,ON S'
RIJKSMUSEUM
150
JAAR
OUD
Er komt heel wat kijken
bij een kijkspel
DE LEIDSE COURANT
Al zijn er meerdere rijksmusea, elk
een zal in de eerste instantie onder
„Rijksmuseum" verstaan „het" Rijks
museum, namelijk dat te Amsterdam.
En het gaat dan ook inderdaad om dit
museum. De lezer, die begrip heeft
van bouwstijlen, zal zich afvragen
of we ons niet vergissen, want het
prachtige museum aan de Stadhou
derskade lijkt in geen enkel opzicht
op de gebouwen, welke in 1808 ge
meenlijk gebouwd werden. Het gaat
dan ook niet om het bouwwerk, doch
om de stichting.
21 April 1808 was Nederland een
koninkrijk en wel onder Lode wijk
Napoleon, die het initiatief heeft ge
nomen tot stichting van ons rijksmu
seum door op genoemde datum te ge
lasten, dat in de hoofdstad des Rijks
een „Groot Koninklijk Museum" zou
worden opgericht, dat strekken zou
tot „eene verzameling van schilde
rijen, teekeningen, verschillende
werken van beeldhouwkunst en ci-
selure, gesneden steenen, oudheden,
kunstzaken en zeldzaamheden van al
lerlei soort". Aanvankelijk werd het
geïnstalleerd in een deel van het
tot Kon. Paleis geworden Amster
damse Stadhuis op de Dam. De kern
van het museum de schilderijen
waaruit de noodzakelijkheid om een
museum te stichten geboren was,
vormde de schilderstukken uit de stad
houderlij ke paleizen, waarmede in
1798 in het Huis ten Bosch de „Na
tionale Konstgallery" werd geconsti
tueerd. Wanneer we dus precies zou
den zijn, dan zouden we dit jaar het
160-jarig bestaan kunnen vieren.
De verzameling, welke in het Pa
leis op de Dam werd ondergebracht
bestond uit 225 schilderijen, gekocht
op een veiling te Rotterdam in 1808,
voorts 7 doeken van de Stad Amster
dam (waaronder de z.g. Nachtwacht
en de Staalmeesters). In 1809 werden
137 nummers aangekocht uit het Ka
binet van Heteren.
In 1810 volgde een verzameling
penningen, welke vanaf 1808 in de
Kon. Bibliotheek was gehuisvest.
Hierdoor werd de naam van het Mu
seum („Hollandsch Museum") ver
anderd in ,,'s Lands Museum van
Schilderijen en Penningen", in 1816
gingen de penningen echter weer weg
(naar Den Haag) en kwam hetj
Prentenkabinet vandaar naar het
Trippenhuis in Amsterdam. Negen
jaar nadien zond men de oudheden
en rariteiten naar Leiden, waar men
ze beter op hun plaats vond. „De
ruimte bleek onvoldoende en men
loosde nóg meer t.w. ongeveer 60
„moderne" schiderijen, welke naar
Haarlem gingen, waar het „Pavil
joen", aanvankelijk Koninklijk Pa
leis, bestemd was om als museum te
dienen voor werken van levende Ne
derlandse kunstenaars, tot op dat mo
ment nog ondergebrcaht te Amster
dam en Den Haag.
.En dan breekt er een tamme tijd
aan, want tussen 1830 en 1875 werd
er door het Rijk practisch geen oude
kunst aangekocht. Gelukkig waren er
EEN BLIK OP
Vele. handen en hoofden werken mee malen
particulieren, die hun verzamelim
aan het Rijk schonken, zoals het le
gaat Dupper in 1870, bestaande uit
niet minder dan 64 schilderijen.
Doch na 1875 werden geregeld aan
kopen gedaan met als gevolg een
steeds nijpender gebrek aan ruimte.
De totale collectie bestond al u:t 888
schilderijen.
Het nieuwe museum.
