Ponies „de" grote mode Kleine duif, vredes-zinnebeelch verovert heel Europa k C DE LEIDSE COURANT Vurige paarden brachten de met vervaarlijke kromzwaarden uit geruste Turkse ruiters in Euro pa niet verder dan Wenen. In 1683 deinsden zij met bebloede koppen af. Het gevaar voor een Turkse bezetting van Midden- en West-Europa was bezworen. Maar ruim 250 jaar later gelukte het een duifje om Wenen te pas seren en de 'Turkse invloed' in Midden- en West-Europa vaste voet te verschaffen. Nederland kreeg zijn eerste Turkse garni zoen in Jiet jaar 1950 en wel in Musselkanaal. rWEEMAAL twee is vier. Dit is een waarneid als een koe. Niemand trekt hem in twijfel, maar velen zullen onze stelling: „In 1949 verscheen de voorhoede ener Turkse bezettingsmacht in Nederland" wel in twijfel trek- ken. Toch is ook die stelling een waarheid, weliswaar niet als een koe, maar dan toch een waarheid als een duif. De Nederlandse vogelkenners weten het natuurlijk heel goed, want zij vernamen in 1949 met grote belangstelling, dat er in ons land Turkse tortel duiven waren gesignaleerd. Geen hunner kon in dat jaar reeds zeggen, of de verschijning van een vierde wilde duivensoort in ons vaderland van blijvende aard zou zijn. Wel waren er gronden om dat te vermoeden. Im mers, de 'Turkse veldtocht' in Europa was tot dan toe precies gevolgd. De belangrijkste jaartallen stonden vast: Hongarije bezet in 1932; Tsjecho- slowakije bezet in 1939; Oostenrijk en Italië bezet in 1943; Duitsland bezet in 1946; Zweden en Denemarken bezet in 1943/1949. Toen de Turkse tortel duif dus in 1949 ons land binnenvloog, hadden de vogelkenners al een beetje op die 'invasie' gerekend. „.4 t -oicm ca! f"(sislftafe! i Tiftw r.v.-M—; V Dat loopt in de papieren •1 I> - W s Een Engelse fabrikant heeft werkkleding van papier geïntroduceerd, die men niet meer hoeft te laten wassen, me»r eenvoudig kan weggooien. Het nieuwe produkt is hittebestendig, waterafstotend en kan niet worden aan getast door oliën en vetten. Het zou ideaal zijn voor ziekenhuizen en laboratoria. De „Turkse Neef" is niet te stuiten Kenners voorspellen rooskleurige toekomst Nederland bevalt In 1950 nam die 'invasie' blijvende vormen aan. In dat jaar was een scherp waarnemer namelijk zo geluk kig om het eerste 'Turkse nest' te ontdekken. Het begon er dus op te lijken, dat er geen sprake was van een tijdelijke bezetting, doch wel van een 'annexatie'. Wij kenden vóór 1950 in ons land drie wilde duivensoorten: De hout- of woudduif, de wilde tor telduif en de holenduif. Toen men in Musselkanaal het eerste 'Turkse nest' - het eerste 'broedgeval', zoals een ornitholoog een idylle in de vo gelwereld bestempelt - ontdekte, kon den wij de indringers uit Turkije in de Nederlandse burgerlijke stand op nemen. Na 1950 volgden er op die eerste Musselkanaalse Turkse idylle heel veel 'broedgevallen'. Daarom hoeven wij thans niet meer af te gaan op door buitenlandse waarne mers verstrekte gegevens betreffen de de levens- en broedgewoontes van de kleine Turkse veroveraar. Die gewoontes verschillen maar weinig van die der inheemse tortel duif. Het nest bestaat uit een vloer tje van dunne takjes. Op dit vloertje legt de moeder van het (toekomstige) gezin twee ivoorwitte eitjes. Nadat deze ongeveer veertien dagen trouw bebroed zijn, kruipen er twee hulpe loze naakte Turkj es uit. Vader zowel als moeder voedt het kale kroost met de bekende 'duivenmelk', die bestaat uit iii de krop voorgeweekte zaden. Na een dag of achttien zijn de vleu-r gels der jonge duifjes volgroeid en verlaten de diertjes het nest. Een korte tijd nog zorgen de ouders voor hen, maar nadien zijn zij volwassen leden van de Turkse bezettingsmacht in ons land. Elk Turks paartje brengt per jaar drie a vier