Avonturen HET KNUTSELHOEKJE ZATERDAG 3 JUNI 1961 DE LEIDSE COURANT PAGINA 9 VAN BAMBO Het kon haast niet anders, of Bambo moest aan het einde van z'n wonderlijke •vonturen nog eens terugdenken aan •ijn jeugd en aan enkele personen, die een hand hadden gehad in dat nooit ge droomde leven, dat nu achter hem lag. Hij dacht allereerst aan de edele dame, die hem als „hongerdief" uit de handen van het gerecht had gehaald. Dat bracht hem op het idee om haar na te volgen en haar gedachtenis zo te eren. Hij schreef naar 'n hoge ambtenaar bij het gerecht te Parijs en verzocht hem de bescherming en opvoeding van twee kinderen op zich te mogen nemen, die net als hij voor 'n kleine „hongerdief- ■tal" terecht hadden gestaan. Bij zijn verzoek voegde hij alvast een belangrijk bedrag aan geld, waarmee de eerste kos ten, die ermee gepaard zouden gaan, vol daan konden worden. Nog geen twee maanden later ontving hy van genoemde ambtenaar het bericht dat op zijn verzoek gunstig beslist was en een jongen en een meisje van onge veer gelijke leeftijd aan hem ter opvoe ding waren toegewezen. Tot aan het ogenblik, dat Bambo hen zou komen af halen werden ze zolang in een opvoe dingsgesticht geplaatst. Enkele maanden later verlieten onze drie vrienden Amerika om zich in te schepen naar Frankrijk. In Parijs aan gekomen was één van hun eerste daden de beide aangenomen kinderen te gaan bezoeken en gelukkig te maken met een overvloed van geschenken. Maar 't ge lukkigste waren de kleinen met de me dedeling, dat ze over enkele weken voor altijd met deze lieve mensen mee moch ten naar Holland en later naar Manilla, waar ze voorgoed zouden gaan wonen. Voor ze Parijs verlieten, bezocht Bam bo de stadsbuurt, waarin hij geboren was en zijn kinderjaren had doorge bracht. Na veel navragen kwam hij te weten, dat zijn vader intussen gestorven was even als de stiefmoeder, waaraan hij ook geen prettige herinneringen had. Men had haar dood gevonden op 'n bed van vodden met een kruik jenever naast zich. De jonge? matroos had dus geen spijt of heimwee toen ze besloten op te breken en naar Holland te gaan, nu met z'n vijven. Maar mijnheer Van Walden en Elsa hadden zo genoten van al^. de schoonheden van Parijs, dat papa ver klaarde: „Als later onze zaken in Ma nilla het toelaten, gaan we elk jaar de winter in deze prachtige stad doorbren gen", waarmee Elsa en Bambo gaarne instemden. Na het bezoek aan Holland, dat voor al voor de jonge matroos van vroeger een geweldige verrassing was om zijn geheel' andere schoonheid en bovenal om zijn prachtige havens en de enorme scheepvaart, scheepte het vergrote gezin in naar Manilla. Het eerste deel der reis ging naar Le Havre, waar ze op een ander schip moesten overstappen. Daar dit laatste nog in reparatie was, moesten ze ruim een week in deze stad blijven. Maar daar hadden ze geen spijt van. want ten eerste was er ook in deze stad zeer veel te zien en ten tweede hadden ze er een onverwachte, maar zeldzame prettige ontmoeting. Toen ze op 'n avond de mooie kerk bij de haven verlieten, waar de zeevarenden altijd komen bidden .voor 'n goede reis, stond Bambo plotse ling stil. „Hé, wie is die man, die daarvoor ons loopt? Het lijkt me toe, dat ik hem ken" „Wie is het dan" vroegen Van Walden •n Elsa tegelijk. „Ja, zeker weet ik 't niet, maar laten we hem even volgen". Zo gezegd, zo gedaan. Tot hun ver wondering ging de man de kerk in, die ze juist verlaten hadden. Zij traden er ook weer binnen. De als kapitein ge klede heer knielde in 'n bank. bleef er enige ogenblikken bidden naast 'n oude dame en geleidde deze vervolgens aan de arm uit de kerk. Toen Bambo het ge zicht dezer oude dame te zien kreeg, fluisterde hij: „Ha, ik ben er! Zij is de lieve dame, aan