Een nieuw gebouw moest er ko
men, dat was duidelijk en zo werd
dan ook besloten tot de bouw van
een waarlijk representatief bouw
werk onze grote meesters waardig.
Dr. P. J. H. Cuypers, de befaamde
bouwmeester uit de tweede helft der
vorige eeuw, kreeg de opdracht en
het gebouw kon in 1885 op de 13e
juli geopend worden.
Al in 1900 werd het uitgebreid
door een zuid-westelijke vleugel; in
1906 kwam de z.g. Nachtwacht-uit
bouw tot stand; in 1909 werd er aan
de Hobbemastraat een afzonderlijke
ingang gemaakt; 1916 zag nogmaals
een uitbreiding, terwijl in 1952 de
z.g. Drucker-uitbouw ontstond.
Niettegenstaande zeer gerechtvaar
digde critiek, welke men kan uitoefe
nen op het bouwwerk van Cuypers
(te druk en weinig origineel) moet
men erkennen, dat het Rijksmuseum
wel degelijk indruk maakt en repre
sentatief is. Een het zij in beschei
denheid opgemerkt grote, pas
sende en ruime ingang zou het be
ter doen dan die beide smalle toe
gangsdeuren ter linker en rechter
zijde van de doorgang. Ja, die door
gang!
Onder het Museumgebouw loopt
namelijk een passage, bedoeld om een
stroom van rijtuigen van het centrum
van de stad naar het toen nog
nieuwe zuiden te geleiden. Thans
weet men er eigenlijk niet goed
raad mee. Voor wielrijders is het wel
een zeer grootse doorgang. Welk een
ruimte zou er aan het Museumge
bouw toegevoegd kunnen worden,
wanneer men deze overdekte rij-weg
niet gemaakt had
Niet alleen voor het „fin de siecle"
was het Rijksmuseum van allure, ook
nu nog is het een groot gebouw, dat
niet nalaat indruk te maken. Het is
opgebouwd op een plein van 30.000
M2. en heeft zelf een oppervlakte van
10.000 m2 of tweemaal de grondop-
pervlakte van het Paleis op de Dam.
Wilt ge ook weten op hoeveel palen
het rust? Welnu: het zijn er 8000.
De schilderijen, welke wij naar
Haarlem hebben zien verhuizen;
kwamen weer terug, nu ze volgens
hun stand konden worden onderge
bracht. Dat dit een verbetering was,
vond men niet algemeen. Jer. de
Vries zeide er bijv. van: „De geest
der centralisatie heeft ze (de schil-,
derijen dus) geroofd uit de schone j
zalen van het Paviljoen. Het was'
een eigenaardig genot, na een wande
ling door de statige Hout, de brede
glooiing te beklimmen, die naar het
Museum leidde, u daar neder te zet
ten in een der gemakelij ke stoelen
eens door Napoleon gebruikt en
die heerlijke schilderijen in u op te
nemen
,Maar goed. Het Paviljoen zou op de
duur toch ook wel niet aan de mo
derne eisen, welke museum-directies
stellen, hebben kunnen voldoen.
Voorts is het prettig niet in het
minst voor de vreemdelingen dat
men door één museum te bezoeken
zich een indruk kan vormen van
wat Nederlandse kunstenaars hebben
vermocht.
Niet onvermeld mag blijven het
verdienstelijke werk van de Amster
damse patriciër C. P. van Eeghen,
die in 1875 het initatief nam tot
stichten van de „Ver. tot het vormen
van een openbare verzameling van
hedendaagse kunst te Amsterdam".
Deze vereniging zag zich in staat, bij
de opening van het museum er al
vast 47 stukken van (toen) uitslui
tend jonge meesters ten toon te stel
len. Tot deze collectie behoorde bijv.
„De gang langs het kerkhof' van
Jozef Israëls.
Grootse instelling.
