinderen en haar spullen uit de voeten. (Wordt vervolgd). De kinderen vertellen John v. d. Tuin, Leiden. DE POSTKOETS Het was een kille winteravond. Over de hobbelige weg reed een oude postkoets, waarvoor een mager oud paard sjokte. De oude koetsier was Jim Crowley. Hy had de versleten postkoets voor een paar centen op de kop kunnen tikken. Hij bracht nu om de drie dagen, de post van Kansas- city naar Minning Valley. Jim had nu by na Minning Valley bereikt, toen hij plotseling uit het bos waar langs hij reed, rode lichtjes op zich toe zag komen. Maar nauwe lijks was hij het bos uit of ze waren verdwenen. De arme Jim rilde nog van schrik, niet dat hij zo'n bangerik was, o nee, de gevaarlijkste boef zou hij wel durven aan te vallen, maar dit was toch wel heel iets an ders: dansende lichtjes komen recht op je af en danzijn ze plotse ling verdwenen. Een half uur later bereikte Jim Crowley Minning Valley. Hij vertelde aan de postbeambte het vreemde ver haal, maar die geloofde er niets van. „Och, die arme Jim," dacht hij, „hij is ook al zo bijgelovig net als de mees te mensen hier. Ik hoop toch maar, dat ik nuchter blijf. Die bijgelovige mensen hebben nooit rust, altijd zijn ze angstig." Maar nu had de postbe ambte het toch mis, Jim was hele maal niet bijgelovig. Inmiddels was Jim alweer naar de postkoets gelopen om er de post zakken uit te halen en die aan de postbeambte te geven. Toen hij de deur opende, schrok hij hevig, alle postzakken waren stukgesneden en de brieven lagen overhoop. Aan de deur was met een mes een brief opgehangen, waarop stond: „Kom met die oude postkoets niet meer langs het bos, als je leven je lief is!" De oude Jim riep gauw de postbe ambte bij zich en deze was hevig ver ontwaardigd over deze daad. Hij be- komerde zich niet meer om de oude Jim, sprong op zijn paard en reed als een razende naar de sheriff. Hij vertelde daar het hele verhaal, waar op de sheriff besloot ongemerkt met de postkoets mee te rijden. Zo ge zegd, zo gedaan.' De sheriff verborg zich drie dagen tussen de postzakken, maar er gebeurde die dag niets. Ook de lichtjes verschenen niet. Toen besloot de sheriff, de volgen de rit, de postkoets met zijn paard te volgen en voor het vertrek de koets in de gaten te houden. Drie dagen daarna werden, de in middels herstelde postzakken door de postbeambte van Kansas city in geladen. Toen dat gebeurd was, liep de postbeambte niet naar het kan toor maarkroop in de post koets. Dit alles zag de sheriff, die zich heimelijk verborgen hield, ge beuren. Nu ging er bij de sheriff een licht op. Als de postbeambte van Kansas city nu eens Een uur later sjokte het oudé paard weer voor de postkoets alsof er niets aan de hand was. Een eind achter de koets reed de sheriff. De avond viel en Jim was op zijn hoede evenals de sheriff. Plotseling verschenen de lichtjes. De sheriff kroop van zijn paar den sloop het bos in, naar de lichtjes toe. Het waren er twee en hij verdween uit het gezicht. Ook Jim kwam in aktie. Hij hield zijn paard in en sprong van de bok op de weg. Hij liep op de deur toe, die toegang gaf tot de postkoets. Jim was door de sheriff van de aanwezigheid van de postbeambte op de hoogte gesteld. Hij keek door de raampjes in de koets en ja hoor, Jims vermoeden bleek juist te zijn. De postbeambte zal alle postzakken stuk te snijden en gooide alle brieven op een hoop. Jim pakte zijn revolver uit zijn holster en opende de deur van de koets. „Hands up!" riep Jim. De postbeambte schrok hevig en was totaal overrompeld. Dat was juist wat Jim nodig had. Hij gaf de post beambte met zyn revolver een klap op zijn hoofd, waarop deze in