broedsels groot. Dit is, vergeleken bij de broedprestaties van andere vogels, tamelijk veel. Het is niet ondenkbaar, dat de Turkse dui ven zich gezien ons wispelturig kli maat op den duur 'broedbeperking' zullen moeten opleggen. Er is zelfs een geval bekend van een Turks paartje, dat in oktober nog nestjon gen had! Slechts bij hoge uitzonde ring heeft een aan ons klimaat aan gepaste vogelsoort zo laat in het jaar nog 'kinderen in de wieg'. Het ziet er echter naar uit, dat de Turkse tortel een sterk gestel heeft. Dank zij zijn ondernemende geest kan hij zichuit veel moeilijkheden redden. Het bevalt de Turkse tortel uit stekend in Nederland. Kenners voor spellen hem hier te lande een roos kleurige toekomst. Na het eerste op winding verwekkende broedgeval in Musselkanaal is er een wassende stroom geweest van berichten over Turkse gezinsvorming. Daar de nieu we vogel bij voorkeur nestelt in tui nen en plantsoenen, kan ook de stadsmens hem bespieden. Zij signa lement luidt: Lijkt sprekend op de als kooivogel bekende lach-, koer- of Avontuurlijk 'koekeroe'-duif, dus egaal beige op zwarte nekstreep na. Een goede op merker ziet toch wel verschillen. De 'Turkse Neef' - zoals men hem wel noemt wegens zijn grote gelijkenis met de kooivogel - is op de rugzijde wat roodachtiger en vertoont in de staart meer wit. Bovendien is het stemgeluid van de 'Turk' zachter en monotoner dan het 'koekeroe!' van zijn gekooide neef. Op één punt onderscheidt de Turk se tortel zich zowel van het lach- duifje als van alle andere duiven- soorten. Wij bedoelen door zijn avon tuurlijke aard. Als de woeste en dap pere Turken van weleer, dringt de kleine gevederde Turkse veroveraar met onstuimige moed en groot door zettingsvermogen nieuwe gebieden binnen en voegt ze bij zijn domein. Toch blijft hij trouw aan de vrede, welks zinnebeeld de duif is. Immers, zijn veldtochten en veroveringen zijn vredig, niet bloedig en zonder ge weld. Men zou hem een 'vredes- veroveraar' kunnen noemen! Wat Nederland betreft, thans is hij hier nog een geziene reeds een heel eind genaturaliseerde vreemdeling, maar als hij zich hier even goed blijft thuis gevoelen als tot dusverre, moet het tot de mogelijkheden ge rekend worden, dat de Turkse tortel hier over een aantal jaren zal wor den beschouwd als een 'Turkse dui- venplaag'. (Nivano nadruk verboden) HET BORD „STADSLICHTEN". Met stadslichten moet worden ge reden als het grijze rpnde bord met daarity het verlichte woord „stads lichten" langs Uw route staat, zegt de ANWB. Dit gebod geldt slechts voor deze weg én tot de eerstvolgende zijstraat, tenzij het^ gebod om stadslichten te voeren na de kruising wordt her haald. Motorvoertuigen, die wettelijk geen stadslichten behoeven te heb ben, mogen gedimde koplicht(en) voeren. Staat er na de kruising géén bord „stadslichten" en rijdt men binnen de bebouwde kom, dan kan men met stadslichten blijven rijden. Rijdt men evenwel bulten de bebouwde kom dan moeten de koplichten (vol of gedimd) worden aangestoken. IWIen moge dah zeggen, dat de paarden „uit de tijd" raken (en dat lijkt er hier in het westen van ons land ook erg veel op) maar men zal moeten toegeven, dat de belangstelling voor de edele viervoeters niet daalt. Integendeel: zij neemt nog steeds toe en juist in kringen, waar men nooit of nimmer iets met paar den van doen heeft gehad. We moeten echter eerst toch nog iets recht zetten. Want dat er geen paarden meer zouden zijn is er na tuurlijk „naast". We tellen in ons land toch altijd nog een klejne tweehonderdduizend paarden. In de land bouw dan altijd. En met die buiten de landbouw en de ponies erbij gerekend is dat dus zeker nog wel een flink aantal. Maar ge ziet ze vnl. in het midden, oos ten en zuiden van ons land. Niet