wie de rechter mij in dertijd heeft toevertrouwd en de heer aan haar arm moet haar zoon zijn. de kapitein van het schip, waarop ik voor het eerst ben uitgevaren". Buiten de kerk gekomen, stapte Bam bo op hen af. „Pardon, mijnheer en mevrouw, dat ik u durf aanspreken. Maar is u niet ka pitein Noire?" „Jawel, mynheer, dat ben ik". „En dan is mevrouw zeker uw moe der?" „Ook dat heeft u goed geraden". „U kent me natuurlijk niet meer me vrouw". „Mijn God.... neen mijnheer". „En u kapitein?" „Al evenmin, mijnheer". „Dan ben ik zeker wel erg veranderd, sinds ik u verlaten heb". „Heeft u ons verlaten?" riepen beiden hoogst verbaasd uit. „Herinnert mevrouw zich nog, dat ze zich eens over een arme jongen ont fermd heeft, die voor 'n kleine diefstal door de rechter dreigde bestraft te wor den". „Ja, dat herinner ik me nog wel". „En u, kapitein, herinnert u zich nog, dat u diezelfde jongen als scheepsjongen hebt aangenomen? „Ja zeker, de jongen had zo'n leuke naam: Bambo". „Welnu, kapitein, die Bambo ben ik. En mag ik u beiden omhelzen, want mijn hart vloeit nog steeds over van dank baarheid en liefde voor u beiden. Aan u heb ik 't te danken, dat ik van een kleine vagebond ben opgegroeid tot wat ik nu ben". Nadat dit geschied was, stelde Bambo hun zijn vrouw en schoonvader voor. „Maar mijn beste jongen, als ik je zo nog noemen mag, hoe is dit alles moge lijk? Ik meende stellig, dat jij met het brandende schip vergaan was". „Dat is een te lang verhaal, kapitein, het zou vele uren duren". „Wel", zei de oude mevrouw, „doet u ons dan 't genoegen met ons mee te gaan, want we zijn natuurlijk brandend nieuwsgierig om dat lange verhaal te horen". De dagen, die hun nog restten, brach ten de beide families bijna geheel in el kanders gezelschap door en toen ten laatste het moment van 't afscheid ge komen was, moest de familie Van Wal den stellig beloven, dat ze telkens als ze in Europa kwam, enkele dagen bij hun nieuwe vrienden in Le Havre zou komen logeren. En dit is dan het blyde slot van het lange en, naar ik hoop, spannende ver haal van de vele avonturen van matroos Bambo. OOM TOON CORRESPONDENTIE Elsje Rodenburg, Leiden stuurde ons een opstelletje heel mooi versierd met gekleurde boterbloempjes, maar het ver haaltje heet ook: DE BOTERBLOEM Er was eens een boterbloem die pra ten en lopen kon. Hij stond in de wei van boer Pot. In die wei gingen ook al tijd twee jongens voetballen. Op een dag dat de boterbloem aan het wandelen was, kwamen de jongens voetballen. De jongens zagen het bloempje niet. Ze voetbalden maar door en zo vertrapten ze de mooie goudgele boterbloem. Nu lag hij krom op de grond. De boerin kwam in de wei. Ze zag het vertrapte bloempje, nam het mee naar huis en zette het in een potje. Weldra kwam de boterbloem bij. Ze werd weer recht en nu plantte vrouw Pot de bloem weer in de tuin. Ons bloempje lachte gelukkig. De jongens kregen een standje. John Eyck, Leiden maakte: DE BRAND De brand kwam zo: Een jongen van ongeveer 8 jaar had van huis stilletjes een doosje lucifers meegenomen. Hij dacht: ik ga naar het veld, dan laat ik een lucifer branden en dan heb ik van zelf een brandje. Zo gezegd, zo gedaan. Hij liet een lucifer vlammen en het droge gras begon direkt te branden. Ge lukkig kwam er toevallig een politie agent langs. De jongen liep hard weg, maar het gras ging hoe langer, hoe har der branden en liep al de kant van de huizen af. Dat kon gevaarlijk worden. Hij belde de brandweer op en na 10 minuten werden de slangen uitgerold en de vlammen bespoten. Toen was de brand gauw geblust. Sjors Noto, Leiden. BOBBELTJE Bobbeltje was een kabouter en een groot dierenvriend. Iedereen had groot plezier in hem. Het was ook een goeie en eerlijke kabouter