BOVEN DE WET
CWat heeft de middenstand aan TOERISME?
DE LEIDSE COURANT
Agent Hendriks had altijd de wet geëerbiedigd, maar hier betrof het
een misdaad waarover een hoger rechter moest oordelen
TTOEN ALLES GOED EN WEL ach-
ter de rug was keken de dorpe
lingen elkaar begrijpend aan en wa
ren het er roerend over eens, dat het
gegaan was zoals het had behoren te
gaan. Agent Hendriks was een beste
man en goed genoeg om een troepje
baldadige jongelui uit een bloeiende
boomgaard te jagen en hij wist op de
juiste manier een feestvierder, die
niet al te vast meer op zijn benen
stond, een kroegje, uit te loodsen en
hem op zijn gemak stellend naar huis
te krijgen. Maar moord was iets waar
1 geen weg mee wist.
Niet dat de dorpers minder over
hem te spreken waren nadat hij de
zaak-Dirksen had behandeld of om
dat hij onmiddellijk zijn ontslag had
ingediend toen de affaire voorbij was.
Toen Hendriks de pensioengerechtig
de leeftijd bereikt had, had hij nog
vier jaar langer gediend en ook in de
voorgaande veertig jaar had hij zich op
bewonderenswaardige wijze van zijn
plicht gekweten, hij was daar best
tevreden over. Als dank hadden zij
hem destij d een diner aangeboden,
de chef, de burgemeester en ieder
een die maar enige autoriteit dacht
te bezitten, hadden speeches gehou
den alvorens hem zijn onderschei
ding werd uitgereikt.
Toch kwam alles in de schaduw te
liggen door de praatjes over de zaak-
Dirksen en men was zich daar steeds
bewust van, ondanks dat de rede
voeringen dropen van prijzende be
woordingen.
Rob Dirksen was niet iemand die
in het dorp een potje kon breken.
Hij was vlot met zijn glimlach en
met zijn omhaal van woorden maak
te hij vrienden op het eerste gezicht.
Degenen die hem niet mochten waren
zij die hem langer en beter kenden.
Dat waren zij die wisten hoe kwaad
aardig en wreed hij kon zijn als hij
dronken was, en hoe dikwijls was hij
dat niet. Alleen zijn vrouw vormde
een uitzondering op deze regel. Zij
zou hem alle dagen van haar druk
bezette leven kunnen verdragen zon
der zich te beklagen, ook al sloeg hij
haar iedere dag.
Er waren soms periodes voorbij ge-
gegaan waarin hij haar elke dag sloeg,
een feit waar agent Hendriks van op
de hoogte was omdat de buren het
hem verteld hadden. Jannie Dirksen
zou er zelf nooit over gedacht heb
ben dergelijke dingen aan de agent
te verteilen.
Die wetenschap stelde Hendriks in
staat een conclusie te trekken waar
toe de rechercheurs uit de stad, die
de zaak moesten onderzoeken, niet
in staat bleken. Hendriks was er na
melijk van overtuigd, dat Dirksen's
vrouw het nooit gedaan kon Lebben.
Ten tijde van de moord zelf was er
in het dorp zo weinig opwinding,
dat niemand geloofde dat er werke
lijk een moord gepleegd was. In feite
geloofde ik het zelf eerst ook niet.
D OB'S LICHAAM werd in een grep-
pel onder een lindeboom gevon
den. Hij rook nog naar alcohol en de
man die hem die morgen vond zei
wat iedereen uit het dorp in zijn
plaats gezegd zou hebben: „Hij heeft
zichzelf doorgedronken. Nog een
wonder dat het niet veel eerder ge
beurd is."
Maar de lijkschouwer, een overdre
ven plichtsgetrouwe jonge medicus
stelde vast dat er een onderzoek naar
de doodsoorzaak ingesteld moest
worden. Zo was de wet. Op dat mo
ment begon de ambtelijke molen te
draaien en ging de sneeuwbal aan
het rollen, want de lijkschouwer dacht
er niet aan steekpenningen aan te ne
men voor de verklaring dat de dronk
aard aan zijn verslaving ten gronde
was.
Hij haalde er een medisch expert
bij.
Toen ontdekten zij, dat Rob Dirk
sen helemaal niet aan een te grote
hoeveelheid alcohol gestorven was,
maar aan vergiftigde whiskey.
