nieuwe jaar ensen voor het ZATERDAG 30 DECEMBER 1961 DE LEIDSE COURANT PAGINA H terugblik op het yeg Thomasvaer, kom eens te voorschijn, 't zijn de laatste uren van 't oude jaar en 't zal niet lang meer duren of 't nieuw trekt aan de bel en komt parmantig binnen, om met veel hoop en goeie wil zijn leven te beginnen. Het past ons dus zoals w'al jaren deden te blikken op een jaar, dat dra zal zijn vergleden. A ch Pieternel, waarom zo'n haast, kan dat niet kalmer even, hoe drukker of een mens zich maakt, hoe sneller of we leven. De tijd gaat al zo razend snel, het is niet bij te houwen. Het end is daar voordat je 't weet en om iets goeds te brouwen *o gauw van droeve en genoegelijker zaken, daar zou een mens de kluts snel kwijt van raken. aat ons derhalve spoedig eens beginnen; we hoeven waarlijk toch geen fantasie verzinnen om op te rakelen wat wij dit jaar beleefden. Veel naars kwam aan, veel goede dingen sneefden, maar Thomasvaer, zo is eenmaal het leven: 't Is vreugd en tranen, angst en preten beven. Ik hoor het al, maar wat geeft dat gejammer om 't kwaad, dat is gebeurd, veel prettigs toch ook kwam er èn dorp èn stad én streek èn land verheugen, daar praat ik liever van. Van zaken, die niet deugen daar wil ik, Pieternel, echt liever niets van weten. Doe jij je best maar, die ook spoedig te vergeten. fa jij je gang maar, Thomasvaer, maar laat ik je toch zeggen, dat j'alles, wat gebeurd is, niet naast je neer kan leggen. Neem nou de K.L.M., die kreeg twee fikse slagen, waardoor veel mensen heel wat leed kregen te dragen. Eerst ging de Frithjof Nansen en moesten we betreuren ruim zestig doden. Dat was een triest gebeuren. IJ weet het, toen moest de Sirius ook nog verongelukken, dat kostte zes en dertig doden. Uit de wrakstukken graaide de dood met zijn grijpgrage handen zijn buit en droefheid was in veler Heren landen. Daarbij kwam nog een ramp in Neêrlands Nieuw Guinée, waar een marinevliegtuig met vijf mensen viel in zee. Ik weet het Pieternel, laat ons dan eerst herdenken, allen die vielen. Dat God hen rust zal schenken en troost aan hen, die eenzaam achterbleven. De dood loert overal. Te land, te water sneven - zo velen. Men leest zo veel van rampen, waarmee de wereld daag'lijks heeft te kampen. En maag're Hein loert immer langs de wegen, hoe dikwijls komt men in de krant berichten tegen van ongelukken langs de weg. Dat kost niet minder levens dan elke andere'calamiteit. Maar tevens is het een bewijs dat wegen en dat straten nog steeds 't terrein zijn van veel snode wegpiraten. d'Oranje bollen gingen heen. 't Is uit met hun geknipper, maar op de zebrapaden maakt nog menigeen een slipper. Het schijnt te moeten zijn, dat men pas't goede leert, wanneer het eerst een poos gegaan moet zijnverkeerd. T*oe nou, m'n waarde Thomasvaer, laten we eens gaan denken aan mooier zaken en aandacht schenken gaan aan dingen, waarvan wij met veel vreugde d'herinnering bewaren. De bollenstreek verheugde zich in 't werkbezoek van onze koningin. Dat was een mooie dag met vele leuke dingen. P*n ook de Commissaris kwam een mooie streek bezoeken. Ons Alkemade kan in de annalen boeken die fijne zomerdag. Wat kon men 't daar versieren. Zo'n ganse dag door 't'mooie land te zwieren deed mr. Klaasesz graag. Hij kwam er veel te weten en mocht tot slot „van Veense rijkdom eten"/ Ik weet het Pieternel, de lof van groente, bloemen, waarop de Veenstreek zich zo gaarne wil beroemen, mag zeker toegezwaaid. Maar ook in andere streken mogen natuur en kunst met vreugde aangekeken. Mocht in de Keukenhof nu alreeds zoveel jaren zich handelsgeest niet aan de kweekkunst paren? Mou Thomasvaer, en dan dat mooie corso van bollenstreek en Rijnsburg, me dunkt, dat wordt zo ieder jaar van goed tot best en beter. 