en moedig was hij ook. Hij woonde in een groot bos in Nederland in een grote dikke boom, wel een meter dik. Bobbeltje had ook een holte en dat heete „Bolhotel". Een rare naam hé? Het heette zo omdat de boom verschrikkelijk bol was. Het was een mooie zomerdag. Bob beltje zat een boek te lezen. Zijn moeder Bakkelientje kwam binnen met een kop koffie. „Waarom ga je niet naar buiten. Het is zo warm", zei ze. „Ach ja, misschien heeft u gelijk. „Waarom ga je niet jagen?" „Goed", zei Bobbeltje, „eerst mijn kopje koffie opdrinken". Toen hy zijn koffie op had, nam hij zijn geweer en ging naar buiten. Daar zag hij een haas en wou al schieten. Maar dat deed hij niet, want nu pas zag hij, dat het zijn vriendje was. Zijn vriendje Langoor. Nu gingen ze allebei jagen. Al gauw hadden ze wat gescho teneen beer. Dat zal je niet ge loven, maar 't was echt waar. Weet je wat Bobbeltje deed? Hij nam een groot net en deed dat tussen twee bomen. Hij spande het heel strak. In het midden zat een groot "gat en er achter legde hij wat eten. De beer liet zich Leo Ammerlaan, Sassenheim komt met: EEN ONGELUK Theo, Kees en Jan waren aan het voetballen. Het stond 3-1 voor Kees. Op eens: „Theo, Kees kom eens hier, jullie moeten een boodschap doen". Dat was Kees z'n moeder. „Goed moe", riep Kees. „Kom jongens, we gaan samen naar de groenteman", riep Theo. „Goed! Jaaaa!" riepen de jongens. Zo gezegd, zo gedaan. Al schietend naar elkaar kwamen ze bij de groente- ..En jongens?" vroeg de groenteman. Twee kroppen sla," zei Theo. „Goed jongen. Dat is 35 cent." „Opschrijven voor ons," zei Kees. Zo ze heen gegaan waren, gingen ze ook terug, maar toen ze ongeveer op de helft waren, schoot Kees te zacht en de bal bleef midden op de weg lig gen. Theo holde er naar toe en zag niet dat er een auto aan kwam. „Kijk uit!" riep Kees nog, maar het was te laat. Theo lag al onder de auto. Hij had een zware hersenschudding en een gebroken been. Hij werd naar het ziekenhuis gebracht en moest er zes we ken blijven. Maar hij voetbalde nooit meer op straat. Jan Turk, Oegstgeest. Het is natuur lijk altijd wel het beste om de raadsels alleen op te lossen, maar wanneer het erg moeilijk is, mogen vader of moeder best helpen. Dag Jan. Willy Olyhoek, Stompwyk. Goed ge daan Willy. ONGEHOORZAAM JANTJE „Jantje," zei moeder, „zal je nu van daag eens heel goed je best doen? Dan krijg je vanmiddag iets heel fijns." „Ja moe, ik zal vandaag echt mijn best doen." Maar Jantje bedoelde het helemaal niet zo. Hij zou vanmiddag eens gaan spijbelen. Moeder vertrouwde echter op hem en dacht dat hij heel goed zijn best zou doen. Jan had andere plannen. Hij pakte stilletjes een dubbeltje uit zijn spaarpot en riep: „Dag moe, ik ga naar school." Jan ging naar de winkel en kocht 'n rol drop toen klom hij aan de achter kant de schuur binnen en ging in het kolenhok zitten. Intussen was de school al begonnen. Moeder wilde kolen gaan scheppen. Ze pakte de kolenkit en ging naar de schuur. Net wilde ze gaan scheppen, maar wie zag ze daar zitten? Jantje! „Ooo," riep ze en toen ze de rol drop zag: „Van wie heb jij die centjes ge kregen? En waarom zit je in het kolen hok?" „Ik had geen zin om naar school te gaan," zei Jan met een bibberend stem metje. „O, en je had me zo beloofd, om je best te doen. Foei! stoute jongen. Gauw uit de schuur. Vooruit, handen wassen en maak gauw dat je in bed komt. Voor straf zonder eten. Zo'n stoute Jan. Nellie v. Kampen, Noordwyk-B. Even een pluim op je zondagse hoed voor het keurige briefje met mooie tekeningen. Sjaan, Ria, Corrle en Rika van Rijn, Stompwljk. Flink zo, alle vier meege daan en dus 4 maal een kans met de verloting. Maar jammer geen prijs. Leuk dat Corrie de getallen het eerst vond. Nellie