l Boven Strundsholmen r zijn licht tot aan de hemel ijfde DE LEIDSE COURANT straalde de eerste brandende Kerstboom 'J'OEN DE H. SPARDENNIUS op aarde vertoef de - nu al vele eeuwen geleden en in de eer ste jaren van zijn bestaan nog lang niet zo heilig - kon hij niet gissen, dat zijn moeizaam verwor ven heiligheid later volkomen miskend zou wor den door een verlichte Paus, die de naam van Spardennius met één pontificale pennestreek van de canon veegde. Heel erg veel is er van Spardennius niet overgeleverd. Het is ons, twin- tigste-eeuwers, daarom niet duidelijk, waarom hem het aureool der gelukzaligheid werd toege meten en waarschijnlijk vermochten ook zijn tijd- en landgenoten - Spardennius moet rond 1052 uit Calabrië naar het Noorse fjordengebied deze verfoeilijke nalatigheid van zijn vader aan de passieve arbeid achter het schrijf meubel, zodoende. Spardennius bracht in dit alles geen verandering. Zijn vader liet hem maar begaan en werkte vaak de boosdoenerij van zijn zoon nog in de hand, zoals die ene keer, toen hij de jongen een doos vol denne-appel- tjes verschafte waarmee de knaap zich in een greppel in hinderlaag legde van waaruit hij eenzame dorpelin gen, en bij losbollige voorkeur de jongedochters, ge- niepig belaagde. Iedereen bracht hij tot wanhoop. Zijn verzorgsters joeg hij de een na de ander de deur uit, omdat hij weigerde yoghurt zonder suiker tot zich te nemen en van zijn speelgoed maakte hij viermaal per jaar een brandstapel, waarop hij het houten keukengerei van zijn moeder tot as liet vergaan. De brave vrouw was in alle ootmoed haar zoon soms zelfs hierbij behulp zaam, maar zij heeft er nooit aan kunnen wennen. Spardennius' kwekersroem bracht Sint Piet er op een idee en zette oude Noren aan het mijmeren zijn geëmigreerd om redenen, waarop wij straks hopen terug te komen - niet precies een oordeel te vormen over Spardennius' bovennatuurlijke hoedanigheden. De Noren waren in die dagen nog niet geheel doordesemd van christelijke ge dachten en de voortvarendsten onder hen zagen in iemand, die de bisschop van Rome als buur man gekend kon hebben al een kandidaat-heilige, die zijn titel met vlag en wimpel reeds op dit ondermaanse zou veroveren. De oude kronieken laten ons in onwetendheid omtrent deze, rond Kerstmis elk jaar weer uit dè mottenballenkist der historie kruipende volksheilige, maar méér is tot ons gekomen uit de Noorse verhalen, zo hardnekkig als Noorse overleveringen maar kun nen zijn. Als de mistletoetjes aan de eeuwenoude balken hun blaadjes beginnen te verliezen, haasten de kusgrage Noorse jongens en meisjes zich onder het dorre groen vandaan en dringen jrbnd de kerstboom om er de geëigende hymnen aan te heffen. Stokoude Noorse vaders schudden het wijze hoofd en de jichtige vinger, zich de kron kelige levensloop van de H. Spardennius voor de geest halend: de jonkheid komt zo laat tot inkeer; pas als.de levensherfst de eerste rimpels trekt, wanneer het groen zijn glans verliest. Wanneer de jeugd de hele'mistletoe al weer vergeten is en met refreinen en strofen de trotse boom om kranst, doet haar jonge adem de kaarsjes flakke ren. Bij het open houtvuur bewegen zich de oude Noorse vaders in hun fraai gesneden schommel stoel: naar voren en terug, voort en terug, op het ritme der herinnering. En als de klokken der herinnering luiden, wordt het zondag in het hart van deze oude Noorse woudlopers, Noorse door lopers welhaast, die nu graag hun zorgen aan de jeugd overdoen en glimlachend bij het warme vuur de droom ontmoeten die met Kerstmis^ wer kelijkheid wordt. SPARDENNIUS