Daarom werd Rob als dode veel be
langrijker dan hij ooit in zijn leven
geweest was, en in het gehele dorp
was er niemand te vinden die er
geen eigen mening op na hield.
De rechercheurs, die uit de stad
overgekomen waren om bij het on
derzoek te helpen, ginger recht
streeks naar Jannie Dirksen. Zij leg
den haar het vuur zo na aan de
schenen dat zij geregeld in huilbuien
uitbarstte, ondanks dat Hendriks al
les deed om hen tot andere gedachten
►te brengen.
„Die man kwelde u en uw kin
deren heel dikwijls, nietwaar?", hiel
den zij vol. „Hij was zelfs in staat u
te pijnigen, denk ik? En is het waar,
dat hij als hij erg dronken was, een
van uw kinderen uitkoos en er met
zijn riem op los ranselde, terwijl de
anderen er bij moesten blijven staan
kijken?"
Rob's vrouw probeerde zoveel mo
gelijk om de feiten heen te draaien
„De arme man is nu toch dood",
snikte zij. „Wat hij ons ook ooit
heeft aangedaan, hij is gestorven en
komt niet meer terug, het geeft nu
toch niet meer."
„Maar wij hebben met de buren ge
praat, weet u. Bovendien heeft uw
moeder enige gruwelijke verhalen
verteld. Uw echtgenoot was een erg
ongemakkelijk heer, om het op zij.
zachtst uit te drukken, waar of niet?"
„Laat haar in hemelsnaam met
rust!" wierp Hendriks er tussen. „Zij
heeft het niet gedaan, ik ken haar
heren!"
De rechercheurs sloegen weinig
acht op Hendriks. „Als u de moord
bekent, mevrouw", vervolgden zij,
„zou het veel gemakkelijker voor u
zijn. U zult ongetwijfeld ien geloof
waardig motief van zelfverdediging
hebben."
IIENDRIKS WALGDE ER VAN,
**hij voelde zich misselijk en ver
liet de kamer. Buiten ontmoette hij
plotseling Henk Dirksen, de oudste
zoon van Rob. Henk was een lange,
bleke jongen van ongeveer zestien
jaar; op school ver boven de middel
maat. Volgens de geruchten was het
juist Henk die het meeste uitgezocht
werd voor zijn vader's leren riem,
op de avonden dat die dronken thuis
kwam.
„Neem me niet kwalijk dat ik het
je vraag, Henk, maar zou je ons in
deze zaak niet een beetje kunnen hel
pen?"
„Hij is dood, mijnheer, en daar ben
ik erg blij om, ik kan me niet voor
stellen dat ik blijer zou zijn wanneer
ik wist wie hem vermoord had".
„Je zult op school genoeg schei
kunde geleerd hebben, om wat van
cyaankali te weten, Henk. Of anders
zul je wel ergens een boek op de kop
hebben kunnen tikken waar er iets
over in stond."
Henks bleke gezicht was paars ge
worden. „Ik heb het niet gedaan,
mijnheer, als u dat soms bedoelt!
Maar eigenlijk zou ik willen dat ik
het gedaan had. Ik had er meer re
den voor dan wie ook."
Hendriks ging heen, maar hij was
van Henk's onschuld niet zo over
tuigd als van die van zijn moeder.
Er zweefde genoeg duisternis om deze
jongen om een groot aantal gehei
men te bergen. Maar hij /ou het aan
de experts overlaten om al die ge
heimzinnigheid op te lossen als zij
eenmaal besloten hadden Jannie j
Dirksen met rust te laten.
Het scheen, dat het Hendrik's I
baantje was, de rechercheurs als
een soort gids te dienen. Hij vroeg
zich af, wat zij zouden zeggen als hij
moest bekennen dat hij er niet het
minste idee van had waar zij hun ta
lenten verder op moesten concentre
ren.
IJ ENDRIKS BESCHIKTE over een
verstand dat niet direct brillant
genoemd kon worden, maar hij had
een zeer goede eigenschap voor een
politieman, hij was vasthoudend als
een buldog. Die avond, toen hij aan
tafel zat in zijn kleine huisje aan de
rand van het dorp, begon er in zijn
mistig brein iets te dagen over whis-
key-merken, wiskeyflessen en derge
lijke dingen.
