De kindervriend wordt niets gespaard, schuilend achter grime en baard Aangeboren of aangeleerd? De professor heeft een brede rug Kringloop der Medusa's ZATERDAG 5 DECEMBER 1959 DE LEIDSE COURANT PAGINA 4 O INT NICO LAAS heeft de naam, een goed, heilig man te zijn. Maar alles heef4 zijn grenzen. Men vertelt van hem, dat hij eens ianan^, omwille van het geloof, een klap op het gezicht gaf naar aanleiding van een opmerking, die niet rtrookte met de opvattingen van de toen nog niet heilige bisschop. Het was een klap, waarvan de echo nog naklinkt in de geschiedenis. In dit opzicht willen wy op onze zwakheden roemen: ook wij vochten wel eens om het geloof. Om het geloof in Sinterklaas. Wij herinneren ons een dag in het begin van decem ber. We bevonden ons toen in de kritieke leeftijd. Bij het uitgaan van de school vertrouwde onze boezem vriend, Lou Wiek, ons toe dat Sinterklaas niet bestond. „Dat is maar een verklede vent en anders doet je vader het wel". Dat was teveel. Wij hadden de bewij zen in handen, 's Morgens hadden we alle visjes in het aquarium dood gevonden. Als je vader Goed Heiligman wil spelen, laat hij toch niet je visjes stikken? Er was iemand door de schoorsteen gekomen en wie kon dat anders zijn dan Zwarte Piet? Maar Lou, ongevoelig voor deze redenering, vroeg om meer doorslaande argumenten. Die hebben wij aan gevoerd. Moeder, die onze schrammen verbond en ons blauwe oog bette, moet dit wapenfeit aan de Goede Sint ge meld hebben, want enkele dagen later vonden wij een extra-pakje naast de schoorsteen met de belangstel lende groeten van Sint Nicolaas. Sindsdien hebben wij altijd een bijzondere genegen heid gekoesterd voor de oude bisschop. Die genegenheid geeft ons het voorrecht, ieder jaar opnieuw, van zeer naby, de kennismaking met de goede heilige te hernieuwen. Het rendez-vous, dat we bij die gelegenheid met hem hebben, is zo intiem, dat het meer een vereenzelvigen dan een ontmoeten is. Wij leren hem dan kennen aan de andere kant van zyn baard PI GESPREKKEN hadden wij wel eens iets over die intimiteit prijsgegeven en zo vroegen kennissen ons, een voorspraak te zijn bij Sint Nicolaas en hem voor een bezoek uit te nodigen. De Sint stemde daarin toe. 's Middags om drie uur belden wij aan het clubhuis waar de Goed Heiligman verwacht werd. Het was ruim op tyd, want zelfs de beste voornemens lopen soms dood op de achterdocht van twijfelaartjes, die wel eens weten willen „wie het is". Wij begonnen met ons voor te stellen: „Sinterklaas", om zelf alvast wat in de rol te komen. Een kwartier later meldden zich mijn twee Pieten en werden we gedrieën naar de bisschoppelijke garderobe gebracht Omdat kleren nu eenmaal de man maken, onder zochten wij de kleurige draperiën die ons wachtten, op volledigheid, alvorens ze aan te passen. En toen moes ten we de eerste aanval op ons zelfvertrouwen door staan. Want de nijvere naaisters, die de paramenten gemaakt hadden, gaven blijk te weten, hoe men een pettycoat maakt, maar ze hadden klaarblijkelijk nog nooit de liturgische gewaden van een échte bisschop van dichtbij gezien. Wy onderstreepten onze hoogbejaarde waardigheid door ons te kleden in baard en zilverwitte lokken en lieten onze heiligheid uitmonsteren door ons een mijter op de slapen te laten drukken. Maar daarmee raakte onze zorgvuldig gefriseerde kapsel aan lager wal. Toen alles eenmaal zat kon men bij die gelegen heid zijn hoofd maar afschroeven en op tafel zetten slaakten we een zucht van verlichting. Op hetzelfde ogenblik hadden we de baard in de keeL In letterlijke zin. Voor ons, van nature wat ongeschoren, was de overgang naar