BEZORGDE de mensheid de eerste last in Calabrië, de zonnige zuid-westhoek van Italië, waar hij zijn baker - hij had zeer welgestelde ouders - hinderde bij het uitoefenen van haar taak: het aanleggen van luiers en het toedienen van een fles met verdunde geitenmelk. De luier schopte hij steevast in een hoek, de fles wrong hij in de mond der baker, niet zozeer uit speelsheid - naar hij later zelf verklaarde - maar omdat hij het goede mens de mond eenvoudig wilde snoeren, wijl haar sussen de baby bovenmate irriteerde. De jonge Spardennius, in de huiselijke kring voor de hand liggend Spar genoemd, groeide op naar va ders wens voor galg en rad. Hij ontplooide zich welis waar tot een knappe jongeling, rank als een den en een rijkdom aan geestelijke vermogens tentoonsprei dend, maar zijn grof karakter stootte iedereen af. Een schone, welriekende roos, maar met extra pijnlijke, slinks verborgen doornen. Spars vader was een land-edelman, die in aanzien was gekomen, omdat hij als hoofd van de beplantingen in zijn dorp veel aandacht had besteed aan het kwe ken van ceders, welke die van de Libanon op mis lukte kasplantjes deden gelijken, zo kolossaal en ma jesteitelijk verhieven zij hun kruinen langs de hoofd weg, die naar het plaatselijk kapitooltje leidde. Spars vader was bovendien een ijdel man, aan wie de hedendaagse portretteerkunst een massa succes te danken heeft. Immers, vader Spar was de eerste no tabele figuur, die meende, dat dit notabele complex het best naar buiten kon-treden door het duidelijk op het doek te laten vastleggen. Vader Spar poseerde - hoevelen zouden het na hem niet doen? - bijna dagelijks achter zijn omvangrijke schrijfmeubel, in rusthouding, hoewel met zijn gehele wezen nog geconcentreerd op de lijvige folianten vóór hem, de veder vastberaden tussen wijsvinger en lange Jaap, de linkerhand losjes op het perkament en het gelaat verrast geheven met een intelligente blik van peinzend-onderzoekende ogen. Zó WAS DE VADER VAN SPAR. En nu kunt u vra gen: wat heb ik in hemelsnaam met de vader te maken, als alles draait .om zijn heiliggewordcn zoon? En toch ligt bij deze vader de basis, waarop diepger wortelde Noorse tradities de jaarlijkse Kerstvieringen stofferen. Want al mag vader Spar door zijn magistrale hou ding velen ertoe verleid hebben, zich aldus te laten vereeuwigen, in de grond was hij een nul, dat wil zeg gen: öp de grond. De ceders hadden zijn hele hart, maar daarmee hield het op. Ook andere naaldbomen vroegen om verzor ging, maar hij liet het slabakken. De duizenden aan zijn deskundigheid toevertrouwde subtiele denneboom- pjes verloren het jonge leven nog voordat men hen naar soort had kunnen determineren. Spardennius weet Even leek het erop, dat iets nobels in Spardennius losbrak. Hij werd misdienaar. Hij bleef het drie dagen. Twee dagen zondigde de bejaarde pastoor totaal on vrijwillig tegen de voorschriften van het directorium omdat Spardennius hele pagina's van het missaal had dichtgeplakt. De derde dag, zondag, werd de boos wicht van het altaar verwijderd, nadat hij bezijden de credens onder de preek heimelijk in het wierookvat had zitten blazen, tengevolge waarvan de pastoor geen woord meer had kunnen uitbrengen. 