Grote behoedzaamheid om
b estedin gsoverspan nin g te vermijden
MILJOENEN-NOTA MET BIJNA MILJARD TEKORT
Vrijere loonvorming
sluit belasting-verlaging uit
Het tekort is
verantwoord
Slotbeschouwing
DINSDAG 15 SEPTEMBER 1959
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 8
Uit de hedenmiddag door de minister van financiën bij de Tweede Kamer
ingediende miljoenennota blijkt, dat de regering een welbewuste anticyc
lische werking van de ontwerp-rijksbegroting I960 geboden acht. Er zijn
verschillende symptomen die er op wijzen, dat de stijging van de bestedin
gen thans sneller verloopt dan na 1953 en dat de economische expansie
weer spoeding tot een botsing met de grenzen van de produktiecapaciteit
zou kunnen leiden.
Als gevolg van de stijgende importen in verband met de toeneming van
consumptie en investeringen, zal het overschot op de lopende rekening van
de betalingsbalans waarschijnlijk een belangrijke daling te zien geven.
Een economische expansie, hoe noodzakelijk deze ook is voor ons land
met zijn sterk bevolkingsaccres, bergt gevaren in zich, indien de reële be
sparingen met deze expansie geen gelijke tred houden. De dan optredende
inflatoire spanningen hebben ersntige gevolgen voor kosteppeil, betalings
balans en deviezenreserves. Niet alleen de waardevastheid van de nationale
munt komt hierdoor in gevaar, ook dreigt de evenwichtige structuur van
de volkshuishouding te worden verstoord.
VOOR EEN JAAR
Mede in verband met de gevolgen
die de investeringsaftrek en de ver
vroegde afschrijving ook voor 1960
zullen hebben, is naar het oordeel
van de regering verdere belasting
verlichting in het komende jaar niet
mogelijk. Dit houdt in, dat niet kan
worden ontkomen aan een verlenging
van de destijds tot stand gekomen
verhoging van enige belastingen.
Voorts acht de regering, tegen de
achtergrond van een krachtig ople
vende conjuctuur, deze verlening
noodzakelijk om het tekort van de
ontwerp-begroting 1960 tot eeri zo
danig bedrag te beperken, dat finan
ciering daarvan op de kapitaalmarkt
mogelijk is zonder het bedrijfsleven
en de gemeenten te schaden. Voorge
steld wordt de verlenging voor een
jaar te doen gelden.
Twee wetsontwerpen, die de voren
bedoelde fiscale voorzieningen be
vatten, zijn gelijktijdig met de mil
joenennota bij de staten-generaal in
gediend.
De op gang komende beweging in
het loonpeil van verschillende be
drijfstakken en de hieruit voortvloei
ende toeneming van de bestedingen
verscherpen de noodzakelijkheid de
ontwikkeling van de overheidsbeste
dingen binnen bepaalde grenzen te
houden. In het licht van de te ver
wachten financieel-economische ont
wikkeling in de nabije toekomst is
de regering dan ook van oordeel, dat
zowel bij de overheid als in de par
ticuliere sector grote behoedzaam
heid in acht zal moeten worden go-
nomen om te voorkomen, dat de si
tuatie uit de jaren 1956/1957 zich
herhaalt en opnieuw door een sterke
toeneming van de bestedingen een
overspanning onze volkshuishouding
ontwricht.
Loonsverhoging en substantiële be
lastingverlaging tezamen zouden wel
haast met zekex-heid tot overbeste-
ding leiden. Een verlaging van het
inkomstenbelastingtarief voor onge-
huwden kan volgens de regering
thans geen langer uitstel lijden. Daar
naast acht zij het nodig, dat een aan
tal fiscale voorzieningen ter bevorde
ring van fusies van ondernemingen
worden getroffen. Ook aan deze voor
zieningen welke, mede in het kader
van de Euromarkt bezien, knelpun
ten voor een .erdere ontplooiing en
versteviging van het bedrijfsleven
wegnemen, dient, naar het oordeel
van de regering, bij het fiscale beleid
prioriteit te worden gegeven.