het zachte engelenhaar te groot ge weest, Geprikkeld door een gevoel van onbehagen, om een baard, die te losjes om te jonge kaken hing en om een snor, die zich met moeite overeind hield, over schreden wij dus de drempel van de feestzaal. Startsein was de nationale hymne van de Sint: „Zie ginds komt de stoomboot". De angst, door argeloze kinderen ontmaskerd te wor den, niet om onszelf maar om die kinderen was op slag verdwenen. Wij waren Sinterklaas! Dat is een van de grootste wonderen, die de heilige bisschop van Myra ook vandaag nog voor zijn trouwe volgelingen doet. WIJ KUNNEN U verzekeren, dat het strelend is voor het gevoel van eigenwaarde als men wuivend en knikkend voortschrijdt onder de angstig-bewonderde blikken van honderd-zeventig kinderen. Die proberen de Sint voor zich te winnen, door smekende handjes omhoog te steken. Behalve barmhartig moet een Goed Sint ook recht vaardig zijn en dus moesten wij na de troonrede, die we door enthousiast medeleven nooit hebben kunnen voltooien, brave en stoute kinderen op het matje roe pen. Er waren er meer stout dan braaf. Dat had tot gevolg, dat we drie boosdoeners, die beterschap be loofd hadden, achter elkaar met een cadeautje naar hun plaats terugstuurden. Nummer vier, die in paniek door Piet en Trape- doelie voor de Sint werd geleid, kreeg het troostend commentaar uit de zaal: „Joh je krijgt toch wel een cadeautje!" Opnieuw een aanslag op onze opvoedkunde. Daarom draaiden we de volgende booswicht de duim schroeven wat vaster aan. „Wat moet ik nu van jou horen? Vertel jy wel eens verhaaltjes, die niet passen voor een kleine jongen?" „Ja, Sinneklaas". „Van wie heb je die? Van je grote broers zeker?" - „Ja Sinneklaas". „Foei. Sint Nicolaas weet daar alles van; niet waar Piet; nietwaar, Trapedoelie?" De beide zwarte knechts knikken glimmend en mof felen smorend een blik van verstandhouding weg. Volgende verdachte. „Jy bent ongehoorzaam en gilt altijd heel hard. Voor straf moet jij Sinterklaas maar eens laten horen, hoe hard je wel kan brullen". Zenuwachtig vertrekt de kleine zondaar zijn scherp vissengezichtje, haalt diep adem en drukt met twee vuile handen op zijn magere buikje, dat naar achteren zwikt. Dan ademt hij uit en begint het ceremonieel op nieuw. Het vindt zijn hoogtepunt in een ijl gilletje, waarvan de schreeuwer zelf schrikt. Voldoende peni tentie: volgende patiënt. Die kan zijn zonden met een liedje afkopen en be- Zwarte Piet neemt het vermanend gebaar van zijn meester over en de Sint denkt, dat dat i enkele zwarte plekken op kinderarmen de diepste indruk op de verzamelde jeugd zal n Deze Sint schuilt nauwelijks achter grime of baard. gint met „Gooi wat in m'n schoentje". Dat vindt de Sint helemaal niet aardig. Ternau wernood aan de zak ontkomen, sta je alweer te be delen. Verschrikt zoekt het knaapje in zijn repertoire en zingt „Makkers staakt uw wild geraas". Maar daar hebben die makkers nu juist helemaal geen zin in en het gaat op een oproer lijken in de zaal. Een teken voor de Sint om zijn rechtzitting te be ëindigen- Het laatste geval is dat van de juffrouw. Hoewel haar misstappen de heilige wreker onduidelijk bleven, moest ze in de zak. Twee zwarte knechts ren den springend door de zaal, maar toen begon de op stand der horden pas goed: Een andere juffrouw wil den ze in de zak. Sinterklaas voelde het vertrouwen in zijn rechtvaardigheid andermaal wankelen. DE LAATSTE FASE van het grote feest was het uit delen van de pakjes door beide Pieten en de leid sters. Van die woelige ogenblikken maakten verschil lende kinderen gebruik om audiëntie aan te vragen bij Sint