't Is niet te g'loven haast, tenminst'ik weet er bijna geen woorden voor Oen dat wil toch wat zeggen) hoe men daar steeds meer eer weet in te leggen. Maar of men eer van 't streekplan hebben zal? Dat was me toch een pro en contra-praatgeval van Zuid-Hollands provinciale Staten, die twee dagen nodig hadden om dat door te praten. De een was pro, de ander „teugen", maar 't is er van gekomen dat 't veel omstreden plan tot slot werd aangenomen. ï"\aarvan nu afgestapt, kijk eens naar de regering, want die regeert maar door, ondanks zo veel bewering, dat 't een regering is van halve slappelingen, die anders niet dan een slap deuntje zingen. Toen 't jaar begon was „Jan" demissionair; drie dagen later was ie t'rug en was men evenver. £n toch zeg ik, m'n lieve Piet, ze deden goeie dingen, die waard zijn om eens vrolijk te bezingen. De kinderbijslag kwam er door, al wacht men met betalen tot 't volgend jaar ten einde is. Maar „halen", ja, daar weet men van, want ook een huurverhoging ligt in 't verschiet, al zegt men dat 't een poging is om aan de woningnood een eind te helpen maken, al zullen heel veel Nederlanders nog veel zuchten slaken eer het zo ver is, Pieternel. E*n dan die Ambonnezen, die weten ook dat ze in Nêerland mogen wezen. Ik zal er niet veel woorden meer aan wijden, 'k geloof, de fout zit hier, als altijd, aan twee zijden. Het is als met zovele moeilijke problemen, 't komt er op aan te geven en te nemen. Aan Van der Putten werd alleen gegeven, als resultaat van zijn „manmoedig" streven, te roeren in een pot met dampen en met geuren, die drongen door veel heil'ge huisjesdeuren. Wat er van zij: wie moest betalen het gelag? De roerder zelf, want die kreeg zijn ontslag. Mog meer deed 't kabinet, het bracht revalidatie van onze gulden tot heil van gans de natie, zo werd gezegd. Maar waarom dan dat klagen van zoveel liên? Dat roept op vele vragen. De import voer er wel bij, maar de export kon fluiten naar van hun vorderingen weggeschrapte duiten. Dat deed men ook bij Socrates en bij Brandaris. Ik ben geen econoom, maar weet wel dat het raar is, dat er in deze tijd zulk'dingen nog geschieden en dat er zijn zovele goedgeloov'ge lieden, die menen, door met zulke fratsen te beginnen, in korte tijd vermogens te gaan winnen. Eén ding is zeker: 't is niet alles goud wat blinkt, en dat het geld óók ergens wel eens stinkt. 7o heeft een ieder wat, en heste Thomasvaeder, d'een geeft, de ander neemt, maar weetje, al te gaeder gaat het er om 't eigen belang te dienen. De een kan lachen waar een ander om moet grienen en dus is de schlemiel. Zo gaat het dan gewoonlijk, de last is collectief, de vreugd meestal persoonlijk. hoewelnu moet ik toch ook denken dat zoveel g'lovigen een seminarie schenken wilden aan 't bisdom Rotterdam. Men heeft met vreugd gebouwd aan 't groots complex dat in Noordwijkerhout van collectieve vreugd getuig'nis af kan leggen. Dat, lieve Thomasvaer, mag ik toch ook wel zeggen. A llee, da's goed gezeid. Maar 't geld wordt steeds maar harder (al wordt de conjunctuur een tikkeltje benarder) zo hard zelfs, dat de riks van zilver wordt geslagen en ons dat vies papier steeds minder hoeft te plagen. Al is zo'n zilvervracht wat zwaar in onze zakken, 't is toch een lief gevoel zo'n schijfje aan te pakken. I aat naar je kijken Thomas, wat geeft nou zulk gerammel. Al is 't papieren geld soms ook een beetje gammel, je kunt er evenveel voor als met zilver kopen (en da's niet veel) en daarom mag ik hopen dat 's lands economie dra toch wat minder licht is en even sluitend als dat Veerse gat, dat dicht is. Want onze waterstaat, die telt pas flinke mannen, die draait haar hand niet om voor onze Deltaplannen. Jk hoor 't je zeggen, Pieternel, daar blijft men bij de zaken van d'arbeid en denkt men niet aan staken (zoals bij de T.V., twee dagen slechts van duur, op sociaal gebied dus echt een schertsfiguur) want 't werk moet voort. Ze bouwen aan de dijken gestadig aan. Het gaat er haast op lijken dat na nog maar een luttel aantal jaren men van Den Helder, naar Kadzand haast niet meer hoeft te varen. fjeen nood, m'n beste Thomas, dan gullen we gaan rijden^ al wil ik hopen, dat het zijn andere tijden dan we beleefden in de afgelopen zomer, toen reed ons ouwe spoor van dag tot dag steeds slomer en was het toch wel mis met onze mooie treinen, hoe vreemd het elke Nederlander toe moest schijnen. Mauw was de zomerdienst in kruiken en in kannen of 't leek wel dat het met de fraaie plannen van onze altijd hooggeprezen N.S.