Het sprekende testament
Het
geheim
van de
ijzeren kist
v
ZATERDAG 24 MEI 1958
DE LEIDSE COURANT
PAGINA
XV
Beduusd stonden ze elkaar aan te kij
ken.
ze waren „vrij" en dat konden ze op
dat ogenDiik haast niet beseven. Ze
wreven ae pijnnjKe piekKen aan hun
enkels, waar ae touwen gezeten en aie
ze met iet zaKmes van «herrit haaaen
doorgesneden.
„ju, it-ei weggooien. Ju kunt nooit
weten ol we er nog plezier van kunnen
hebben", zei Gerrn, toen Wim de tou
wen ver van zich afsmeet.
„Goed, dat je het zegt en zo goed
en kwaad het ging in het duister, vonu
hij de touwen teiug entoen op de
vlucht. Nog steeds klonken ae woeste
zangen van het varkensleest door de
stilie roerioze avona. Wim nieenae zich
te herinneren welke kant ze gelopen
hadden, want Gerrit wilde maar net
bospaa al. ze lieten het dos links lig
gen en volgden het smalle paadje mei
ae keistenen. Die puntige stenen deden
wel pijn aan hun voeten en toen be
dachten ze meieen dat ze hun schoenen
vergeten hadden.
„Zal ik terugkeren?", ze liggen nog in
de hut dat weet ik zeker".
„Veel te gevaarlijk. Ais ze ons zien,
of reeds bemerkt nebben dat
ginnen al pijn te doen".
„Niks te jammeren. We kunnen op
het vlot best onze schoenen missen, die
zijn dan zó verteerd door het zoute
water".
Intussen liepen ze maar door in de
duisternis. De dichtheid van het bos
werd minder en aan de lucht kon j#
ruiken dat het water dichtbij was. Het
steenachtige van de weg hield, op en
het werd modderig, zó zelfs dat ze soms
moeite hadden om hun voeten uit de
modder te trekken.
De maan begon op te komen.
„Kijk daar heb je die bomen met
luchtwortels".
„O, ja, daar hebben we het op de
heenweg nog over gehad".
„Kom, nu deze kant uit, dan komen
we aan het strand".
Ze liepen nu langs de zee, die met
zachte golfslag tegen het zand en de
stenen opklotste.
,,'t Was in een inham, waar we ons
vlot vastgemaakt hebben", wist Wim
met zekerheid.
„Maar 't is hier allemaal inham. Ik
ben bang dat we lang moeten zoeken".
Nauwkeurig tuurden ze bij het maan
licht de beboste inhammen af. Wel za
gen ze hier en daar een kano liggen,
verscholen tussen een bosje, maar van
hun vlot geen spoor.
„Zullen we maar een kano nemen",
vond Gerrit. „Dan zoeken we maar niet
verder".
't Was in elk geval beter in een kano
te varen dan op een vlot en zonder zich
verder te bedenken, maakten ze een
flinke kano los, duwden hem het water
in en na een paar minuten dreven ze
al af, naar de zee.
,,'t Is toch eigenlijk stelen, wat we
gedaan hebben", zei Wim ongerust,
maar Gerrit wist alles goed te praten
door te zeggen dat deze kano gemaakt
was van één boomstam en dat ze een
vlot hadden, achtergelaten van wel 10
boomstammen, waarvan de inlanders
dus wel tien kano's konden maken. Zo
was Wim weer gerustgesteld en beide
jongens voelden zich tevreden, dat ze
nu vrij waren en prinsheerlijk op een
bankje in de boot zaten en het akelige
eiland achter zich lieten. In de boot
vonden ze voor ieder, een stel stevige
riemen, zodat ze al dadelijk begonnen
te roeien en een behoorlijke vaart kre
gen. Wat was het nu goed. dat ze van
de inlanders zoveel en best eten gehad
hadden! Ze waren nu krachtig en sterk
en voelden zich fit.
Ze waren nu zó ver van het eiland
verwijderd, dat het gezang niet meer
tot hen doordrong. Uit ongerustheid ke
ken ze af en toe nog eens om, maar van
onraad of achtervolging was niets te
bespeuren en dat zou de volgende dag
ook niet gebeuren, want de feesten
duurden onafgebroken twee dagen.
Daarna werd er zeker een dag uitge
slapen. Onze jongens waren dus de eer
ste dagen veilig.