in het gemechani seerde en overbevolkte westen, hetgeen bij enig na denken ook wel begrijpelijk is. Toch verdwijnt langzaam-maar-zeker het paard'als werkpaard uit ons dagelijks leven. Begonnen is dat op de grote en middelgrote akkerbouwbedrijven en dat zet zich geleidelijk door naarmate er intensiever wordt geboerd en de motortractie voor de kleine bedrijven meer economisch verantwoord wordt. Hetgeen dus wil zeggen, dat ook onze agrarische wereld steeds meer gemechaniseerd en gemotoriseerd wordt, evenals dat met het stadsverkeer al 'veel lan ger het geval is. _En wat ziet men nu gebeuren? Naarmate het paard verdwijnt en de motor (en het erbij behorende lawaai) terrein wint groeit de be langstelling voorhet paard! Het zal een onbe wust verlangen zijn naar het verleden, naar wat was, naar de romantiek. Het zal de reactie zijn op het haas tige mechanische leven. Het onbewuste en onuitge sproken hunkeren naar iets, wat in de verste verte nu eens niet op een machine lijkt, waarbij men niet onmiddellijk op zijn wenken bediend wordt door op khoppen te drukken en aan handels te trekken. De Wóhderbare sensatie van een levend wezen met eigen karakter, eigen wil, met nukken en wat niet al Hoe verklaart men anders dat in Engeland overal ponyclubjes gevormd worden waar kinderen vele uren doorbrengen in het omgaan met en rijden op kleine paardjes? 27.000 Leden tellen die clubs al, terwijl juist de Engelse landbouw zo ontzettend sterk gemo toriseerd is en er bijna geen paarden meer worden gebruikt. Landelijke rij verenigingen zijn de pendanten van deze Britse culbs, want de landen van het vasteland van West-Europa zijn neit in het bezit van zoveel ponyrassen als Engeland. Hier en in Duitsland en in tal van andere landen van ons continent kon men dus van geen ponies gebruik maken was men aangewe zen op grote paarden en dat had tot gevolg, dat men eerst op wat latere leeftijd de kinderen te paard kon zetten. Maar desniettemin tellen onze Nederlandse lande lijke rij verenigingen toch alle tezamen wel een kleine tienduizend leden! En zulke getallen kan men U ook geven van Duitsland, Zwitserland, Zweden, Denemar ken, België en in wat mindere mate in Oostenrijk en Frankrijk. Neen, er wordt door de „gewone man" meer paard gereden dan ooit voordien het geval is geweest, Het paardrijden was een halve eeuw geleden een be zigheid, welke zich alleen de goed-gesitueerden kon den veroorloven^ Na de le wereldoorlog hebben de landelijke rij verenigingen een begin gemaakt om de ruitersport tot „volkssport" om te vormen. Men moet dit natuurlijk wel met een korreltje zout nemen, maar dit neemt toch niet weg, dat tal van landarbeiders en vele kleine boertjes, dat winkelmeisjes en kantoorbe dienden, wanneer zij dat slechts willen, over 't alge meen tegenwoordig de ruitersport wél kunnen gaan beoefenen. "^a de 2e wereldoorlog is de mechanisatie met enorme sprongen tot ontwikkeling gekomen, werden vele zware paarden verdrongen door de trekkers, maar maakten daarnaast de ponies hun entrée. Niet alleen werden ze reeds in Engeland in grotere mate gebruikt voor sportdoeleinden, ook in Nederland kwam de Shetlandponyfokkerij tot grote bloei en wer den in Duitsland ponies van allerlei ras ingevoerd om te zien, welke het beste voor landbouw en tuinbouw en voor de sport geschikt waren. De pony werd „de" grote mode! Pony-rijden werd het ideaal van menig stadskind en de landelijke rij verenigingen, die het bezwaar voelden, dat ze altijd zolang moesten wachten met 't aannemen van jonge leden omdat ze er geen geschikte (kleine) paardjes voor hadden, maakten van de groei der Shet landponyfokkerij gebruik om de boe-ren-leden over te halen een pony aan hun veestapel toe te voegen. En toen de eerste