-wegen gans afgelopen was. 't Viel iedere dag weer tegen. Geen trein liep meer op tijd en klaag- en andere zangen hoorden we van reizigers, die moesten blijven hangen In wachtkamers en stations, zo wil je zeker zeggen en uur na uur was 't kaartje leggen en koffie drinken en op die trein maar wachten. Ik zeg maar niet wat al die mensen dachten, maar wat men hoorde: 't waren geen gebeden. Enfin, dat leed schijnt nu toch wel geleden. E'en zaak is er, die nog maar steeds blijft knagen, dat is die nieuwe werkweek van vijf dagen, die vele werkers nu zo lang al reeds genieten maar die voor anderen maar steeds blijft in 't verschiet en daar wel blijven zal. Maar niet daarover treuren, wat nog niet is gebeurd, kan altijd nog gebeuren bijvoorbeeld voor (voor hen die 't nog niet wisten) de dagbladjournalisten. Die zitten echter vast aan alle kanten, want het goê-publiek dat eist nu eenmaal kranten. JJit vele streken van Europa kwamen vreemdelingen naar Nederland. Ik wil de lof bezingen van Spanjaard, Ieren en van Italianen, die voor hun daag'lijks brood naar hier zijn toegegaan en trachten hier de arbeidsmarkt een beetje te ontspannen. Maar een stel nozems wilde ze wel gaan uitbannen omdat de Italianen, naar ze dachten, te veel naar onze lieve meisjes lachten. Daar kwam toen herrie van, de lach is hun vergaan en menig Italiaan ging hier maar weer vandaan. Het is wel sneu voor deze buitenlanders dat ze in Nederland niet zijn getapt, want anders zouden ze 't heus wel hebben naar hun zin, je weet het, ze zijn zo anders; daar trapt men hier niet in. Dat zou ook wel een wonder wezen, bij ons, die wel genoemd zijn de Chinezen van Europa. Het „Welkom vreemdeling" je weet, ze zijn zo anders; daar trapt men hier niet in. U/el hoor ik, Thomasvaer, soms over kranten klagen, omdat er zijn, die 't liefst sensatie uit gaan dragen. Maar ja, de lezer wil altijd het fijne weten en waarom dan de krant sensatiezucht verweten? Ie denkt alleen maar aan zovele zaken en noten die er altijd zijn te kraken. Mijn ruimte is te klein om in details te treden, al zou'k er gaarne aandacht aan besteden, zoals die landbouwrel in Gelderland en Drente, waar men het Landbouwschap onthield de centen, die nodig zijn voor 't werk. Maar in ons landje vecht men graag op eigen houtje voor z'n standje. A lleen in Staphorst maakte men het wel wat bont, daar ging op zeek're nacht de mestkar rond, waarop een man en vrouw gezeten waren. Men denkt in Staphorst nog als eertijds de barbaren. Al moet ik zeggen, Pieternel, en wil dat niet verhelen, dat men er soms toe komt om rechtertje te spelen. De mensheid zit toch wel, zo zeg ik altijd maar, veraf maar ook dichtbij, vreemdsoortig in elkaar. Zo velen zien elkaar met schele ogen aan, omdat het d'een wat beter dan een ander is vergaan. Daar is de wereld, Thomas, maar waarom verder praten? Het lijkt me beter dus het hierbij maar te laten. Ik weet het wel, er waren zoveel zaken, waar men heel moeilijk over uitgepraat kan raken Laten we er nu dan maar een puntje achter zetten om ook eens op de toekomst te gaan letten. Kom op, en laat ons samen dan gaan wensen geluk en voorspoed aan alle goeie mensen. Dat 't nieuwe jaar maar in zijn schoot mag dragen, wat iedereen van iedereen wil vragen. Op d'eerste plaats wat moed en wat vertrouwen, dat de regering maar veel woningen mag bouwen, dat alle hoofden van de grote wereldstaten nu eens verstandig met elkaar gaan praten, dat ieder mens in vreê zal kunnen werken, zonder vervolging van volken en van kerken, dat het dit jaar er eens van moge komen dat er geen vrees meer is voor allerlei fantomen, geen angst voor oorlog, al is het maar een koude en dat elk land zijn vrijheid mag behouden, de vredeszon steeds hoger zal zien rijzen, dat elk regeerder vindt de steen der wijzen en bovenal Gods onmisbare zegen, waaraan, we weten het, toch alles is gelegen. Zijn Wil bestiert de volken en de landen Hij heeft „alleen" de touwtjes vast in handen. Vertrouw op Hem, dat wensen ook dit jaar Uw Pieternel en ook uw Thomasvaer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1961 | | pagina 14