Het beheren en zo mogen we net
wel noemen exploiteren van een
museum is in de 20ste eeuw geen
sinecure. Geen wonder, dat men een
hele staf aantreffen kan: een hoofd
directeur, een adjunct-hoofddirecteur
met tal van wetenschappelijke amb
tenaren en assistenten, conservatoren
en secretarissen. Men vergete niet,
dat het museum niet meer zulk een
rustig wij zouden bijna zeggen:
„slaperig" bestaan kan lijden en
ook niet wil lijden als dat tot aan
1940 het geval was. Tegenwoordig
wordt het bezoek aan het Rijksmu
seum te Amsterdam geweldig gesti
muleerd door de bijzondere exposi
ties, welke men er elke zomer op
stelt en waarbij dikwijls de fraai
ste stukken uit buitenlandse verza
melingen, welke men slechts hoogst
zelden te zien krijgt, voor een ieder,
die dat wenst, ten toon gesteld wor
den.
Het Rijksmuseum bestaat eigen
lijk uit meerdere „musea" t.w. I. het
Rijksmuseum voor Schilderijen, wat
eigenlijk de kern van het gehele mu
seum is; n. het Rijksmuseum voor
Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid,
voortgekomen uit het Ned. Museum
voor Geschiedenis en Kunst van 1875;
HI. Ned. Museum voor Geschiedenis
(werd eerst in 1927 opgericht); IV.
Prentenkabinet (kern was een kleine
prentenverzameling van Stadhouder
Willem V in 1799 genationaliseerd)
en V. de Bibliotheek, ontstaan uit de
handboekerij van het prentenkabinet.
Zo is „het" Rijksmuseum inderdaad
een instelling van grote culturele
waarde geworden. Het heeft in het
leven van vrijwel elke Nederlander
een rolletje gespeeld, al was het al
leen maar door het schoolreisje, dat
dit gebouw tot einddoel had. Zon
der twijfel is men met de moderne
wijze van „exploitatie" van het Rijks
museum op de goede weg om steeds
meer publiek te trekken. En daar
gaat het tenslotte om. Een museum
is er om bezocht te worden en niet
in de eerste plaats een opslagruimte
zonder meer. Men is daarom ook af
gestapt van het vol hangen der wan
den met als énig nadeel, dat men
niet weet welke schatten het Rijks
museum allemaal onder zijn beheer
heeft. Voor de doorsnee-museumbe
zoeker is echter de wijze,, waarop
men tegenwoordig exposeert, onge
twijfeld de beste. Men ziet niet teveel
ineens en kan de indrukken verwer
ken. De kans door de bomen het bos
niet meer te zien, wat veelal het ge
val op tentoonstellingen en in mu
sea is, wordt daardoor tot een mi-
ninmum beperkt.
DE VRIJHEID
Weken van voorbereidingen, besprekingen
en repetities gaan vooraf
(van onze verslaggever)
HILVERSUM (P P) - „Ja, er moet heel wat werk verzet worden, alvorens
een T.V.-spel 's woensdagsavonds uitgezonden kan worden", bevestigt de
heer Siebe van der Zee, hoofd van de televisiesectie van de AVRO, onze
veronderstelling. „Hoe gaat dat eigenlijk in zijn werk?" willen wij weten.
De heer Van der Zee strijkt zich over de kin en kijkt ons glimlachend aan.
„Dat is niet in een paar woorden te zeggen", meent hij, „maar ik zal
trachten het zo kort en eenvoudig mogelijk uiteen te zetten, waarbij onze
regisseur Walter van der Kamp zonodig een en ander zal aanvullen, waar
ik iets zou vergeten". De regisseur knikt instemmend en de heren steken
van wal.
ces raken thuis ln hun rollen en lang- Ook de woensdagochtend gaat men ver-
zaam maar zeker groeit het stuk. der. Dan worden de laatste kleinigheden
Van maandag - twee dagen voor de uit- bekeken. Na de lunch begint men aan
Keuze en besprekingen
HET BLIJKT ons al spoedig, dat het
voor de camera brengen van een tele
visie-spel geen sinecure is en dat wij,
kijkers, er over het algemeen geen flauw
besef van hebben, wat hiervoor komt kij
ken.