elkaar zakte. Jim boeide hem en legde hem in de koets neer. Ook de sheriff had geluk, want hij kwam terug met twee geboeide mannen. Ook bracht hij twee kaarsen mee, die hadden de boeven gebruikt voor de vlammetjes. Nu was nog de vraag: waarom probeerden ze Jim van de weg te krijgen. Maar één van de boeven bekende als volgt: „Wij zijn smokke laars en nu moet onze vrachtwagen over deze weg en door toeval kan dat niet anders dan om de negen dagen en dat valt precies op het moment dat de postkoets over deze weg gaat. We dachten dat Jim misschien argwaan zou gaan koesteren en daarom wilden we hem weg hebben." Nu was alles mislukt. Drie dagen later werden ze veroordeeld tot an derhalf jaar gevangenisstraf. Marga Eyck, Leiden. OP VAKANTIE „HoeraJ hoera!" riepen de kinderen Jansen. „Hoera, zes weken vakantie heerlijk." „Zeg, weet je wat we doen?" zegt Annemieke tegen haar vriendin. „Nee," zegt Anneke. „We zoeken een paar schoolvrien dinnen op en dan gaan we met z'n allen kamperen." Aneke denkt even na, maar einde lijk zegt ze: „Goed, goed, reuze leuk." Annemieke staat te juichen van plezier. „Maar als onze moeders het maar goed vinden," zegt Anneke. „Ja dat is zo. Daar heb ik niet aan gedacht." Ondertussen zijn er een stuk of zes meisjes naderbij gekomen, die van de plannen zo'n ietsiepietsie ge hoord hadden. „Zeg dat nog eens van dat kamp," zegt er eentje. En Annemieke vertelt het. Einde lijk is het verhaal uit en 't is doodstil. „Dat lijkt me erg Leuk. Ik ga het gauw thuis vragen," zegt er plotse ling eentje. Ook de anderen zullen het vragen en hollen naar huis. Annemieke roept ze nog na: „Tot morgen 11 uur, bij my thuis." „Ja! ja! ja!" roepen ze en weg zijn ze naar huis. 's Avonds legt Annemieke haar plannen aan vader en moeder voor. Ze zijn er stil van. „Wat worden de meisjes toch groot," denken ze. Maar na een paar minuten stemmen ze er in toe. „Hè, hè, dat is een opluchting," zucht Annemieke. De volgende morgen waren ze al lemaal op tijd. Ondertussen hadden moeder en de werkster de zolder in orde gemaakt want daar zou ver gaderd worden. Ze waren met z'n achten. „Zal ik maar de leiding nemen, goed?" vroeg Annemieke. „Ja, heel goed," vonden ze alle maal. „Moeten we een tent meenemen?" vroeg er eentje. „Nee, niet nodig, voor huisvesting is gezorgd en niet te veel bagage meenemen, want we gaan op de fiets er heen." Er werd heel wat gepraat en ge lachten. „Zullen we dan volgende week maandag vroeg weggaan?" Ook dat vonden ze allemaal best. Die maandagmorgen vroeg vertrok het hele stel met hun beladen fietsen. Onderweg hadden ze al veel ple zier. 't Werd middag en nog waren ze niet aan het einde. Anneke kon haar mond niet houden en vroeg: „Zeg Annemieke, waar moeten we eigenlijk slapen?" Rustig, alsof niemand iets gevraagd had, antwoordde ze: „Kalm, kalm maar. Ik heb een tienpersonenhuisje gehuurd voor 3 weken." „O, wat leuk!" riep Anneke. De anderen waren er gewoon stil van. Daar stond hun huisje. Ze zetten de fietsen tegen het hek en brachten de bagage naar binnen. „Zeg wat een gezellig huisje! Wat is het hier leuk! O, wat enig!" rie pen ze door elkaar. Ze aten nog een meegebrachte bo terham en dronken nog wat verse thee. „Lieve hemel, 't Is al half elf. Gaan jullie mee slapen?" Ze voelden nu pas hoe moe ze wa ren en zochten gauw hun bedden op. „Slaap ze!" geeuwde Anneke nog en niemand zei meer iets. Clariet Versteeg, Leiden. LEVE DE VAKANTIE! We hebben vandaag vrij, want de grote vakantie is begonnen. Ik ga lo geren bij mijn tante in Haarden. De eerste dag dat ik daar was ging ik met mijn nichtje naar de stad. We zagen leuke poppen en manden en en