qezeqenöe
kerstnacht
De Kerstroos
„Daer groeft een edel crui|t"
DINSDAG 24 DECEMBER 1957
DE LEIDSE COURANT
KERSTNUMMER
TP OND AG MORGEN in het laatst
van november. Naast zich hoort
Sonja Denny's regelmatige ademha
ling. Zelf is ze al een hele tijd wak
ker, maar ze heeft zich onbeweeglijk
stilgehouden, om zijn slaap niet te
storen. Langzaam en moeizaam heeft
ze het daglicht door zien breken. Ze
heeft liggen luisteren naar de vreem
de stilte, die bij een zondagmorgen
hoort en waarin alle vertrouwde, da
gelijkse geluiden ontbreken. Maar
c'eze morgen is er in de stilte nog
iets anders. Een ondefinieerbare wij
ding, alsof de natuur ademloos wacht
op een wonder, dat te gebeuren staat.
Dan ziet ze, dat het is gaan sneeuwen.
Geluidloos dalen de witte vlokken
neer. Ze ziet ze langs het venster
r.eerdwarrelen en als gefascineerd
hecht haar blik zich eraan vast.
Het is de eerste sneeuw dit jaar
en opeens maken alle emoties, die
sneeuw in haar kinderjaren in haar
opwekten, Ach in haar los. Het is een
zachte opwinding, een soort verruk
king als bij het zich voltrekken van
een sprookje, dat eindeloos veel be-
lofteh inhoudt
WAT ZOU ALLES MOOI en heer-
lijk kunnen zijn, vooral nu, als
dat andere er niet was.... De pijn,
die al maandenlang aan haar hart
knaagt eu langzamerhand is gaan
culmineren in een dodelijke angst.
Ook over de blankheid van de
sneeuw, die nü de aarde gaat bedek
ken en alles, wat hinderde, moest
wegstrijken of liefderijk omhullen,
strekt zich de schaduw uit van wat
hen boven het hoofd hangt
IJl en onwezenlijk breekt het ge
luid van de zondagse kerkklokken
door de stilte heen. Ze hoort Denny
naast zich bewegen. Als ze haar
hoofd naar hem toewendt, ziet ze dat
zijn ogen open zijn en met een blik
vol tederheid op haar rusten. Hij
strekt zijn arm naar haar uit en ze
nestelt zich met haar hoofd in het
holletje tussen zijn hals en schouder.
Nu zou ze zich veilig en beschermd
moeten voelen; maar de schaduw
blijft. Het is een schaduw, die zelfs
Denny niet van haar af kan nemen.
Hij bedreigt hen beiden.
„Nog een maand, liefste", fluistert
hij met zijn lippen tegen haar oor.
„Ons kindje wordt een kerstkindje"
Dan laten de tranen zich opeens niet
meer weerhouden. Geluidloos drui
pen ze langs haar wangen en maken
een natte plek op zyn pyamajasje.
„O, huil niet.'liefste", smeekt hij. „Al
les komt nog wel terecht". „Maar
waar moet zijn wiegje staan?" vraagt
ze verstikt. ,.Zal het met ons kindje
net zo gaan als met het echte Kerst-
kindeke? Zal er nergens een plekje
voor hem zijn?"
X7O0RZICHT1G DRUKT HIJ haar
nog dichter tegen zich aan. Ze
hebben alleen maar eikaars warmte
om zich aan te warmen. Hun enige
schuilplaats in de grote, vijandige we
reld om hen heen vinden ze in el-
kaars armen.
„We zullen het morgen weer pro
beren en overmorgen. We hebben r.og
een wéék!" Zijn stem klinkt troos
tend en hoopvol; maar in hem knaagt
dezelfde angst als in haar. Ze trach
ten die voor elkaar te verbergen,
maar de angst is bezig hen elk voor
zich te verpletteren. tj
„We hebben nog twee adressen
praat hij zachtjes door. „Als dat ook
niet lukt, zal ik naar moeder gaan
Het blijft een ogenblik volkomen stil
tussen hen, dan zegt Sonja toonloos
en vermoeid: „Het zal niet helpen.
Nee, het zal niet helpen; hij weet het
maar al te goed. Maar het zal..toch
geprobeerd moeten worden. Hij zal
de zware gang moeten doen. Het wa
ter is hun immers tot de lippen ge
slegen.
Als hij aan zijn moeder denkt, is
het of hij een afgesloten weg voor
zich ziet liggen. Een hoge muur rijst
voor hem op; hy weet niet wat daar
achter ligt. Zijn begrip schiet te kort,
cm dat te kunnen bevatten.