pony-afdelingen bij de rij verenigingen waren ontstaan was het ijs gebroken en deed goed voorbeeld goed volgen. Thans beschikken onze rij ver enigingen reeds over tientallen ponyclubjes met klei ne en wat grotere kindexen als leden. Maar zoiets werkt natuurlijk dóór. Het optreden van ponyruitertje in het openbaar stak menig stadskind in vuur en vlam, En bij nader informeren bleek, dat het berijden van een pony niet tot de nooit te vervullen wensen behoorde. Particulieren kochten zo'n ding en timmerden in hun tuin een schuurtje en ondernemende manege-hou ders namen er ook wel eens een paar op stal, want men moet de jeugd zo vroeg mogelijk „pakken". Toch blijkt het combineren in een stad van manege-bedryf met ponyculb niet zó gemakkelijk als het er op het eerste gezicht wel uitziet. Om te begin nen is naar onze mening het lesgeven aan kinderen in een leeftijd^ van 7 tot 16 jaar geen werk voor man nen, maar wél voor meisjes of vrouwen. Het moet ook in de eerste plaats geen rij kundige opleiding zijn maar wél een omgaan-met-dieren of als U wilt; een bezig zijn met dieren. De jeugd wil graag iets hebben om voor te kunnen zorgen. Ze wil ook graag zich in spannen, de handen uit de mouwen steken, ze wil wel werken (al blijkt dat thuis misschien niet altijd!) En daarom is het goed gezien, dat men ook in ons land de laatste tijd steeds meór hoort van personen, die een pony rij schooltje of een ponyclubje hebben op gericht. J"\at zulke clubjes vooral in de onmiddellijke omge- ving onzer steden veel kans van slagen hebben »s begrijpelijk. Er kan geput worden uit een groot men senreservoir en we zullen niet ver van de waarheid verwijderd zijn, wanneer we veronderstellen, dat bin nen betrekkelijk kotre tijd hier in het westen overal door de jeugd kan worden gereden. In Leidens omgeving is dat reeds het geval. Geheel toevallig kwamen we dezer dagen terecht in Voor schoten vlak bij de „Zilverfabriek", waar een jonge dame op een rustig stukje weiland, aan alle kanten door bomen en struiken ingesloten, bezig was met het leren rüden van kinderen. Het bleek mej. Guus Stuurman te zijn, wier belangstelling altijd al naar dieren en vooral naar paarden was uitgegaan, die een opleiding in Engeland met goed succes achter de rug had en wier papa zo vriendelijk was geweest om een 4-tal New Forest Ponies voor haar in Engeland aan te kopen. Ge moet nl. weten, dat de New Forest Po- nies voor het rijden van kinderen bijzonder geschikt zijn. Ze zijn kipmak en echt „lief". Dat was daar dui delijk te zien, Eén der merrie-tjes had een veulentje geworpen in haar nieuwe vaderland, zodat dat al di- rekt een grote sensatie was voor jong en oud. Naast deze 4 Engelse ponies loopt er nog een aardige schim melpony van minder vastomlijnde afstamming, maar voor dit doel bijzonder geschikt. Voor 't eerst gaf Guus Stuurman (21) rijles op 20 juli jl. en thans heeft zij reeds een 40-tal leerlingen! Voornamelijk uit Voorschoten, maar toch ook enkelen uit Leiden en zelfs uit Den Haag. En een plezier dat die kinderen hebben, want ze moeten alles aanpak ken. Daarvoor zijn nu eenmaal de lesgelden zo laag mogelijk gezet. Ze helpen mesten en poetsen en op en afzadelen en wat er allemaal al zo komt kijken in een pony-rtjstal. Met slechts enkele uitzonderingen zijn alle kinderen lid van de Ponyclub en dat is goed gezien, want daardoor komt er een band onderling en is men niet alleen maar „klant". Ge ziet, dat het begin goed is geweest en we twij felen er dan ook niet aan of de paardensport in onze omgeving zal hiermede gebaat zijn. Want ale do klei nen groter worden gaat een belangrijk percentage van hen naar de échte maneges op échte, grote paarden. SI

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1960 | | pagina 7