heleboel snoepwinkels. We heb ben die middag zoveel ijsjes gegeten dat we 's avonds buikpijn hadden. De volgende dag gingen we naar de bossen. We hebben daar verstopper tje en krijgertje gespeeld en ook ge- picnickt. Voor we naar huis gingen, hebben we ook nog eikels gezocht. De dag die daarop volgde, besteed den we aan het zoeken van bramen op een stuk land, waar kwajongens altijd brandjes stichtten. We hadden allemaal een jampotje bij ons. Toen de potjes vol waren gingen we naar huis. Onderweg namen we ook nog wat klitten mee, waar we elkaar mee gooiden en waar we veel plezier mee hadden. Thuisgekomen maakten we de bra men schoon en deden ze op bordjes, ook voor oom en tante hadden we een bordje. De volgende dag gingen we zwem men. Ik had ook geld meegekregen om wat te kopen. Het was die mid dag mooi weer, maar toen we uit het zwembad kwamen begon het hard te regenen. Gelukkig stonden we nog in ons badpak, dus we doken weer m het water. Wat was dat lekker, zeg, veel fijner dan in 't bad. De dag daarop gingen we naar de dierentuin. We zagen ijsberen en leu ke kleine aapjes. De ijsberen gingen op hun achterpoten staan. De zee honden kregen hun ontbyt, dat be stond uit visjes. Ik heb zelf ook een hond, een zwarte en het is een enig beest. Ik hoopte dat ik nog maar niet naar huis moest, maar ja, 's avonds belde mijn vader. En toen was het uit met de pret. Piet Ammerlaan, Zoeterwoude. VAKANTIE Het was een mooie zonnige dag toen Jan al vroeg op was om met zijn vriend Piet naar 's-Hertogen- bosch te gaan. Piet mocht bij Jan slapen, want zyn moeder was nooit zo vroeg op. Toen ze beneden kwamen was moe der al aan het boterhammen klaar maken. Ze zouden met de trein van 6.45 uur gaan, dat was vroeg, dus ze moesten opschieten. Het was al tegen half zeven, toen ze op weg gingen. Nauwelijks waren ze 100 me ter op weg of Jan riep: „Ik heb de tas met brood vergeten". „Ga hem vlug halen," raadde Piet. Op een holletje ging Jan terug, maar moeder kwam er al mee aan lopen. De verdere weg moesten ze rennen, maar gelukkig waren ze nog net op tijd. De trein kwam daar al aan. In de trein kochten ze een kopje koffie met een koek. Dat smaakte heerlijk. Toen ze een eind gereden hadden bleef de trein plotseling staan. Iedereen was nieuwsgierig wat er aan de hand was. Sommige passa giers stapten uit. De conducteur zei, dat er een wiel was losgeschoten. De hele ochtend bleef de trein op de rails staan en het werd middag toen er een andere trein aankwam. Jan en Piet hadden nu geen zin meer om verder te gaan. Ze stapten in een andere trein en reden naar huis terug. Thuisgekomen vertelden ze alle aan vader en moeder. Ze had den toch nog een fijne avond. Volgende week gaan we weer ver der. Dag allemaal. TANTE JO EN OOM TOON 'N PRACHTIGE MEERMIN Fig. c. De schubben zijn groene blaadjes, de staart maak je alweer uit kleiaarde. Verder zie je 't wel uit de fraaie figuren. WAAROM IS HET ZEEWATER ZOUT? Fig. d. Vreemd, hè! maar de zee ontvangt het zout van de rivieren. Op hun lange weg lossen zij alles, wat zich maar in water kan oplossen en daartoe behoort ook zout. Natuur lijk moet zich dus in de gebieden, waardoor die rivieren stromen, zout in de bodem bevinden. Jaarlijks wor den, naar de geleerden beweren, mil- lioenen tonnen zout door de rivieren naar zee gevoerd. Keukenzout is het bekendste zee zout en in sommige gebieden der aarde hebben de mensen reeds sinds honderden jaren zout gewonnen door het zeewater te laten verdampen b.v. aan de Middellandse zeekusten, in de Perzische Golf, in China, in Japan en Indië en vroeger ook in de tegen woordige provincie Zeeland. In ons land is dat