Toch is ze een goede moeder ge7
weest Streng in haar principes, maar
rechtvaardig. Ze hield van haar kin
deren heeft hun steeds gegeven, wat
ze nodig hadden en méér dan dat.
Vader was overleden zonder iets na
te laten, maar moeder had geld en
zo heeft het hun nooit aan iels ont
broken. Ze konden in het mooie,
grote huis blijven wonen. Ziin beide
zusters ziin er uit getrouwd. Hij was
gaan studeren. Hij wist. dat moeier,
hoewel ze hem nooit uitbundig prees,
trots on hem was en veel van hem
verwachtte. Ze was een gesloten, on
buigzame wouw; zonder dat ze er
ever praatte, wist hij, dat ze de weg
voor haar enige zoon uitgestipoeld
had en daar niet vanaf zou wij-t^n.
En hij had zich naar haar gevoegd,
cmdat hii van nature meegaande was
en van kind af het vaste vertrouwen
had bezeten, dat zijn goede, stense
moeder alles het beste wist.
TOT HIJ SONJA leerde kennen.
Sonja was een wees. Ze had
weinig vreugde gekend in haar jeugd.
Ze maakte op hem de indruk van een
tere bloem, die snakte naar wat zon
neschijn. om zich eindelijk te kunnen
ontplooien. Ze werkte op een klein
kantoor; ze verdiende een bescheiden
salaris en woonde op een armoedig
kamertje. Opeens was er voor nem
niets zo belangrijk dan om Sonja een
veilig tehuis, een beschermd bestaan
te geven. Het zou te lang duren, om
zijn studie af te maken. Hy wilde zo
gauw mogelijk met haar trouwen.
Hij vertelde het zijn moeder. Wat
hij hoopte, wist hij niet precies. Mis
schien had hij zich er een vage voor
stelling van gemaakt, dat alles toch
zou kunnen blijven zoals het was;
dat moeder Sonja een plaats in het
grote huis zou geven en hem de ge
legenheid. gaf om af te studeren. Maar
voor de eerste maal leerde hij haar
ijzerharde, onverzettelijke wil ken
nen.
„Daar komt natuurlijk niets van
in", zei ze rustig. „Je zult eerst af
studeren. Daarna kunnen we zien, of
dit meisje geschikt is, je vrouw te
worden". Misschien als moeder an
ders, zachter, inschikkelijker gerea
geerd had; misschien wanneer ze ge
zegd had: „Jongen, het is beter, dat
je eerst je studie afmaakt. In die tijd
kan Sonja hier bij ons een thuis vin
den. Ze kan zo vaak komen als ze
wil", misschien dat hij dan de rede
lijkheid van haar woorden ingezien
en zich ernaar geschikt had. Maar
deze toon van haar, de geringschat
ting, die opgesloten lag in de manier,
waarop ze zei: „Dan zullen we wel
eens zien of „dat meisje" geschikt is
je vrouw te worden", deden een
nooit vermoede opstandigheid in hem
oplaaien. Hij was het, die zou beoor
delen of Sonja geschikt was, om zijn
vrouw te worden; niét moeder. En
als het dan niet goedschiks ging, dan
maar hard tegen hard.
LJIJ HAD EEN goede baan gevon-
den. Niets stond hun huwelijk in
de weg, als ze nu nog maar woon
ruimte konden vinden. Ook déar-
rree hadden ze geluk gehad. Ze kre
gen een zitkamer, slaapkamer en keu
kentje in een huis, dat door een we
duwe bewoond werd en dat te groot
voor haar geworden was, nadat haar
kinderen geëmigreerd waren.
Er was maar één „maar" bij. Over
een jaar zou de weduwe zelf ook naar
Canada vertrekken, ora bij haar kin
deren te gaan wonen. Dan wenste de
huiseigenaar zelf de beschikking over
het huis te hebben en zou,de inwo
ning dus onherroepelijk moeten ver
dwijnen. Een jaar leek nog zo ver
weg. Veel te ver om je er nu al druk
over te maken. Nü hadden ze een
woning; nü konden ze trouwen; over
een jaar zouden ze wel weer verder
zien.
Voor het huwelijk waren er nog
harde woorden tussen Denny en zijn
moeder gevallen. Ze had tenslotte
toestemming gegeven, maar ze was
niet bij de huwelijksvoltrekking te
genwoordig geweest. En ze had ge
zegd: „Op mij hoef je niet meer te
rekenen. Je hebt je eigen weg ge
kozen, ga die dan! Maar als er moei
lijkheden komen, hoef je by my niet
aan te kloppen". Halsstarrig was ze
blijven weigeren, kennis met Sonja
te maken. Nooit hebben ze meer iets
van elkaar gehoord.