117AT DE VADER EN MOEDER niet was gelukt kreeg de oude pastoor gedaan. In heilige gram schap eiste hij, dat de knaap een vak zou gaan leren. En hier staan wij meteen op een keerpunt in Spar dennius', tot nu toe vergooide, leven. De hemel gaf hier voor het eerst bijkans zichtbaar haar medewer king, want Spar ging inderdaad in een vak, in het beproefde vak zijns vaders zelis: hij werd kweker van jonge denneboompjes. Op het erf van zijn vader evenwel viel voor hem geen ervaring op te doen, omdat men daar nooit ver der was gekomen dan de eerst tere d^nne-scheutjes, waaruit nog nimmer ie|s was gegrqeid, dat vriende lijk met „boom" begroet kon worden. Er zat niets anders op dan dat Spardennius zich elders een toe komst ging bouwen. Hij ging bij zijn vader te rade en deze gaf hem voor de eerste maal een redelijk advies. „Ga naar de Ger manen in het noorden, naar de weelderige wouden bij de fjorden en bekwaam je er in het optrekken van jonge loten," zo sprak de schilderachtige kweker tot zijn zoon. Op een goede dag nam de jongeman afscheid van de ouderlijke woning. Hij sloot alles uit zijn jeugd nog even in een laatste opwelling. Spar vergaarde de rest jes van het keukengerei en stak er de vlam in. Het fikje/ was vlug ineen gezakt want Spar had al lang geen speelgoed meer om het vuur te voeden. Zijn ouders keken glimlachend toe, niet een zekere trots en zij wuifden hem nog lang na toen hij in een draf havenwaarts snelde, het zeegat tegemoet. Spar monsterde aan op een snelle bark, die hem in nog geen half jaar tijd naar Noorwegen bracht. Ge durende deze reis maakt Spardennius niet zo heel veel mee. Driemaal leed de bark schipbreuk, het schip werd bij Gibraltar geplunderd door Algerijnen en in de Golf van Biscaye werd het scheepsmaatje tijdens het-wassen van zijn voeten door een haai verslonden. Spar echter ontkwam aan dit alles, wonderbaar be schermd, en landde tenslotte veilig bij Strundsholmen, een welvarend vissersdorpje, waarvan de bewoners zich 's winters onledig hielden met het kappen van bomen. Het barkje liep op de Noorse rotsen te pletter en Spar zwom uitgelaten naar het strand, beschenen door een heerlijk midzomernachtszonnetje. FXE EENVOUDIGE NOREN, arm van geest maar rijk aan gastvrijheid, namen de enthousiaste drenke ling als een der hunnen op. Zij zeurden de zwart- gelokte Italiaan aan het hoofd over alles en nog wat: hoe het weer was, en of de geiten daarginds drie of vier uiers hadden; zij wilden het fijne weten van Spars particuliere devoties, maar daar was men gauw over uitgepraat. En of hij veel van bomen hield „Bes te mensen," riep Spar uit, „daar kom ik juist voor! Kunnen jullie me niet een eindje op weg helpen?" Nou, dat konden de Noren en dat deden ze ook. De Strundsholmers bleken werkelijk gèk op bomen te zijn en naast een bijzonder sterke hang naar het luiden van de Angelusklok, die gebarsten was door veelvuldig, soms liturgisch niet verantwoord, gebruik, en een lofwaardige animo voor het zingen van de vespers koesterden zij een bijna ongezonde verering voor alles wat boom was. Zij bedreven een bomencultus en hadden zich daardoor de toorn en vele penitenties van hun bisschop op de hals gehaald, totdat zij in een genereus gebaar het da gelijks breviergebed van de bisschop onder elkaar had den verdeeld: één groep zorgde voor de terts, een an dere nam de noon, weer anderen deelden de sext in brokjes, de oude vrouwtjes zongen tezamen onder het nettenboeten de metten, maar de meeste belangstel ling bestond natuurlijk voor de vespers, zoals gezegd. Hier kwamen begrijpelijke ruzies van, want zelfs de vespers zijn maar beperkt. De bisschop, die in die dagen nog niet tot het brevieren verplicht was, maar niettemin deze oefening niet graag achterwege wilde laten, fleurde helemaal op. Hij had nu tenminste weer eens tijd voor een fikse visitatiereis, hoog de bergen in. De bisschop was erg blij met het initiatief van zijn diocesanen, gaf