nu niet meer nodig, nu we de rijke zoutlagen onder onze bo dem bezig zijn te ontginnen. dringen zelfs door cementen afschei dingen heen. Het cement is n.l. ver mengd met zand, waarin tot poeder geworden schelpen zit. Dit laatste nu kunnen de termieten door een bij zondere vloeistof, die hun lichaam afscheidt, oplossen en dat maakt het mogelijk om zich door een laag ce ment heen te werken. De mens tracht natuurlijk de ter mieten uit te roeien, maar voor ver scheiden vergiften, waarmee men dat probeert, zijn ze ongevoelig (im- muum) en daardoor is de bestrijding van dit insect zo moeilijk. En zo blijft dit schadelijk ongedierte in de tropen de inhoud van de provisiekamers plunderen, boekenplanken, houten wanden en deuren hopeloos vernie len. Fig. a. Als jullie moeder 's zomers klaagt over mieren, oorwormen en ander ongedierte in haar keuken, dan kunnen jullie haar troosten met 't feit, dat zij tenminste geen last heeft van termieten, die in de tropen zoveel voorkomen. Vroeger meende men, dat deze verwoesters alleen maar dood hout aanvraten of bomen, die reeds aan het afsterven waren. Maar nu weet men, dat zij even goed gezonde bo men aantasten. Tot op heden kent men zowat 40 termietensoorten Enige daarvan kna gen zich zelfs door de loden isole ring van telefoonkabels heen, andere Fig. b. Bij 'n strandwandeling is 't hoogst interessant, wat men er zoal kan vinden: zeesterren, zeeëgels, zeldzame wiersoorten of algen, soms zelfs barnsteen, velerlei soorten mos selen, stenen, stukken hout en hout splinters. Deze laatsten, die door de golven aangespoeld zijn, hebben soms de wonderlijke vormen, die zich prachtig lenen tot knutselwerk. Met een enkele spijker en 'n paar pen seelstreken kan men er soms de ver- makelijkste figuren uit maken. Je kan ook verschillende delen aan el kaar lijrnen en er lemen voeten bij maken, zoals bij die struisvogel fi guur. Ook ronde stenen in alle grootte kun je er verzamelen en op regenda gen als speeltuig gebruiken. Zie maar eens naar de figuur, wat voor leuke dingen ermee te maken zijn. Je rolt 'n worstje van taaie leem en met schijfjes daarvan maak je de halsjes voor de figuren en lijm je de onder delen aan elkaar. Voor haren gebruik je bloesem, mos, wier of blaadjes. Dfe POSTVLIEGER Spoedig wemelde het van bandie ten. Schoten knalden van alle kanten en de „Orkaan" brulde. Nauwelijks hadden zyn wielen even de grond geraakt, of hij verhief zich weer in de lucht en onttrok zich in de rookwol ken aan het gezicht der booswichten, zodat zy niet meer op hem mikken konden. John vloog op een smalle kloof toe, de enige mogelijkheid om weer uit het ravijn te komen. Maar toen John bemerkte, dat Red Bill ook aan deze uitweg gedacht had, werden de zenuwen hem de baas. Op de rotsen stonden verscheidene man nen gereed om met grote stenen de vleugels van de machine te verbrij zelen. 10. John handelde nochtans blik semsnel; hij stuurde de machine lood recht omhoog, zodat de vleugels minder trefkans boden. De uiteinden van de vleugels gleden nauwelijks op een handbreedte langs de rotsen en hoewel een der vleugels zelfs een uitstekend punt even raakte, wist John als door 'n wonder zijn machine heel uit deze dodenval te loodsen. En toen ging hij tot de aanval over. Hij had n.l, uit de lucht de paarden der bandieten ontdekt. Met 'n duik vloog hij op ze af. De dieren rukten zich, door hevige angst aangegrepen, los van hun paardetuig en namen ijlings de vlucht. John herhaalde z'n aanval net zo lang, tot de beesten mijlen ver van het ravijn en de bandieten ver wijderd waren. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1962 | | pagina 8