„Wil je het je moeder niet laten
weten? had Sonja gevraagd, een
paar maanden nadat de baby zich
had aangemeld. „Als het kindje er is,
zullen we haar een geboorteberirht
sturen en haar reactie afwachten. Nu
lijkt het me nog niet de geschikte
tijd", had Denny geantwoord. Hij
leed onder de breuk met zijn moe
der, maar hij wilde Sonja niet bloot
stellen aan een nieuwe vernedering.
Zij was het nu bij wie hij hoorde en
voor wie hij verantwoordelijk was.
Het leven schonk hem overigens
een grote vergoeding. In zijn werk
ging alles prima; zijn huwelijk was
méér dan gelukkig; ze woonden pret
tig. En dan was daar nog het vooruit
zicht op het kindje, dat komen ging.
Het kindje, dat beloofde een kerst
kindje te zijn.... Omdat het leven
in ieder opzicht zo goed en gelukkig
verliep, was het misschien niet zo
verwonderlijk, dat ze nooit dachten
aan de tijd, dat ze hier weg zouden
moeten.
1 AUGUSTUS BRACHT de wedu-
we, bij wie ze inwoonden, het
hun in herinnering: „U denkt er toch
nog wel om, dat u 1 december zult
moeten vertrekken? Hebt u al eens
naar iets anders uitgekeken?" „Nu
al? Maar dat heeft toch nog de tijd.
We hebben nog vier maanden!" „Voor
een jong gezin met een baby op komst
zou het wel eens moeilijk kunnen zijn
onderdak te vinden", zei de weduwe
v/eifelend. Nog waren ze niet veront
rust. De eerste keer hadden ze woon
ruimte gevonden, waarom nu dan
niet? Vol optimisme begonnen ze
adressen te verzamelen en gingen er
samen op af.
Het werd het begin van een lange
iydensweg. Overal waar ze kwamen
eri vriendelijk werden binnengelaten
zagen ze na enkele ogenblikken de
gezichten veranderen, stug en onwil-
lend worden en kregen ze onverbid
delijk te horen: „Een baby? O nee,
daar beginnen we niet aan hier in
huis". Ze troostten elkander- er zou
den heus ook wel mensen te vinden
zijn, die minder liefdeloos dachten;
die méér hart en naastenliefde beza
ten; die begrepen, dat een klein
kindje toch recht had op een plekje,
waar zijn wiegje kon staan.
Die mensen bleken er niet te zijn.
Hun kindje bleek de grote hinder
paal te zijn, waar alles op afstuitte.
Het was bij niemand gewenst. In heel
de grote stad was nergens een plekje
waar hij met liefde ontvangen zou
kunnen worden. En in de harten van
deze twee jonge mensen groeide de
wanhoop tot vertwijfeling. Wat moes
ten ze beginnen? Waar moesten ze
heen, nu de tijd zo angstig begon te
dringen?
Denny's hart brak van ellende, om
dat hij Sonja de veiligheid en de
zekerheid niet geven kon, die zij nu
méér dan óóit behoefde. Aan Sonja
knaagde de pijn om het kindje, dat
geen plekje gegund werd in een we
reld, die aan eigen kou en zelfzucht
ten onder dreigde te gaan. En nog
probeerden ze zich voor elkaar goed
te houden. Nog wilden ze elkaar zo
veel mogelijk sparen. Nog was er
hun glimlach, die voor de ander de
schaduwen trachtte te verjagen. En
in hen beiden lag in het dienst- van
hun onderbewustzijn een gedachte,
die zich niet uitspreken liet.
T^OT DENNY op deze geluidloze
zondagmorgen, waarin de eerste
sneeuwvlokken zachtjes neerdalen,
er opeens uitdrukking aan geeft: „Als
het met die twee laatste adressen ook
niets wordt, zal ik naar moeder
gaan...." En zachtjes, oneindig moe
antwoordt Sonja; „Het zal niets hel
pen.
Maar het grote huis staat er. Er is
ruimte voor hen allen. Het zal toch
haar kleinkind zijn. Kan er één
grootmoeder bestaan, die haar klein
kind zijn veilig, warm plekje zou mis
gunnen; die zou willen, dat hij als het
Kind van eeuwen geleden op een
koude Kerstnacht zomaar érgens ge
boren werd, vanwaar hij later weer
verdreven zou worden? Ze kunnen
voor Sonja plaats bespreken in een
ziekenhuis, ja dat wel, maar waar
moet hij zijn vrouw en kind daarna
heen brengen in deze onherbergzame
wereld?