van harte zijn sanctie aan hun bomen cultus en moedigde hen zeis aan (als ze zijn wilde kastanje maar wilden ontzien), legde de vesper-ruzies bij met een royale completen-verdeling, schoof een balk voor de deur van zijn eikenhouten bisschoppelijk paleis, bond de skies onder en nam de kuierlatten. OPARDENNIUS nu, aan wie de Noren spontaan een paar denne-stekjes hadden gegeven „om mee te beginnen", aardde spoedig in Strundsholmen. In deze dagen werd hij een ander mens, een héél ander mens; zijn latent gebleven heiligheid begon toen reeds door de harde bolster der ondeugd te breken. Hij kweekte alS een bezetene, danste in de verloren uurtjes met de meiskes de „Dreikusmannar" en maak te, toen hij eens op de besneeuwde helling van zijn denne-heuvel gele naaldjes van zijn prille boompjes stond te plukken (een geduldwerkje, maar Spar was een Jantje Secuur geworden), kennis met koning Olav - evenals Spai; later als Sint vereerd - die in de buurt een jachtverblijf had en graag, ofschoon vroom van gemoed, een vosje verschalkte. Koning Olav komt de eer toe Spardennius verder bijgeslepen te hebben in deugd en godsvrucht. „Geef oje aan je bomen," zei Olav ernstig, „maar heb ook aandacht voor de groei van het heilige in je. Verfoei je verleden, wees waakzaam bij je heden en bemoei je niet teveel met de toekomst". Spardennius volgde gretig deze wijze raad op. Zijn bomen groeiden uit tot heerlijke kwekersmonumenten, feesten voor het oog. De roem van zijn produkten kroop langs de bergpaadjes landinwaarts, voer in boot jes over de fjorden naar andere streken en van alle kanten kwamen de bestellingen los. Er viel niet meer tegenaan te kweken. Maar veel of weinig, aan de kwa liteit tornde Spardennius niet; hij leverde alleen maar best goed en er was geen klungelwerk bij. Voor onder ^mistletoe „Stom" William Temple (1788-1856) gaf zijn functie in Indië op om zich candidaat te stellen voor het Engelse Lagerhuis. In een verkiezingsbijeenkomst zei hij: „Mijne heren, ik heb een reis van acht duizend mijl ge maakt en een functie met een inkomen van vijfduizend pond opgegeven om u in het par lement te vertegenwoordi gen". Zijn woorden maakten zichtbaar indruk op de aanwe zigen tot dat er plotseling iemand uit de zaal riep: „Wat een stommerik!", welke uit roep algemene vrolijkheid te weegbracht. „Link" De dichter Sheridan kwam met een lege weitas van de jacht terug. Hij zag een aan tal eenden in een vijver zwemmen, waarbij een man stond te kijken. ,Wat moet ik u betalen, als u mij op die eenden laat schieten?" vroeg Sheridan. De man dacht na en zei: „Een halve guinea"! „Top!" zei Sheridan, be taalde, legde aan en schoot 'n zestal eenden. „Ik vrees, dat u slechte za ken heeft gedaan, mijn waar de", zei hij daarop lachend. „Dat geloof ik niet", zei de man. „Het zijn namelijk mijn eenden niet!" „Nog linker" Lord Courtney sprak tij dens een verkiezingsbijeen komst ten gunste van de wet, waarbij het een weduwnaar toegestaan werd met de zus ter van zijn overleden vrouw te trouwen. Een man in de zaal vroeg hem: ,Als uw vrouw zou ster ven, zou u dus bereid zijn de zuster van uw vrouw te trou wen?" Lord Courtney glimlachte en zei: „Voor ik hierop ant woord, zou ik u eerst een vraag willen stellen: „Bent u getrouwd?" .Ja". „En bevindt uw vrouw zich in de zaal?" „Neen". „Mijn vrouw is wel aan wezig, ziet u??" zei Lord Courtney. ZLJN FAAM STEEG en steeg en - hoe kan 't anders - kwam enkele dagen vóór het Kerstfeest tot ui het paradijs, waar hemeiingen elkaar aanstootten: „Wat denk jij ervan?" Ook St. Pieter bleef niet onkundig van