De ontwerp-begToting 1960 op
zichzelf vertoont een uitgaventotaal
van 9062 min, waarvan 7240 min
bestemd is voor lopende uitgaven
(inclusief rond 292 nln nadelig
saldo van het landbouw-egalisatie-
fonds) en 1822 min voor kapitaals
uitgaven. De middelen worden ge
raamd op 8280 min. Het nadelig
saldo is derhalve 782 min. Door
additionele voorzieningen die zowel
ten laste als ten gunste van de be
groting komen zal het begrotingste
kort per saldo met 169 min stijgen
tot 951 min.
'WAAR KOMT HET GEID VANDAAN?
ELASTINGMIDOELEN1958-1960
Bij het financieel-economisch be
leid, dat de regering zich voorstelt
in 1960 te voeren, zal er van worden
uitgegaan, dat de noodzakelijke groei
van het nationale inkomen en een
aanvaardbare verdeling daarvan
zullen moeten worden verwezenlijkt
onder handhaving van het evenwicht
tussen middelen en bestedingen.
In dit uitgangspunt lig* de grondslag
voor de begroting 1960 en tevens
het richtsnoer voor het toelaatbare
tekort voor dat jaar.
In de lijn van de gedachte, met
betrekking tot de tijdelijke belas
tingverhogingen de bestaande toe
stand met een jaar te verlengen,
meent het kabinet ook de vrijstel
ling van omzetbelasting op sigaren
met een jaar te moeten continueren.
Aan het slot van de beschouwingen
over de fiscale maatregelen wordt
nog medegedeeld dat, zoals in de re
geringsnota van 25 juni 1959 is uit
eengezet, in samenhang met de huur
verhoging in 1960 enkele wetsvoor
stellen zullen worden ingediend ten
aanzien van de grond- en personele
belasting.
DESCHULD DIE WU HEBBEN...
ONTWIKKELING NATION SCHULDvoJ950
«2»
De gevolgen, die de voorgenomen
voorzieningen inzake de huurverho
ging, de afschaffing van de consu
mentensubsidie op melk en de loon-
compensatie voor de rijksbegroting
1960 hebben, alsmede de financiële
gevolgen van de te treffen fiscale
maatregelen, geven per saldo een
verlichting van de begroting van
148.5 min.
GEMEENTEFONDS
In totaal beloopt de raming der
belastingmiddelen 8.730 min, hier
op wordt in mindering gebracht het
aandeel van: 1. het gemeentefonds
1.281 min; 2. het provinciefonds
65 min, zodat ten bate van de rijks-
roting resteert 7.384 min.
i afwachting van de nieuwe re
geling van de financiële verhouding
tussen het rijk en de gemeenten zijn
voor de aandelen van het gemeente
fonds en het provinciefonds de per
centages aangehouden van resp.
14.94 en 0.76.
De toeneming van de bruto belas
tingramingen voor 1960 ten opzichte
van de vermoedelijke uitkomsten
voor 1959 met 484 min kan worden
beschouwd als de resultante van een
stijging met 735 min, ziinde ca 9
pet van de opbrengst in verband met
de ontwikkeling op economisch ge
bied en een daling met globaal
250 min tengevolge van de tariefs
verlaging voor ongehuwden, de door
werking van de investeringsaftrek
en de vervroegde afschrijving en de
verdere verlaging va de invoerrech
ten in het kader van de Euromarkt.
DE PLANNEN V. D WONINGBOUW.
Het nadelig saldo van de ont
werp begroting 1960, rekening hou
dende met de additionele posten,
blijkt rond ƒ900 min lager te liggen
dan dat van de begroting 1959 op ba
sis van de vermoedelijke uitkomsten.
Dit verschil is in grote lijnen als
volgt te verklaren. Enerzijds zijn in
het budgettaire tekort voor 1959 en
kele bijzondere uitgavenposten be
grepen ten laste van de kapitaaldienst
in- 1959, zoals de meergenoemde uit
gaven verband houdende met de li
quidatie van de E.B.U. en de verhoog
de deelneming in het internationale
monetaire fonds. Anderzijds worden
de belastingmiddelen voor het rijk
voor 1960 ƒ400 miljoen hoger ge
raamd.