Hij was een zeer matig drinker, hoe
wel hij gewoonlijk wel iets in huis
had voor Kerstmis of Nieuwjaar.
Maar van de verschillende soorten
whiskey had hij bitter weinig ver
stand. Hij vroeg zich daarom ook af,
waarom de fles die op het lijk van
Rob Dirksen gevonden was hem zo
bekend voorkwam.
„Niet zo maar een gewoon merk",
had een van de knappe detectives uit
de stad verklaard. „Zeker niet het
soort dat een drinkebroer dikwijls
zou aanschaffen, zij gebruiken meest
al een goedkoper goedje".
„Die woorden bleven maar in Hen
drik's brein doorhameren. „Geen
woon merk? Wat eigenaardig. Waar
om kwam het etiket me dan zo be
kend voor? Waarom?"
Hij stond al in zijn pyama, toen
hij het waarom plotseling begreei
tegen de spiegel de redenen begon
uit te leggen, terwijl zijn vrouw hem
ongelovig aanstaarde.
„Omdat ik ook een keer zo'n fles
gekocht heb, het was tegen Kerst
mis. Het moet drie jaar geleden zijn,
of vijf misschien. Niet voor mijzelf,
maar voor de oude mevrouw Peters.
Voor de moeder van Jannie Dirksen!
In een oogwenk had hij zijn uniform
weer aan en binnen een paar minu
ten belde hij aan bij het leuke vil
laatje van mevrouw Peters.
IMIEV^OUW PETERS was heel klein.
heel broos en heel lief. Haar sche
del scheen door haar sneeuwwitte
haar heen, maar de rest van haar ge
rimpelde huid was zo wit dat men er
naar moest blijven kijken, of men
wilde of niet. Hendriks lette scherp
op haar glimlach en als er dan al
angst achter verborgen was, hij kon
het niet ontdekken.
„Ik heb juist thee gezet", zei ze,
„wilt u misschien een kopje mee
drinken?"
„Ja graag, dank u wel."
„Het is 's avonds onbehaaglijk koud,
vindt u niet, mijnheer Hendriks? Of
komt het omdat mijn oude bloed zo
dun is?"
„Ik kan u helaas niet zeggen, dat ik
er erg op gelet heb," zei Hendriks
(op de temperatuur en niet op het
bloed doelend), terwijl hij wild in
zijn thee roerde. „Ik ben namelijk
niet in stemming om het klimaat op
zijn kwaliteit te beoordelen, weet u."
Mevrouw Peters bood hem wat
cake aan. Een heerlijk stukje cake,
dacht hij nog.
„U zult zich misschien afvragen
wat ik op mijn hart heb", merkte hij
tenslotte op. „Nu dan, waarover ik
zo sprakeloos verwonderd ben: ik
begrijp niet waar u de moed vandaan
gehaald hebt om het te doen, me
vrouw Peters, ik sta voor een raad
sel." Zijn stem had de klank van
staaL
Haar kopje viel met een zacht pro
test op het schoteltje terug maar
haar grijze ogen stonden rustig.
Dat heb ik toch allang
tegen Hendriks verteld.
Heeft hij u dat niet ge
zegd?
„Ik heb het niet gedaan, Hendriks.
Hij deed het zelf, ik heb het hem al
leen maar laten doen."
„En hoeheeft u dat dan in elkaar
gezet?"
Mevrouw Peters gooide een nieuw
blok op het haardvuur en nam haar
kopje thee weer op. „Ik liet hem de
fles zien", sprak ze. „Ik wist, dat hij
bij me zou komen om mij geld te
vragen en ik zette de fles op de hoek
van het dressoir. Ik wist, dat hij te
rug zou komen als hij haar eenmaal
gezien had."
„En u deed het goedje er in?"
„Ja, dat deed ik."
„Terwijl u wist, dat hij er van zou
drinken?"
„Ik wist, dat hij de fles zou komen
stelen."
Hendriks vond de cake plotseling
onsmakeliik en legde de rest op zij.
Hij begon door de kamer te ijsberen.
„Het spijt me erg, werkelijk!"
Mevrouw Peters nestelde zich nog
wat gemakkelijker in haar fauteuil.
„Maar het spijt mij niet, Hendriks.
Het was het beste wat ik ooit in mijn
leven gedaan heb. En de laatste goe
de daad waar ik nog ooit de kans
voor zal krijgen."