Uit gewoonte keek Gerrit op zijn hor
loge, toen het een beetje licht begon te
worden ofschoon hij wist dat het van
binnen volkomen verroest was en dus
niet meer werkte. Nu kwam het dag
boekje van Wim weer goed te pas. Met
het kleine stompje potlood krabbelde
hij er ook nu weer iets bij. Al roeiende
zagen ze nu over de kalme zee een zons
opgang zó mooi. als ze maar zelden ge
zien hadden. Steeds maar genietend,
vergaten ze soms verder te roeien. Toen
het goed en wel dag was geworden gin
gen ze op hun gemak eens zien, wat er
alzo in de boot was. Daar was aller
eerst het vistuig, alles netjes verzorgd.
In een blikken trommel vonden ze ge
droogd vlees en in een andere trommel
hard gebakken brood.
„Ik wou dat er maar water was", zei
Wim. die bij het zien van al dat zoute
water dorst gekregen had.
„We zijn nog niet klaar met zoeken.
Kijk, schudt jij eens aan dat blik". Een
klokkend geluid, als van vloeistof, was
hoorbaar. Na het openmaken, deden ze
wat van de inhoud in de holte van hun
hand en ze proefden er voorz'cbt'g van
,,'t Is zoet water!" riep Wim blii.
„Toch moeten we voorzichtig zijn. Je
bent hier zó ziek en als één van be'den
ziek wordt, wat moeten we dan doen
Nee. dan mr liever wat dorst lijden"
Ze vonden nog heel veel dingen, op
geborgen in de wand van de kano, die
hun onderweg goed te pas zouden ko
men en vol moed begonnen ze verder
te roeien, zonder eigenlijk te weten
waarheen.
Ze waren „vrij" en dat was op het
ogenblik 't voornaamste.
De zee was kalm. Het was een lust
te varen. In de verte voeren ze langs
verschillende kleine eilanden, maar aan
de andere kant lag voor hen de grote,
oneindig grote zee. Dit mooie weer zou
niet lang zo blijven en wat moest het
dan in zo'n kleine kano midden in
stormweer? Ze konden ook landen op
één van de eilanden maar daar hadden
ze geen van beiden zin in. Wie weet
met welke inlandse stam ze dan weer
zouden kennis maken.
(Wordt vervolgd).
Corresponden tie
EEN ONGELUK
Liesje was jarig en had van moeder
een pop gekregen. Ze nam haar pop
mee naar school. Toen de school uit
ging wou ze gauw thuis zijn en toen
ging ze achter een paard en wagen han
gen. Tante zou er ook zijn want ze had
een kaart gestuurd. Liesje was nu vlak
bij huis. Ze liet de wagen los en stak
zonder uit te kijken, de weg over. Juist
kwam er een auto aan. Liesje kreeg een
duw en lag opzij van de auto, die gauw
remde. Moeder hoorde het, kwam naar
buiten en zag Liesje liggen met een ge
broken been. Ze moest naar het zieken
huis. Dat was geen leuke verjaardag.
Pim Kuilenburg, Sassenheim. De op
lossing heb je keurig opgeschreven. Dag
Pim. tot de volgende keer.
Mieke Slingerland, Warmond. Ja het
duurt heel wat weekjes, eer de kinde
ren een antwoordje krijgen. Dat komt
omdat de stapel brieven zo groot is.
De-kinderen moeten wat geduld hebben.
Mathilde en Nellie v. d. Mees, Rijns
burg. Eindelijk krijgt het verhaaltje van
Nellie een beurt.
FLINK ZO!
Frts zat op school en hij leerde goed.
Vader was erg tevreden over hem en
gaf hem eens een dubbeltje. Toen dacht
Frits, wat meester had gezegd! „Als je
een plantje meebrengt, mag je het zelf
verzorgen". Vlug ging hij dus naar een
bloemenwinkel. „Tingeling", ging het
vdolijke belletje. Daar kwam baas
Blom.
„Wat is er van je dienst Frits?"
„Heeft u een plantje voor een dub
beltje?"
„Hier heb ik alleen een geranium-
stekje".
„O, datris ook goed. Dag baas Blom
Dank u wel".
„Dag Frits".
De volgende morgen stapte Frits naar
de vensterbank en zette er zijn' plantje
neer. Hij verzorgde het goed. Na drie
weken was het al een flinke plant ge
worden.
Henny Verdonk komt met:
PIMMETJE, DE STOUTE KABOUTER
pelneus en was heel ondeugend. Soms
trok hij een kat aan zijn staart en als
poes dan omkeek, was er niet9 te zien.
Een andere keer trok hij bij de mensen
aan de bel en zo ging het maar door.
Op een dag moest Pimmie bij de koning
komen, omdat hij klachten gekregen
had.