Voor een twaalftal onderwerpen
van staatszorg liggen de uitgaven van
de' gehele dienst 1960 uitgedrukt in
percentages van het nationale inko
men, lager dan de vermoedelijke uit
komsten voor 1959. Ook in absolute
cijfers liggen de uitgaven voor een
aantal takken van overheidszorg (o.a.
handel en nijverheid, huursubsidies,
agrarische subsidies, sociale voorzie
ningen, emigratie en volksgzondheid
en herstel van oorlogsschade) voor
1960 lager dan voor het lopende jaar.
De tendens tot daling van het uit
uitgavenpeil sinds 1956 in verschil
lende sectoren, waarover ook de
miljoenennota 1959 sprak, heeft zich
voor 1960 voortgezet. Hierbij merkt
de minister van financiën op, dat de
verlaging van de huursubsidies pas
na 1960 volledig tot uiting zal komen.
Het burgerlijk rijksapparaat, ex
clusief onderwijs, kunsten en weten
schappen, is wederom ingekrompen.
Hoewel de tendens bij vele uitgaven,
categoriën, vooral indien gemeten
als percentage van het nationale in
komen, een dalende is, zijn er ander
zijds groepen van uitgaven die on
vermijdelijk een stijging te zien ge
ven, met name onderwijs en water
staat.
WAAR GAAT HET GELD HEEN
166 MILJOEN MEER VOOR
WONINGWETBOUW
Evenals voor 1958 en 1959 zal de
financiering van de woningwetbouw
ook op de rijksbegroting voor 1960
.in belangrijke mate haar stempel
drukken. De verstrekking van in vo-1
rige jaren toegezegde voorschotten]
voor de woningwetbouw zal ƒ716,5]
miljoen vergen, hetgeen ten opzichte'
van de vermoedelijke uitkomsten van
de begroting voor 1959 een verhoging
betekent met f 166,5 miljoen. Daar
naast zullen de budgettaire lasten
met betrekking tot Indonesië ook
voor 1960 een aanzienlijk bedrag
vergen, namelijk 276 miljoen.
DE NATIONALE SCHULD
In de periode 30 juni 1958—30 juni
1959 is de staatsschuld toegenomen
met 648 miljoen. Deze stijging is te
wijten aan een toeneming van de bin
nenlandse schuld met ƒ982 miljoen
en een afneming van de buitenlandse
schuld met 334 miljoen.
De minister van financiën besluit
de miljoenennota met een samenvat
tende toelichting van de weriring van
de begroting op de conjunctuurfase
1959-1960.
In afwijking van de verwachting,
uitgesproken in de vorige miljoenen
nota, dat het stijgingstempo van de
economische ontwikkeling waar
schijnlijk bescheiden zou zijn, geeft
het lopende jaar een krachtige ex
pansie te zien. In deze expansie en
in het geconstateerde versnellings
element ligt een duidelijke waarschu
wing tegen een te snelle toeneming
van de bestedingen, waardoor op
nieuw een toestand van ernstige on
evenwichtigheid kan ontstaan.
In de begroting 1960 is welbewust
de gezonde gedragsregel toegepast,
dat in een opgaande ontwikkeling
de conjuncturele belastingontvang
sten niet volledig tot uitzetting van
de overheidsactiviteit doch zeker voor
een deel tot vermindering van het
tekort dienen te strekken.
Het thans voor 1959 geraamde na
tionale inkomen ligt 6 pet boven dat
van 1958, terwijl het nationale in
komen voor 1960 bijna 8 pet hoger
wordt geschat dan dat voor 1959. Het
verschil tussen het groeipercentage
van het nationale inkomen enerzijds
en het groeipercentage van de mo- j
netair terzake doende overheidsuit-j
gaven anderzijds, vormt de maatstaf!
voor de anti-cyclische beïnvloeding]
van de conjunctuur door de over
heidsfinanciering.
BELOFTE VOOR DE TOE
KOMST!