Nicolaas, die door de rest vergeten in zijn zetel leunde. Sinneklaas, ze zeggen, dat u niet bestaat. - Dat jokken ze dan, jongen, anders kon ik hier toch niet zitten? Dat erkende het jochie en het liet volgen: En die mooie kleren kan je hier ook niet krijgen; die komen uit Spanje, hé? Een ander had iets gekregen, waarvan zelfs de Goede Sint de diepere betekenis niet geheel duidelijk was. Een jongetje liet de Heilige Man kiezen uit een paar plaatjes van schip, vliegtuig, auto, ballon; „Wat wilt u hebben?" Dat schip, jongen, is een oorlogsschip. De Sint houdt niet van oorlogsschepen. En ook niet van de marine. Laat het jongetje dat gezegd zijn! Zwoegend trachtte een klein meisje haar nóg klei nere zusje op het schavotje te tillen, waar de Sint op zetelde. Het lukte niet en Sinterklaas hoewel zijn hart smolt kon geen vinger uitsteken. Wat kon hij anders doen dan goedhartig beloven, dat hij zaterdag ook bij haar in de straat komt, toen het kindje daarom vroeg? „Mijn pistooltje is weg" kwam een klein, vrijmoedig mannetje bij de Goedheiligman melden. Hij had het juist van de Sint gekregen en zijn klacht klonk als een beroep op de goedheid van Sinterklaas. Maar die was machteloos en zegde troostend toe, dat hij nog wel even langs zou rijden. Toen dan eindelijk het voederen der wilde dieren ten einde raakte, werden de kleintjes de feestzaal uit gedreven. Wij hervonden onszelf in een uitstervend lawaai. We hadden het gevoel of ons hoofd zidh in vorm had aangepast aan de mijter: een punt van om trent een halve meter. Onze keel leek een stuk roestige, ijzeren buis, aan de binnenzijde bekleed met engelenhaar. In de hall ontmoeten we nog enkele achterblijvers, die ervan getuige waren, hoe we ons moeizaam ge hinderd door mantel en muiltjes de trap op begaven. Voor het laatst wuifden we vriendelijk: „Dag kinderen, we gaan het dak weer op. Tot ziens hoor". We zeiden dat als een goede grijsaard. We vochten om het geloof. Het geloof in onszelf! Tegen het instinct In Een andere zeer interessante proef wees uit, dat het zelfs mogelijk is een dier iets aan te leren dat tegen het instinct ingaat. Zoals u weet schuwt een kakkerlak het licht en zal zich in het donker verbergen; dat is instinct. Men plaat ste een kakkerlak in een doosje dat in twee delen was verdeeld; de ene helft was beschut en donker, terwijl het andere deel hel verlicht werd. Natuurlijk vluchtte het dier in de donkere helft, doch kreeg daar een onaangename ervaring en wel een lichte elektrische schok. Het snelde weer naar het licht, maar dat was tegen zijn instinctief gevoel. Weer terug naar het donker, weer een schok en terug naar het licht. Zo ging dat door. De ervaring leerde de kakkerlak dat hij in het donker een schok kreeg en handig ging hij toen precies op de afscheiding van licht en donker zitten, maar ook daar trof hem de schok nog. Tenslotte ging hij in het licht zitten en trotseerde dit. Hij had iets geleerd, het instinct was overwonnen. Zo zouden we kunnen voortgaan met voorbeelden. Doch door een en ander is toch wel vol- (Advertentie) doende aangetoond, dat dieren slechts voor een klein deel instinctief han delen en vooral bij hoger ontwikkel de dieren het aangeleerde het groot ste deel van hun gedragingen be- invloedt. Het vormt hen tot persoon lijkheden, althans voor zover hun dierzijn dit toelaat. Kwallen bouwen koraaleilanden Over pijltjes en lasso's. Ï_TET strandleven is een heerlijk leven en zeker wanneer het mo gelijk is om zo nu en dan een heerlijk zeebad te nemen. Maar de zomer bergt aan het strand ook onaange naamheden. We behoeven hierbij maar te denken aan de in zee drij