„Pimmie", zei de koning. „Wat spook
jij de laatste tijd uit?
„Ik?" zei Pimmetje en hij begon een
beetje te stotteren „Ik plaag wel eens
de mensen en de dieren".
„Zal je dat nooit meer doen", zei de
koning.
„Nee koning, heus nooit meer", en
eén paar weken was Pimmie een brave
kabouter.
Tineke v. d. Berg, Noordwijk. Mooi
postpapier heb je Tineke.
Marian Heemskerk, Hazerswoude.
Ook al zulk leuk postpapier.
Cornelia Schelvis, Leiden. We hebben
al zoveel verhaaltjes over „ijs" gelezen,
dat er nu heus niet meer in komen.
Volgende keer eens over iets anders
Corrie.
K. Luvk, Leiden. Alles prima in orde.
R«»in Peschier, Noordwijk. Ook alles
goed.
Riet Witteman, Noordwijk. 't Was
niet moeMijk hè!
L. J. A. Reizevoort. Leiden. Ik moet
bet voor de kleintjes niet te moeilijk
maken.
C. Stapels, Leiden. Met belangstelling
heb ik het stukje gelezen en me dunkt
dat het de grote kinderen wel zal inte
resseren Ik zal er eens met de redac
teur over praten, en uw stukje voor
lopig bewaren, we hebben nog kopie
genoeg.
TOEN KABOUTER POM JARIG WAS
Het was eind december en kabouter
Pom zou 3 januari jarig zijn. De andere
kaDouters naaden ieder een pakje ge
maakt. Wat was Pom nieuwsg.eng. Lin-
denjK was het 3 januari. i_ne morgen
g-nö net oeiieije ai gauw. Hij kleeude
zien vlug aan en toen hij binnen kwam
begonnen ze allemaal te zuigen: „Lang
zal hij leven". Daarna kreeg hij zijn
eerste pakje. Hij deed het open en
er sprong een muisje uit. In het tweede
zat een treintje en in het derde een
jasje en een broekje. Die morgen aten
ze gebakken aardappelen, pannekoek
jes en pudding toe. Na het eten gingen
ze spelletjes doen. Eerst verstoppertje.
Pom ging in een struikje zitten, naast
een diKke boom. Ze vonden hem pas een
half uur later. Toen gingen ze tikkertje
doen. De drie bomen bij een gracht wa
ren honk. Om 12 uur gingen ze eten en
toen gingen Pom en Wipneus met het
nieuwe treintje spelen, 's Avonds gin
gen ze kaarten en ze mochten allemaal
laat opblijven. Ze hadden een fijne dag
gehad.
HOE NELLIE GEPLAAGD WERD
Nellie heeft een nieuwe jas gehad,
maar vader had gezegd: „Nellie je hebt
nu die jas gehad, dus dan moet je moe
der de hele week goed helpen".
vader" antwoordde Nellie
dag, dinsdag en woensdag had ze
flink geholpen, tot ze opeenfc
donderdag geen zin meer had. Ze zei
dat ze huiswerk moest maken.
„Ja, dat is goed, maar dan opschieten,
want je moet nog helpen", zei moeder.
Nellie dacht, ik ga heel langzaam schrij
ven en na 10 minuten, toen moeder riep,
was ze nog niet klaar. Toen deed moe
der het zelf maar. Maar toen 't zater
dag was, vroeg vader aan haar, waar
om ze donderdag niet geholpen had.
„O, ik moest huiswerk maken".
„Ja, dat is wel zo, maar je hebt op
zettelijk langzaam gewerkt. Is dat zo?"
„Ja vader, ik had geen zin om te
helpen".
Onder vriendinnen. „Willem
heeft gezegd, dat-ie, als ik hem niet
trouwen wil, gek zal worden!"
„Nou zeg! En gisteren heeft-ie mij
gevraagd hem te trouwen!"
„Zie je wel? Het komt uit!"
„Is het nog erg ver naar de jeugd
herberg?"
Hij vond er geen. Het kantoor
personeel van een grote fabriek zette
iedere middag een kopje thee, maar
het scheen wel dat het afgelopen was,
want bij het schoonmaken had één
van hen de tuit van de theepot afge
stoten. Maar, door middel van een
collecte zou er een nieuwe komen. De
jongste bediende werd uitgestuurd
om net zo'n theepot te gaan kopen.
Uren later kwam hij terug en
zonder theepot.
Hij had er géén kunnen vinden.
„Overal zaten de tuiten nog aan!"
zei hij.
Practisch. H-: „Weet je het ver
schil tussen een taxi en een tram?"