Op zichzelf gezien betreurt de mi
nister het dat voor het komende jaar
met een verlaging van het inkom
stenbelastingtarief voor ongehuwden
en met het treffen van een aantal
voorzieningen ten aanzien van fusies
moet worden volstaan. Hij heeft
reeds bij een eerdere gelegenheid
doen uitkomen, dat naar zijn oordeel
de bestaande belastingdruk te hoog
Bij het tegen elkaar afwegen van
de verschillenide alternatieve beleids-
mogelijkheden treedt de noodzaak
van verlichtingen in de fiscale sfeer
steeds meer op de voorgrond. Het is
steeds minder verantwoord de belas
tingdruk als voornaamste sluitstuk
van de begroting te hanteren. Ook de
uitgavenontwikkeling zal derhalve
in de toekomst moeten creëren voor
een verlaging van de fiscale lasten.
Door de maatregelen welke leiden
tot een vermindering van de prijs-
subsidies is een stap in de goede rich
ting gedaan. Daarbij is van betekenis,
dat de verlichting die uit de huur
verhoging voor de ov.erheid voort
vloeit, voor een belangrijk deel pas
na 1960 zal blijken. Een voortgang
op deze weg van subsidieverlaging
zal een verdere bijdrage kunnen le
veren tot het verkrijgen van de no
dige speelruimte.
GERUSTSTELLING OVER
PRIJSSTIJGINGEN
De minister gaat vervolgens na in
hoeverre aan de hand van de prijs
indexcijfers de sterk verbreide vrees
voor muntontwaarding al dan niet
gerechtvaardigd is. Hij stelt daarbij
voorop, dat het verschijnsel van een
voortdurende prijsstijging niet zo al
gemeen is als wel eens wordt ver
ondersteld. Verschillende prijsindices
liggen thans beneden, gelijk of slechts
weinig boven het peil van 1952/1953.
Een duidelijke uitzondering vormt
het prijsniveau in de consumptieve
sfeer. Dit blijkt van 1952 tot juni
1959 met 17 pet. te zijn gestegen of
gemiddeld met bijna 2,5 pet. per
jaar. Nu moet hierbij allereerst wor
den bedacht, dat aan deze stijging
voor een deel het elimineren van
kunstmatige elementen in onze prijs
structuur ten grondslag ligt. Met
name geldt dit voor het te lage
huurpeil; in deze jaren is een deel
van de weg naar het bereiken van
evenwichtshuren afgelegd. Laat men
deze factor buiten beschouwing, dan
resteert een stijging van 14 pet. Dit
is altijd nog pet. per jaar, hetgeen
naar het oordeel van de minister be
slist te veel is. Deze ontwikkeling
mag evenwel niet los worden gezien
van de gunstige conjunctuur, culmi
nerend in de overbesteding, die het
grootste deel van deze zeven jaar
heeft geheerst. Aan de andere kant
mag ook niet uit het oog worden
verloren, dat het juni-cijfer (exclu
sief huren) voor 1959 gelijk is aan
dat van twee jaar geleden. Er is dus
een duidelijke afvlakking die tot
verheugenis stemt.
VASTE MUNT MAAR OP
VOORWAARDE
De conclusie van de minister is,
dat handhaving van een redelijke
stabiliteit van de interne geldswaar
de niet als een structurele onmoge
lijkheid moet worden beschouwd.
Nadrukkelijke voorwaarde is echter
wel, dat economische overspanning
wordt vermeden. De verantwoorde
lijkheid voor de loonontwikkeling is
thans in sterkere mate dan voorheen
bij het bedrijfsleven komen te lig
gen. Aan de regering blijft evenwel
de taak, zoveel in haar vermogen
ligt te voorkomen, dat de lonen door
conjuncturele oorzaken uit de hand
lopen en daarmede de waardevast
heid van de munt aantasten.
Wij moeten voorkomen besluit de
minister, dat een gezonde en ver
heugende groei ontaardt in oneven
wichtigheden en dan leidt tot een
pijnlijk aanpassingsproces. De aan
vaarding van de begroting 1960 en
van de daarmede verband houdende
wetsontwerpen zal daartoe een we
zenlijke bijdrage zijn.
DE INKOMSTEN EN UITGAVEN VAN DE STAAT