Een televisie-sectie heeft 12 stukken per
jaar nodig en de regisseurs laten niets
na om een pracht collectie samen te stel
len. Steeds zijn zij op zoek naar goede
stukken, zowel klassiek als modern, dra
ma en blijspel, want de samenstellers
weten, dat het een rijk gevarieerd pro
gramma van spelen moet zijn, dat zij de
kijkers presenteren. Vele, vele stukken
worden aangevraagd, gelezen, er wordt
contact opgenomen met buitenlandse
omroepen, waar bepaalde stukken een
groot succes werden, totdat men tenslot
te het programma vol heeft, gerangschikt
op data van uitzending en de rech
ten heeft verworven. Dit alles is nog
voorspel, want het grote werk komt nog.
De regisseurs bekijken de rolbezettingen
en gaan reeds vroegtijdig op stap om de
spelers te contracteren, die zij graag in
deze rollen zien. Veel spelers zijn vast
verbonden aan toneelgroepen en treden
daar regelmatig op. Het gaat er dus om
directie en speler van de betrokken to
neelgroep bereid te vinden om aan het
spel mede te werken. De speler moet
tijd en vrijaf hebben hiervoor en de di
rectie moet dit verlenen. Kan een uitge
zochte speler niet, dan moet men een
plaatsvervanger zien te vinden, die toch
ook zo goed mogelijk geschikt is voor de
betreffende roL Dan beginnen de bespre
kingen weer van voren af aan.
werp moet uitvoeren, de „floormanager",
de verlengarm van de regisseur, zijnde
de man die in de speelruimte alles regelt
en eigenlijk de aan de omroepvereniging
beschikbaar gestelde N.T.S-ploeg van ca-
meralieden en rekwisiteurs aanvoert,
voorts de beeldtechnicus, de lichttechnicus
en de geluidstechnicus, terwijl de „script
girl" of regie-assistente de administratie
voert en de besprekingen notuleert.
Geboorte en groei
OP DEZE bespreking wordt het stuk ei
genlijk in theorie en in de geest geboren,
zoals het zal worden opgevoerd. Iedere
aanwezige specialist komt met zijn ad
viezen, bemerkingen en wat al niet meer
en hieruit groeit tenslotte het geheel, dat
op die en die wijze zal worden opge
voerd.
Twee drie weken voor de uitzending
komen de spelers en de regisseur bijeen
voor de eerste leesrepetitie. De AVRO-
sectie gebruikt hiervoor de geheel ge
schikt gemaakte bovenverdieping van het
gebouw van deze omroepvereniging aan
de Keizersgracht te Amsterdam.
Elke dag opnieuw wordt er uren lang
gerepeteerd, waarbij men steeds een
stapje verder komt; de acteurs en actri-
zending - af wordt de Vitusstudio in
Bussum niet meer gebruikt en werken
de lopende uitzendingen in de Irenestu-
dio, want in de Vitus wordt heel hard
gewerkt.
Op zo'n maandag wordt er gebouwd. De
decors verrijzen met grote snelheid en
het geheel wordt opgebouwd tot de
speelplaats voor het stuk van woensdag
avond. 's Avonds is men al zover dat de
regisseur en andere specalisten kunnen
komen kijken. Dan kunnen er zonodig
kleine wijzigingen of verbeteringen wor
den aangebracht
Praktische moeilijkheden
DINSDAGSMORGENS beginnen de repe
tities met acteurs en cameralieden, de
mannen van belichting en geluid, alles
„droog", dat wil zeggen, het wordt niet
uitgezonden maar men is in staat de re
sultaten in de controlekamer te bekijken
en het geheel aan te passen aan de eisen
en mogelijkheden van de technische ap
paratuur.