Hendriks hield zijn pas in. „Ver
klaar u nader, mevrouw Peters?"
„Ik ben sinds enige tijd onder dok
tersbehandeling, agent, ik vrees, dat
ik niet meer dan nog een paar maan
den te leven heb."
„Het spijt me dat te horen", zei hij,
maar op dat moment realiseerde hij
zich, dat hij loog. „Ik begin nu in te
zien, dat u zich geen zorgen over de
consequenties behoeft te maken!"
|W[E VROUW PETERS zocht een
lichtpaarse shawl en sloeg die om
haar smalle schouders. „U begrijpt
het niet goed, Hendriks. De conse
quenties voor mijzelf zijn van geen
enkel belang. De gevolgen die zijn
dood echter heeft voor het gezin van
mijn dochter, die leggen gewicht in
de schaal. Je weet, Hendriks, dat de
zaken er zo slecht voorstonden dat er
wel een moord gepleegd moest wor
den! Ja zeker, Hendriks ongetwij
feld!!! Als mijn dochter gestorven zou
zijn door de mishandelingen van die
bruut, of als zij gestorven was aan
een gebroken hart, zou dat geen
moord geweest zijn? En als dat niet
gebeurd was, het zou een kwestie
van tijd geweest zijn of Henk zou de
hand aan hem slaan. Oh, het was een
vreselijke situatie, er was maar één
redmiddel en ik was de enige die haar
kon toepassen
Hendriks had het gevoel, dat zij zou
gaan huilen, als hij haar niet nog een
kop thee inschonk.
„En ik had nog zo'n korte tijd te
leven, ik was zo bang dat het misluk
ken zou, ziet u."
Hendriks bracht die nacht door me»
wandelen en denken, maar hij had
nog geen besluit genomen toen hij
de volgende morgen op het bureau
kwam. Hij was het met zichzelf nog
steeds niet eens toen de rechercheurs
een paar dagen later, bij hun ronde
ook de oude dames ondervroegen.
„Ja, natuurlijk heb ik het gedaan!",
vertelde zij hen, „dat heb ik allang
aan Hendriks bekend; heeft hij u dat
niet gezegd?"
Toen was Holland in last en daar
om bracht Hendriks zijn onderschei
ding' terug. „Het oordeel was aan
God", sprak hij tot degenen die hem
beschuldigden. „Niet aan mij, of aan
iemand van jullie".
En zoals ik aan het begin van het
verhaal al verkondigd heb, de dorpe
lingen begrepen dat antwoord eerst
niet goed. Later toonden zij meer be
grip voor hem. Hendriks woont nog
steeds bij ons en sinds de oude me
vrouw Peters overleden is voordat
een wereldlijke rechter haar kon
veroordelen, zijn we de gehele ge
schiedenis bijna vergeten. Behalve
dat wij Hendriks altijd zullen be
schouwen als iemand die een beetje
dichter bij God staat dan ie rest van
ons.
DE MIDDENSTAND heeft wel de
gelijk heel wat steviger banden
met het toerisme dan alleen maar, dat
het begin van de vakantie der bouw
vakarbeiders dit jaar samen viel met
de uitverkoop. En die banden strek
ken zich ook veel verder uit dan de
verkoop van klompjes en blauwe
molentjes.
Wist u dat toerisme en middenstand
eigenlijk van één en dezelfde stam
zijn? Het prototype van de moderne
middenstander is de reizende koop
man van de Middeleeuwen; hij was
toen de schakel tussen producent en
consument en gaf de meeste service
door naar zijn klant toe te komen. Of
als u dat toch niet het prototype van
de gevestigde middenstander vindt,
die immer niet pleegt te reizen of te
trekken neem dan de herbergier,
bij wie de bovengenoemde reizende
koopman zijn intrek placht te nemen.
Wanneer men eraan denkt, dat de
reizende koopman van weleer vrijwel
de enige toerist was (op de pelgrims
na), dan ziet men, hoe nauw toeris
me en middenstand in hun oorsprong
verbonden zijn geweest.
Zij zijn dat nog altijd.
Vroeger had men alleen bepaalde
groepen van middenstanders, die be
langen hadden bij verkeer en toeris-
n.l. die groepen, die rechtstreeks
iets aan vreemdelingen verdienden.