Loos, Oude Wetering vertelt: KONING LANGHAARD Koning Langhaard zou verjaren. Hij werd honderd jaar en hij zou een heel groot feest geven. Alle kabouters en elfjes mochten komen. De kleermakers hadden het druk, want alle kabouter tjes wilden nog een nieuw pakje heb ben. De kleine kaboutertjes hadden nog niets besteld want zij hadden met de meester iets leuks bedacht. Zij had den allemaal een papieren bakje ge maakt en dat was heel leuk. De elfjes hadden haar mooiste rokjes en schoen tjes aangetrokken. Nu was het zover. Dë koning had 'n grote tafel laten neerzetten. Ze aten het fijnste eten en toen ze allen gegeten hadden hield de koning een toespraak en toen kwam het cadeau. Hij kreeg een gouden koetsje met 4 witte paard- jes. Wat was hij blij. Nu gingen ze dan sen. De hele nacht bleven ze feest vie ren. Ze zouden die dag nooit vergeten. José van Dijk, Hazerswoude. Dat heb je er goed afgebracht José en je ver haaltje krijgt vandaag dan ook een beurt. Dag meiske, de groetjes aan je vriendinnetje Willie. DE WITTE PONY Er was eens een pony en die pony was sneeuwwit. Zij baas was niet goed RUIMTEVAART NAAR VENUS. „U zit in de verkeerde ra ket; we vliegen naar Venus en niet naar de maan", schijnt hier de conducteur van de Venus-expres de verschrik te ruimtereiziger toe te roe pen. Op de terugreis zal de man in elk geval tijd genoeg hebben om de acht verande ringen op te sporen waar door beide plaatjes van elkaar verschillen. Wie helpt hem mee zoeken? Oplossing elders. voor hem en daarom besloot het beest op een dag weg te lopen. Hij liep en hij liep tot hy in een groot bos terecht kwam. Dat bos was zó groot, dat je er wel in kon verdwalen. De pony kwam terecht bij een heel groot huis en in dat huis woonde een jager. Die jager heette Niels. Maar de jager wilde het beest niet houden en stuurde hem weg het bos in. Toen de pony in het bos al les had gezien, keerde hij weer terug naar zijn baas. De baas was nu wèl goed voor hem. En ze leefden nog lang en gelukkig met elkaar. Annemieke Wamellnk, Leiden. JaAn- nemieke zo af en toe een rekenraadsel is wel eens goed. De kinderen leren dan nadenken. Binnenkort nog eens zo iets. Je had het heel goed. Hennie Moch, Leiden. Je bent zeker een vriendinnetje van Annemieke, 't was prima in ordel Ook Cobie had het goed. Dag meiskes. C. Bronmeyer, Leiden. Het rekenraad- raadseltje was ook door jou goed op gelost. Gerard van Leeuwen, Leiden: ROTO IN BRUSSEL De vader van Roto was arm, maar ze hadden wel een paard. Op een dag mocht Roto van vader en moeder naar een tante in Brussel. Toen hij al een beetje gewend was ging hij in het bos wandelen. Die buurt was daar prachtig. In het midden van het bos bleef hij plotseling staan. Wat zag hij daar Een rotsholte! Roto was erg nieuwsgie rig van aard, dus ging hij naar binnen. In die holte zag hij helemaal achteraan een deur, hij keek eerst nog wat rond, maar o weedaar hoorde hij voet stappen die steeds dichter bij kwamen. Hij verstopte zich vlug achter een ton. Hij wist niet dat het rovers van de zwarte bende waren. Roto hield zich muisstil. Hij hoorde dat de roverhoofd man zei: Simsalebimbombasaldosidim" en de deur ging open. Wat zag Roto?? Hij zag hele ber gen met goud en geld. Gelukkig gingen de rovers weer gauw weg. Roto kwam weer te voorschijn. Hij begreep nu wel dat het rovers waren Ook hij zei de toverspreuk en de deur ging weer open. Hij nam al het goud cn geld weg en ging gauw naar zijn tante. Ze gingen vlug naar de politie. Als beloning kreeg Roto een zak met geld en de politie beloofde de bende op te sporen. Roto ging met de politie mee en wees de grot aan. De politie ging nu ook achter de ton zitten en toen de rovers kwa men namen de politiemannen de zwar te bende