Hoeveel licht is er in die hoek nodig
wanneer daar een scène wordt gespeeld.
Kan dat? De lichttechnicus kijkt beden
kelijk, want hij kan tenslotte maar over
een zekere hoeveelheid licht beschikken.
Er wordt gepast en gemeten. Moet die
camera bij die scène zus staan of zo,
zou het daar beter zijn, moet hij op de
spelers inrijden of is een ruimer beeld
het best? Het zijn allemaal vragen en
moeilijkheden, die op die dinsdag moe
ten worden opgelost. Er wordt gerepe
teerd tot in het oneindige, want bij de
uitzending moet alles tot in de perfectie
kloppen.
Het stuk en het spel van de acteurs doen
het niet alleen, neen, de decors, het licht,
het geluid en niet te vergeten het beeld
de generale repetitie, men gaat daarna
weer eten en dan komt 's avonds
de uitzending.
Meer tijd, meer geld
HET IS een enerverend bedrijf, waar
buitengewoon hard gewerkt wordt en
waar men alles op alles zet om de kij
kers het beste van het beste te presente
ren. Natuurlijk zou regisseur Walter van
der Kamp (en met hem zijn collega) wat
meer armslag willen hebben, waar bet
de tijd van voorbereiding, bijvoorbeeld
repetitietijd betreft. Ook zou er meer
geld beschikbaar moeten zijn, waardoor
men nog beter voor de dag kan komen.
De heer Siebe van der Zee weet echter
maar al te goed tot hoever men momen
teel kan gaan en hij meent, dat het een
kwestie van tijd is. De televisie is gelijk
een kind het groeit op een niet te stui
ten wijze en dat kind moet nu eenmaal
gekleed woren, het moet kleertjes heb
ben en zo zal tenslotte dat komen wat
komen moet.
De Nederlandse televisie is in opmars,
heeft een grote vlucht genomen en bij
haar uitzendingen speelt het „kijkspel"
een zeer belangrijke rol, hetgeen overdui
delijk blijkt uit de reacties van hét pu
bliek en daarom zal men ook in de toe
komst zeer grote aandacht besteden aan
het spel en alles wat daarmee same**
hangt.
Wij willen onzerzijds met begrip voor het
werk dat verzet wordt en de moeilijkhe
den die worden overwonnen, onze waar
dering niet onder stoelen of banken ste
ken en met een beter begrip de presta
ties beschouwen en beoordelen.
(Nadruk verboden).
Dit is een tekening, in het Anna Frankhuis te Amsterdam vervaardigd
door de Amsterdamse tekenaar Anton Witsel. De tekening stelt voor Anne
Frank, door een van de ramen op de zolder boven het „achterhuis" uit
kijkend op de Prinsengracht,
IS HET gelukt en heeft men de „cast"
(rolbezetting) compleet en naar wens, dan
komen zes weken voor de uitzending de
regisseur en de decorontwerper, een van
de bekende heren Fokke Duetz en Peter
Zwart, bijeen om een en ander te be
spreken.
De regisseur komt met zijn wensen en
de decorontwerper met zijn beperkingen,
want niet alles is mogelijk. De decoront
werper is gebonden aan de zeer beperkte
ruimte, materiaal en mogelijkheden. Na
tuurlijk komen de heren tot een akkoord
en alle afspraken zwart op wit vastge
legd, opdat men later kan controleren
wat precies werd overeengekomen.
Drie weken voor de uitzending houdt
men een produktiebespreking in Bussum,
waar alle prominente mensen die iets
met de uitzending te maken hebben, aan
zitten. Naast de regisseur komt er de
decorontwerper met zijn ontwerpen,
paaar ook de decorbouwer, die hot ont-
wordt
een scène
overgespeeld
en krijgen de
cameralieden
de gelegenheid
de opname
voortreffelijk
mogelijk te
maken, terwijl
de spelers
zich juiste
houding
en dictie
eigen maken.