Voor de rest was de financiële in
vloed van het vreemdelingenbezoek
volkomen te verwaarlozen.
Tegenwoordig is dat anders. Nu is
er wel degelijk sprake van een mas-
sa-toerisme; bewoners van het éne
land reizen en masse naar het andere
land, om eikaars aantrekkelijkheden
te bewonderen, en nu is de post in
komsten vreemdelingenverkeer een
allesbehalve te verwaarlozen factor.
QP DE EERSTE PLAATS hebben
natuurlijk degenen, die recht
streeks met de bezoekers van elders
in aanraking komen, belang bij het
vreemdelingenverkeer. De hoteliers,
pensionhouders, restaurateurs en ca
fé-houders vervullen een basisfunc
tie in de toeristische bedrijvigheid,
waarbij vooral in de laatste tijd de
exploitanten van bungalows en kam
peerplaatsen zich hebben gevoegd.
Men mag al deze ondernemers gerust
voor het allergrootste deel tot de mid
denstanders rekenen.
Maar zij zijn niet de enige midden
standers, die aan het toerisme verdie
nen. Een toerist komt niet in een
vreemde stad, gaat rechtstreeks naar
zijn hotel, blijft daar zijn tijd uit en
reist weer af! Neen, zo is het niet. Hij
gaat de stad in, doet inkopen, hij gaat
's avonds naar een bioscoop of con
cert, hij neemt een taxi, maakt een
uitstapje in een touringcar enz. enz.
Kortom hij laat menig ander wat ver
dienen, want iemand, die „uit" is,
neemt het er gewoonlijk beter van
dan wanneer hij thuis is. Zelfs wan
neer hij er in hotel of pension zou
blijven hangen, zou hij nog voordelig
zijn voor de plaatselijke middenstand,
want dan verteert hij zijn geld toch
bij de hotelier, die op zijn beurt dan
weer meer inkopen doet bij diverse
bedrijven.
DOVENDIEN IS HET toerisme niet
alleen van nut voor de midden
stand van de plaatsen, waar de toerist
heen gaat, maar veelal ook voor die
van de plaats van vertrek. Men schaft
zich bijv. extra-vacantiekleding aan,
koopt een foto-toestel, of zelfs een
kampeerwagen, een zeilboot of een
tent met toebehoren.
Maar wij geloven, dat we bezig zijn,
een opendeur in te trappen, want de
belangen, welke de middenstand heeft
bij een hoog ontwikkeld toerisme,
moeten zonder meer duidelijk zijn.
Desalniettemin komt het maar al
te vaak voor, dat middenstanders niet
overlopen van welwillendheid en
voorkomendheid ten opzichte van de
vreemdelingen. Het zijn toch maar
ééndaagsvliegen, denkt men; ze ko
men eenmaal en dan zie je ze nooit
meer terug. Maar dan vergeet men,
dat er na hen weer anderen komen
en wel op recommandatie van de eer
sten. Want de faam van een vriende
lijke of onvriendelijke behandeling
dringt vrij snel door. Weliswaar ziet
de enkeling gewoonlijk niet het di
recte resultaat van zijn voorkomend
heid, maar gezamenlijk is een collec
tieve vriendelijkheid wel degelijk te
merken.
UIT HET FEIT, dat niet ieder voor
zich directe resultaten ziet, is het
waarschijnlijk te verklaren, dat vele
middenstanders zo weinig over heb
ben voor de bevordering van het
vreemdelingenverkeer. Het gaat hier
niet aleen om geldelijke bijdragen
voor een Vereniging voor Vreemde
lingenverkeer ook dat is noodzake
lijk maar ook om het trekken van
vreemdelingen naar de eigen zaak
door zich aan te passen aan de be
hoeften van de vreemdeling.
Zo kan een middenstandswinkel
bijv. toeristen trekken door de sa
menstelling van een aan de behoef
ten van de toerist aangepast assorti
ment, het leveren van goede kwaliteit
(ook van de souvenirs) en het verle
nen van een vlotte service. Het be
lang van een aantrekkelijke etalage
inrichting mag ook niet over het
hoofd worden gezien.
Wie in dit opzicht nader wenst te
worden ingelicht, kan zich wenden
tot de Rijksmiddenstandsconsulent
voor de provincie Zuid-Holland, v. d.
Spiegelstraat 12 te- Den Haag.