Zij: „Nee".
Hij: „Mooi, dan nemen we dade
lijk de tram!"
was ze al om zeven uur wakker. Vader
was al beneden. Wat hoorde ze toch
telkens? 't Leek wel een jankende kat,
die buiten liep. Hé, daar was het weer
Nou, ik ga naar beneden hoor! Ik ben
zo benieuwd wat ik krijgen zal. Marjo
holde de trap af en stond in de kamer
Vader, die haar al gehoord had, ver
borg iets onder zijn jasje. Marjo wenste
hem goede morgen en vader feliciteerde
haar. Tegelijk sprong er een hondje
onder vaders jas vandaan.
„lis dat voor mij?" vroeg Marjo. Wat
was ze blij' Ze speelde er de hele dag
mee en 's avonds zei ze tegen mama:
„Dat was nou een echte verrassing.
Goede oplossingen van: Peter v. d
Werf, Leiden; Truus Duivenvoorde, N.w
hout; Dik Clemens, Lisse; Peter Karre-
ir.an. Voorschoten; Tinie Hoogervorst, Ter
Aar; Jan Olsthoorn, Voorschoten; Gerda
Klarenbeek, Alphen; Carla Oude Elfe
rink, Lelden; Leo de Hollander, Zoe-
terwoude; Tlny Cornelisse, Zevenhoven;
Dora Duynhoven, Warmond, Gerry
Duynhoven, Warmond, Elskc v. Remundt
Leiden; Huubje v. Remundt, Leiden;
Peter Doeswijk, Lelden, Corrie v. d
Voort, Oegstgeest.
DE TUIN VAN FRITS
Dat ging te ver! Anti-rook-ma-
niak: „En het is u niet bekend, dat de
kannibalen geen mensen eten, die ta
bak roken?"
Toehoorder: „Maar je zult toch niet
van ons eisen, dat we met de smaak
van de kannibalen rekening houden?"
De voorzichtige. „Ik zoek een
voorzichtige chauffeur, een man die
niets waagt."
„Dan moet u mij hebben, mijnheer!
Ik zou zelfs graag m'n salaris bij
vooruitbetaling ontvangen."
M$ndi
noeder
was al blij. Nellie begon te huilen
vader zei: .Kun je niet eens tegen een
grapje?" en hij begon te lachen. Nellie
mocht haar jas houden.
EEN VERRASSING
Het was zattrdagavond. Marjo was i
zondag jarig. Moeder zei: „Ga maar I
gauw naar bed, want morgen zal het j
wel een uurtje later worden". Margo 1
ging dus gauw naar bed. Ze droomde
's nachts dat ze al Jarig was. 's Morgens
DE STEEN. DIE LIEFHEEFT
Reeds heel vroeg kenden de Chinezen „Zie je wel, het heeft helemul niets
de magnetische steen en ze noemden hem uitgemaakt, dat wij het raam hebben
de steen, die liefheeft, omdat het ijzer opengelaten, toen we door de tunnel
aantrok, zoals een liefhebbende moeder l
haar kinderen tot zich trekt.
Aan hele deftige voertuigen was een
wijzer bevesugd, die altijd naar het zui-
den wees, deze kompasnaald werd door
een klein mannetje in een uitgestrekte
arm gehouden. En dit figuurtje stond zo,
dat hij alle kanten heel kon draaien. Met
behulp van deze wijzer kon de keizer
de weg door het verre onbewoonde ge
bied van zijn machtige rijk vinden.
De oude Grieken en Romeinen wisten
ook al iets over magneten, dat blijkt uit
deze zeldzame sage, waarover de Romein
se schrijver Plinius schrijft:
„Aan de rivier de Indus liggen twee
bergen", schrijft hij, „de éne houdt ijzer
vast, de ander staat ijzer af. Beklimt men
de eerste berg, met ijzerbeslagen schoe
nen. dan kan men bijna geen voet ver
zetten. Beklimt men echter met dezelf
de schoenen de andere berg, dan wordt
men met grote kracht afgestoten.
Schepen moeten oppassen, niet te dicht
bij de berg te komen, die ijzer aan
trekt, want dan worden alle ijzeren
spijkers uit de planken van het schip
gerukt zodat het schip uit elkaar valt,
dat is de mening van Plinius.
„Nu nog een vlotte mars en de was Is
weer droog."
Dc loterij. De voorzitter van een
weldadigheidscomité kwam bij een
schatrijke, maar erg gierige boer, die
nooit getrouwd geweest was.