Denny, zo groot als hij is, zo graag
i als hij dat,wat hem boven alles lief
is, wil beschermen, voelt zich hulpe
loos en tot stikkens toe benauwd
tegenover de vijandigheid en onwel
willendheid, die overal om hem heen
de deuren naar warmte en veiligheid
voor hem en zijn gezin gesloten heeft
Diep uit zijn benarde hart welt de
instinctieve oerkreet van het in nood
verkerende kind omhoog: „Moe
derhélp
Stil en zonder spreken blijven ze
tegen elkaar aanliggen, zich vast
klampend aan dit samen-zijn, dat het
enige is, wat hun in hun benauwenis
is overgebleven. Ze luisteren naar het
ijle gebeier van de kerkklokken en
staren door de mist van hun traden
naar de neërdwarrelende sneeuw
vlokken en denken aan de kerstnacht,
die zo angstig dichtbij komt en waar
in er een plaatsje voor de wieg van
hun kind moet zijn
„Ik neem je mee naar moeder",
heeft Denny gezegd. „We zullen
samen gaan. Als ze je ziet, zal haar
hart zich verzachten.Sonja heeft
stil geknikt. Ze gelooft er niet in. Ze
verwacht er niets van. Ze is alleen
maar bang voor de ontmoeting. Maar
het moet volbracht worden. Het moet,
voor het kindje
ZE ZITTEN tegenover haar in de
voorkamer, die Denny zich nog
zo goed herinnert uit een zorgeloze
jeugd en waarin niets veranderd
schijnt te zijn. En toch voelt hij ook
hier de vijandigheid op hem toesprin
gen. Het komt door het gezicht van
zijn moeder, die alleen hém aankijkt
en doet of Sonja niet bestaat. Haar
gezicht verzacht zich niet, terwijl ze
naar zijn verhaal luistert. De ogen
blijven'koel en onbewogen. En als
hij tenslotte met grote inspaning het
verzoek uit zich wringt: „Moeder.
we hadden gedacht. is 't niet mo
gelijkdat we hierhet huis
is immers groot genoegsnijdt
haar kille stem zijn woorden af: „Ik
wist, dat de moeilijkheden zouden
komen. Ik heb je ervoor gewaar
schuwd, maar jij moest je zin door-
HOE IS DE KERSTROOS nu
eigenlijk aan haar naam geko
men? Wy zullen u dit eens vertellen.
Het dochtertje van een der her
ders had Jezus ook gaarne een ge
schenk gegeven, maar haar vader was
daarvoor te arm. Hij bezat vrijwel
niets, zelfs geen lammetje. Moede
loos dwaalde het meisje over de dik-
besneeuwde velden van Efrata, toen
er opeens een engel kwam, die met
zijn vleugels de sneeuw aanraakte,
waarna overal uit de grond bloeien
de rozen ontsproten, die het meisje
plukte om ze de Heiland te kunnen
aanbieden. Zo zijn de kerstrozen ont
staan, ze dienen nu nog steeds voor
versiering tijdens de Kerstdagen.
En nu iets over de behandeling van
deze plant. Eerst de opmerking, dat
de kerstroos niets gemeen heeft met
de ons bekende rozen, ze is er zelfs
geen familie van.
Ontvangt ge een dergelijke sierlijke
plant, plaats haar dan niet te warm,
want kunstmatige warmte en dan
vooral de gemeenlijk droge warmte,
kan ze maar heel slecht verdragen. U
zult er langer plezier van hebben,
indien zij geplaatst wordt in een on
verwarmd vertrek, doch wel vorst-
vrij natuurlijk en zoveel mogelijk in
het licht.
Is zij uitgebloeid, dan heeft deze
plant als tuinplant nog veel waarde,
maar dan vraagt zij een goede ver
zorging. Men mag een uitgebloeide
plant niet buiten zetten terwyl het
nog vriest, u dient hiervoor open
weer af te wachten.
Zij vraagt dan een goed plaatsje,
waarbij u er rekening mede moet
houden, dat zij het in de volle zon
niets naar haar zin heeft. Tydens de
zomermaanden staat zij het liefst op
een licht beschaduwd plaatsje, in
grond, waaraan wat oude stalmest is
toegevoegd. Ze zal u er dankbaar
voor zijn.
Ook buiten in bloei.