gevangen. Dag allemaal TANTE JO EN OOM TOON EEN ASFALTMEER Een der zonderlingste meren ter we reld ligt op het Westindische eiland Trinidad. Dit meer bevat geen water, maar asfalt. Het is bijna cirkelrond en heeft een doorsnede van een kilometer. Midden in het meer is het asfalt een zwarte, dikke, maar nog vloeibare mas sa, die echter aan de oevers harder wordt. Als men die*vrij harde korst stuk slaat en er delen van verwijderd, vul len de daardoor ontstane gaten bijna onmiddellijk weer. Hoewel men al vele jaren uit het meer zeer veel asfalt ge haald heeft, daalt de spiegel van het „asfaltmeer" niet. HOE VIND JIJ MIJN HOEDJE? Uit een kartonnen lap van ongeveer 42 bij 42 cm is dit hoedje van dunne stof gelak met kleurloze celluloselak, ge maakt. Is 't geen aardig zomerhoedje? Spreid op je werktafel, waar je het dingetje gaat maken eerst kranten uit. Liefst doe je het buiten, als binnen bijv. een open haard zou branden; want celluloselak is zeer brandbaar. Over de kranten leg je een stuk wit papier even groot als het lapje stof. Op dit pa pier leg je het lapje en lak het met 'n penseel. De lak moet heel dun zijn. Mocht de lak wat dik zijn, dan verdun je de lak met verdunner, dat verkrijg baar is in de apotheek of verfwinkel. Maak daarbij aüe vouwen en rimpels mooi glad en laat de stof vervolgens drogen tot ze kurkdroog is. Nu ga je hem knippen, waarbij je moet oppassen, dat hij niet opribbelt. Draai nu de papierzijde naar boven en trek vanuit het middelpunt met de pas ser een cirkel met een straal van 20 cm en verder vanuit het zelfde mid delpunt stukken cirkels, zoals je dat op de tekening ziet. De stukjes van de ene cirkel moeten daarbij tegenover de ope ningen van de andere staan. Als je daarna de cirkel zelf uitgeknipt hebt, knip je ook de andere getrokken stuk ken open. Knoop twee 25 cm lange bandjes aan het ene eind en trek het andere eind van boven door twee gaat jes, die je tevoren aan de 2 zijden van de hoedrand geboord hebt. Als je nu de hoed opzet en de banden onder de kin samentrekt, zie je eruit als een koe lie. Op het eerste oog lijken de beide plaatjes van C volkomen op elkaar. Maar wie scherp kijkt, zal toch enkele verschillen ontdekken. Ik betwijfel ech ter of er velen onder jullie zijn, die ze allemaal - namelijk 7 - zullen vinden. Wie ze alle 7 heeft en netjes op schrijft, mag meeloten om een boek. OOM TOON Hans Christiaan ging eerst op een schooltje, waar 'n oude vrouw hem de letters leerde. Zij droeg altijd een roe bü zich en zowel de meisjes als de jon gens maakten daar herhaaldelijk ken nis mee. Hoewel zijn moeder de juf frouw verzocht had haar zoontje nooit hardhandig te straffen, kreeg hij toch op 'n dag behoorlijk met de roe. Dat liet hij zich evenwel niet welgevallen. HÏJ pakte zyn boek op en ging naar huis. Hij verlangde van z'n moeder, dat ze hem naar een andere school zou sturen. Dat gebeurde, maar ook hier sloot hij zich niet bij de andere kin deren aan. Een klein meisje uit de klas vertelde Hans, dat ze een groot landgoed wilde besturen. „Dat kun je op mijn kasteel worden," zei Hans, „want als ik groot ben, ga ik op m'n eigen kasteel wonen." Meteen begon hij voor haar het kasteel zijner' fantasie te tekenen, maar het meisje draaide zich naar haar klasge- In de speeltijd mocht hij aan de hand van de onderwijzer lopen, waar hij erg dankbi aar voor was; nu was er ten minste ienland die hem lijden mocht. Maar mettertijd vond hij toch enige vrienden onder hem begrijpende men sen, die belangstellend wilde luisteren naar de kleine stukjes. di§ hij maakte en voor hen speelde. Daardoor groeide vanzelf steeds meer het verlangen in hem een dichter te worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1961 | | pagina 9