vende kwallen bij een bepaalde wind. Neen, dan is voor velen de pret er af. En dat is begrijpelijk, want het contact met zo'n in zee drijvende kwal is voor de mens nu niet bepaald aangenaam, men houdt er ter plaatse van de aanraking een brandende pijn van over. Hoe dat komt? Wanneer iets met de drijvende kwal in aanraking komt, dan slaat het dier hiernaar dadelijk zijn netelbatterijen uit, dat zijn de langs het kwallenlichaam hangende draden. Deze neteldraden zijn voor zien van microscopisch kleine pijltjes die giftig zijn en tot doel hebben een eventuele prooi, visje of iets der gelijks te verdoven, zodat de kwal in staat is deze prooi te consumeren. Een mens zal door deze aanraking met de gewone kwallen niet ver doofd worden, maar de inwerking van het gif uit de pyltjes is toch wel van dien aard, dat er een nare irri tatie ontstaat, een branderig en hin derlijk gevoel op de plaats van de aanraking. Deze netelorganen met pijltjes zijn niet de enige vangmiddelen waarover de kwal beschikt, neen onder elk netelorgaan ligt opgerold een zeer fijne draad, die de kwal als een lasso kan uitslingeren wanneer er een prooi in de buurt is, deze draden dienen om te helpen de prooi vast te houden totdat de kwal zover is, dat hij het slachtoffer kan opeten. Medusa's en polypen EIGENLIJK is voor veel mensen een kwal maar een raar dier. Die drijvende kwallen met hun glasach tige, geleiachtige bolvorm en hun draden, zo prachtig in verschillende kleuren, noemt men medusa's. Deze naam is verklaarbaar uit het feit, dat een van de Gorgonen, Me dusa genaamd uit de Griekse mytho logie, geen haar had, maar 6langen op 't hoofd droeg. Inderdaad doen deze kwallen er wel iets aan denken en vandaar de naam medusa's. Men kent ze in verschillende grootten, kleintjes, maar er bestaan ook kwal len van omstreeks twee meter in doorsnee. Polypen, zijn een kwallesoort die geheel anders is en meer van een plant weghebben, staande op een stengel, die ergens in de zeebodem vastzit Het merkwaardige is «chter, dat men later ontdekte, dat deze po lypen en medusa's eigenlijk de zelf den waren. Men zag dat de tulpvor- mige „bloemen", die aar de stengels ritten, nieta anders zyn dan omge keerde medusakwallen. Is de „bloem" volgroeid, dan laat deze los en gaat een volkomen zelfstandig bestaan als medusakwal leiden. Als een medusa een tijd lang in zee heeft rondgedreven, brengt dit dier vaak eieren voort, waaruit lar ven komen, die naar de zeebodem zakken en daar „wortelschieten". Hieruit komen weer de poliepen. Maar de oude medusa kan zich ook weer op de zeebodem, vastzetten en weer in een polyp veranderen. Aan de „takken" kunnen weer medusa's groeien en zo gaat de kringloop weer verder. Over koraaleilanden ONDER de polypen vinden we zeer weerloze exemplaren, die zich beschermen door uit zeewater kalk steen te maken. Uit deze kalksteen ontstaan als het ware een harnas om de polyp, een rotsharde laag, waarin de polyp zich kan terugtrekken. In bepaalde gebieden vinden we enorme polypenkolonies, dicht bij elkaar al lemaal in zo'n kalkharnas. Steeds komen er weer nieuwe medusa's, die weer polypen voortbrengen. Door het vertakken wordt de kalk steenformatie steeds groter. Dit zijn kolonievormende polypen en het kalkomhulsel heet koraal. Men kent ze in verschillende kleuren. In de klei ne holtes in het koraal hebben de po lypen gezeten. Over de kolonievor ming van deze polypen kunnen we ons een juist beeld vormen, wanneer we weten, dat de koraalformatie die zij vormen, enorme afmetingen kun nen aannemen en als koraalriffen obstakels voor de scheepvaart vor men, ja uitgroeien tot ware