Spars resultaten en er verschenen tintellichtjes in zijn goedige ogen. „Laat mij maar eens m'n gang gaanmompelde hij nadenkend. De engelen en heiligen bedwongen hun nieuwsgierigheid en maakten plaats voor St. Pieter, die zich met enige moeite door het luikje in de wolkenvloer liet zakken. „Goede za ken!" riep men hem nog na, maar St. Pieter was al verdwenen. Zo verscheen St. Pieter in een droom aan Sparden nius, hetgeen deze weinig verwondering baarde, want in die tijden kwamen de verschijningen nog vrij vlot tot stand Spar herkende overigens St. Pieter direkt aan zijn baard. De boomkweker had zelf al aardige stoppels, maar wat waren die vergeleken bij het eer biedwaardig attribuut van St. Pieter? „Beste jongen," zei Petrus, „ik vind, dat we eens samen moesten praten. Daar boven hebben we een en ander een tijd lang aangezien. Je bent allerberoerdst begonnen, maar nu ben je bezig er iets van te maken." Spar protesteerde heftig, maar St. Pieter beduidde, dat hij „iets goeds" bedoelde. St. Pieter zette zijn plan uiteen, onderwijl met zijn sleutelbos spelend, zodat tenslotte deze onwrikbaar in de knoop zat. „Jongeman, voel je er wat voor, met je prachtig kweekwerk iets van de hemelse glorie op aarde meer luister bij te zetten? Je dennen zijn voor treffelijk, maar geef je sparretjes ook een kans!" Van de rest van het gesprek zijn we niet op de hoogte, want St. Pieter fluisterde het vervolg in Spars linker oor (omdat die altijd op zijn rechterzij lag te slapen). OPARDENNIUS gaf zijn volle medewerking. Op de vigilie van Kerstmis ploeterde hij de hele nacht door. Hij sjouwde met sparren en gaf ze een plaats in alle huisjes van Strundsholmen. De opgetogen be woners kregen zijn richtlijnen, die wij heden ten dage nog herkennen en met waardering opvolgen. In allerijl werden vetkaarsjes gedraaid en in de bomen gezet. Engelenhaar was toen nog niet voor handen, maar de oudsten stelden vrijwillig plukken van hun overvloedige baardgroei beschikbaar. De goe de Strundsholmers wisten van louter vreugde geen raad en weldra stonden énkele bomen voor het eerst in de kerstgeschiedenis in brand, wat een traditie is geworden, die tot in onze tijden met veel vrucht is voortgezet. De kerstboom was er en een dankbare Spardennius blikte naar omhoog, waar hij in de gloed van het kaarslicht nog net St. Pieter een tevreden knikje meende te zien geven. De van visitatie teruggekeerde bisschop las zeer de voot, doch een weinig verstrooid vanwege al die schit terende lichtjes, de Nachtmis en benoemde Sparden nius na afloop meteen tot zijn vicaris. „Met de wij dingen komt het wel in orde," verzekerde hij. Het kwam in orde, het kwam allemaal miraculeus in orde. Spardennius werd vicaris, leverde ieder jaar duizenden kerstbomen tot ver in het Lappengebied, waar zij vaak gehavend aankwamen, doch weer pro visorisch opgelapt werden, en hü zorgde, dat het resul taat van zijn gesprek met St. Pieter steeds meer chris telijk getint werd. Spardennius nam toe in jaren, wijs heid en heiligheid, ofschoon wij wat dit laatste betreft, in verband met canonieke kwesties, een zekere voor zichtigheid aan de dag moeten leggen. Maar vertel dit nooit aan de Noren, vooral niet die van Strundsholmen, wier overlevering wij vol respekt optekenden; zij zouden u zonder meer kielhalen An dere, met welke stelligheid ook vertelde verhalen over het ontstaan van de kerstboom, hoe geloofwaardig zij misschien mogen klinken, dienen wij even stellig en verontwaardigd van de hand te wijzen. T. P.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1961 | | pagina 15