„Meneer Klinkhamer", begon de
voorzitter heel voorzichtig, „die ar
me weduwe Gerritsen is er niet zo
goed aan toe en nu hebben we een
kleine loterij georganiseerd. Zoudt u
nu ook een paar lootjes willen ne
men?"
„Ik zou je danken", verzette de gie
rige boer zich, „ik zou werkelijk niet
weten, wat ik met die oude weduwe
zou moeten doen, wanneer ik haar
per ongeluk zou winnen!"
Op het plaatjes hierbcn zie je alle
maal bloemetjes die Fritsje in de tuin
gezaaid heeft. Frits staat er zo naar te
kijken en opeens ondekt hij, dat er 2
bloemetjes zijn, die precies gelijk zijn.
Zien jullie het ook. Schrijf dan op een
briefkaart de oplossing. Je kan er een
mooi boek mee winnen.
EEN KLEIN STOOMBOOTJE
Hier is een klein vaartuigje,
wat jullie gemakkelijk uit 'n
stuk lijst kunt knutselen. Op
de tekening kan je de aparte
stukken zien.
1) Is de lijst uitgesneden
bovenkant.
2) Van opzij gezien 2 maal
maken.
3) De stoomboot van bo
ven en opzij gezien.
4) De schoorsteen van op
zij gezien.
De mast en vlaggenstok
zijn luciferhoutjes. Het gehele model is
pl.m. 10 cm. lang. als het goed lukt
l eens maken,
hten met lu-
TANTE JO EN OOM TOON
„Zo zou ik wel de hele dag met je
kunnen zitten Henk".
„Hmmmde boot kost 1.20
per uur".
Daarom. „Waarom ben jij eigen
lijk zo'n pessimist, Jan?" vraagt
Kees.
„Dat zal ik je zeggen, Kees; Ik heb
namelijk eenmaal aan een optimist
een tientje geleend, en dat heeft me
genezen!"
Op school. „Dus nu weten we
kinderen, dat warmte de verschillen
de stoffen doet uitzetten en koude ze
doet krimpen. Wie van jullie kan me
daar nu eens een goed voorbeeld van
geven?"
Toen stak een van de kleinsten de
vinger op en zei: ,,'s Zomers zijn de
dagen langer dan 's winters, meneer!"
Geen arme mensen. Een make
laar was bezig een van zijn gegadig
den een huis aan te praten. Opeens
vroeg de toekomstige koper:,, Maar is
het niet een verschrikkelijk arme om
geving hier?"
„Arm meneer? Geen sprake van.
Het minste wat de mensen bij u zullen
komen lenen is 'n tientje!"
(77)
ALBERT SCHWEITZER
27. Een paar jaar later moest Albert
zijn eindexamen doen. Hij was langza
merhand een goede leerling geworden,
maar zijn eindexamen was toch niet zo
mooi, als hij gehoopt had. En zijn broek
was daar de schuld van. Zijn familie
had het nog steeds niet erg breed en
Albert had van een oude oom een zwarte
jas geërfd. Maar hij had er geen pas
sende broek bij. Hij wilde zijn vader
niet op onkosten jagen en daarom vroeg
hij zijn oom of hij diens broek mocht le
nen voor zijn eindexamen. Oom was kort
en dik en Albert was groot en slank.
Toen hij de broek op de dag van het
examen aantrok bleek, dat die nauwe
lijks tot aan zijn enkels kwam, ofschoon
hij de bretels nog wat verlengd had met
touwtjes. Aan de bovenkant kwam een
stuk wit hemd tevoorschijn en van ach
teren was het nog erger.
28. Zijn klasgenoten brulden van het
lachen toen ze Albert in dit pontificale
pak zagen. Toen ze de examenkamer
binnengingen, waar de leraren en exa
minators in een rij zaten konden ze nog
steeds niet ernstig blijven. De leraren
ontdekten, waarover ze lachten en glim
lachten zelf mee. Behalve de voorzitter
van d e examencommissie een strenge,
vreemde rektor. die een geërgerde op
merking over het luidruchtig binnenko
men van de jongens, maakte. Toen hij
merkte, wat de reden van deze vrolijk
heid was, dacht hij, dat er 'n grap uit
gehaald was en om „de geestige kerel"
eens eventjes op zijn nummer te zetten
riep hij hem bij zich en examineerde
hem streng in alle vakken.behalve
in wiskunde, want daarvan had hij zelf
niet het minste verstand. Toch verliep
het examen niet erg slecht, omdat Al-
bert vooral in de geschiedenis goed de
weg wisten geschiedenis was het
vak, waar de rektor het meeste van
hield.