eilanden, waarop bomen en planten groeien en waarop mensen leven. En al dat koraal is gemaakt door generaties kleine weekdiertjes, de polypen. Ni ei alles is insiinci In elk dier schuilen aangeboren nei gingen, waarvan het profiteert tij dens zijn leven, maar alleen daarmee redt hij het niet Er zijn ook vele dingen die het dier aanleert om zich gewapend met deze ervaringen beter door het leven te kunnen slaan. Het blijkt, dat veel mensen meer gedragingen van dieren aan het in stinct, het aangeborene, toeschrijven. dSn in werkelijkheid het geval is. Over het algemeen zijn het slechts enkele speciale eigenschappen, die het dier van nature meekrijgt, ter wijl het al die andere dingen moet leren. Velen menen bijvoorbeeld, dat jon ge eendjes instinctief in het water gaan, dat otters geboren zwemmers zijn, dat kuikens instinctief naar graankorrels pikken, dat een kat uit aangeboren neiging muizen eet. Niets is minder waar. Al deze dingen wor den aangeleerd, zijn het gevolg van ervaringen. Wat dan wel? Een hond is niet met een anti-kat- teninstinct geboren. Hij jaagt een kat na, omdat hij het een andere hond ziet doen, of omdat een snel weglo pende kat zijn jachtgevoel prikkelt. Zetten we een zeer jong hondje en een jonge kat bij elkaar, dan groeien ze meestal op tot dikke vrienden. Dorstige of hongerige kuikens we ten echt niet dat zij met water hun dorst lessen of met graankorrels hun honger stillen. Ze pikken er naar in het wilde weg, op dezelfde manier als ze naar alle andere dingen pikken. En al proberend, merken ze dat het drinkbaar of eetbaar is. In het be gin pikken ze met evenveel enthou siasme naar grindkorrels. Ze moeten het voedsel leren onderscheiden. Jonge katten hebben geen aangebo ren neiging om muizen te vangen. Het is het jachtinstinct dat hen ach ter een wegrennende muis aan doet jagen, maar hebben ze hem, dan spelen ze er mee zonder de opzet tot doden te hebben. Uiteindelijk is het de moederkat, die de jonge katten aanspoort muizen te vangen en ze alle trucjes leert. Of is het de honger die een kat zich de eerste keer aan een muis en de leeuw aan een mens doét vergrijpen? De ervaring doet de rest. De leerschool Zelfs lagere dieren kunnen door ervaring wijzer worden. Een proef bewees, dat een regenworm, die we toch zeker niet tot de intellectuelen van het dierenrijk mogen rekenen, nog iets kan leren. Geplaatst in een doosje in Y-vorm, kreeg hij aan het uiteinde van het ene been iets lek kers, aan het uiteinde van het andere been een onaangename ervaring. Na vele pogingen wist de regenworm tenslotte precies welke weg hij moest inslaan om de prettige ervaring te ondergaan en de onaangename er varing te ontlopen. Een voorbeeld van zuiver instinct leverde Henry Fabre met zijn proe ven met de processierups. Dit is een dier, dat zich in lange colonnes voort beweegt, zuiver uit instinct. De onder zoeker liet de colonne van de mars route afwijken en zorgde ervoor, dat zij rond een dikke vaas liepen en wel zo, dat de eerste op de laatste aan sloot. De dieren die uit instinct de ander volgen, bleven uren en uren doorlopen zelfs onder de koudste temperaturen en door de nacht Ze volgden de innerlijke drang de voor- Met het standbeeld van prof. Landois, dat in de dierentuin van de stad ganger te volgen. Na vierentachtig Munster in Westfalen staat, is een leuk grapje uitgehaald. Dierenvrienden uur eindigde de mars door een on- hebben in de hoed van het beeld een vogelhuisje gemaakt, waarvan de gelukje. vogeltjes, gezien de brede rug van de prof. druk gebruik maken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1959 | | pagina 4