In een normale winter kunnen
kerstrozen, die buiten staan, heel
goed in bloei staan omstreeks de
Kerstdagen, als men maar de goede
soort heeft gekozen. Kerstrozen met
purperen bloemen bloeien pas in het
voorjaar. U moet om met de Kerst
een bloeiende plant te hebben, de
soort nemen, die heet „helleborus
niger", waarvan verschillende ver
scheidenheden onder fantasienamen
in de handel voorkomen.
Wanneer u eenmaal zo'n plant be
zit, kunt ge die ook zelf in huis ver
vroegen. Wij willen hiermede niet
zeggen, dat ze buiten staande niet
zou bloeien, doch ze heeft bij regen
achtig weer veel last van opspattende
modder. Wanneer zo'n plant in no
vember met een flinke kluit aarde
uit de grond wordt genomen en in
een pot wordt gezet, en binnen wordt
gebracht tegen dat de bloemknoppen
cpenkomen, zal men er veel genoe
gen van hebben.
Wilt ge tijdens de Kerstdagen ge
nieten van een bloeiende, in de ka
mer staande kerstroos, vergeet dan
niet haar iedere avond naar een niet-
verwarmd vertrek (wel vorstvrij) te
brengen. Wij geven toe, dat door deze
temperatuurverschillen de bloei wat
korter zal zijn, maar daar staat te
genover dat u wel van de plant ge
niet» als zy in de huiskamer staat.
drijven. Ik heb je ook gezegd, dat je
op mij niet hoefde te rekenen".
„Maar moeder, zij verwacht een
kind!" roept hij gefolterd. Eén ogen
blik glijdt haar blik over Sonja. Het
is de eerste maal, dat zij haar schoon
dochter schijnt op te merken. Haar
blik is genadeloos. „Dat is jullie zaak;
met de mijne", zegt ze hard.
Denny staat op. Een golf van ont
moediging, zó hoog, dat hem de adem
bijna ontnomen wordt, slaat over hem
heen. Hij legt zijn arm om zijn vrouw
heen. „Laten we weggaan", zegt hij
verstikt.
Tot ze hun huis bereiken, wordt er
niet tussen hen gesproken. Wat zou er
te zeggen zijn? De laatste deur is on
herroepelijk voor hen toegeslagen.
Ze hebben niets anders dan elkaar.
Niet eens een plekje voor hun kind.
Hij installeert haar in het makkelijke
stoeltje voor het vuur. dat nog maar
zo korte tijd hun eigen haardvuur
zijn zal. De tederheid, die voor haar
in hem opwelt, is hartverscheurend.
r\E STORM LOEIT om het grote
huis. Heel de nacht ligt de oudere
vrouw te luisteren naar het zwiepen
van de takken en het vreemd flui
tend zingen door de boomtoppen.
Tegen de morgen gaat de wind lig
gen en wordt alles in een onwaar
schijnlijk stilte gehuld. Uit een lood
grijze hemel beginnen opnieuw de
zachte, blanke sneeuwvlokken op
aarde neer te dalen.
Ze is een gelovige vrouw, of heeft
althans altijd gemeend dit te zijn. Ze
heeft oprecht getracht het goede te
doen en haar kinderen daarin voor
te gaan. Haar gedachten glijden naar
het naderend kerstfeest. Altijd is er
in hun huis een grote boom geweest,
vol stil flonkerende kaarsjes. Ze ziet
in haar herinnering de sereen opge
heven kindergezichten, de aandach
tige ogen, waarin zich het kaarslicht
weerspiegelt. In die sfeer heeft ze hun
ieder jaar het oude kerstverhaal ver
teld. Ze heeft met hen gesproken
over het kerstkindje, dat eeuwen ge
leden in de heilige nacht in een stal
in Bethlehem is geboren, omdat zijn
ouders geen beter plekje voor hem
hadden kunnen vinden. En toch was
dit kind voorbestemd geweest, de
Liefde in de wereld te brengen en
vrede in alle mensenharten.
En dan hadden ze samen het „Stille
nacht, heilige nachtgezongen
En hun huis was een haven van
Liefde geweest. Liefde voor elkaar.
En liefde, die naar buiten werd uit
gedragen
Wanneer was er verandering in ge
komen? Wanneer was afgunst boos
heid, verbittering en onbarmhartig
heid in de plaats van de Liefde geko
men? Dat was begonnen toen Denny
haar zoon, op wie haar verwachtingen
zo hoog gespannen waren, tegen haar
in verzet gekomen was; een andere
vrouw boven haar verkozen had en
zijn eigen onverantwoordelijke weg
gegaan was. Onverantwoordelijk?
Maar was het dan ook niet de Liefde
geweest, die hem gedreven had?
Het had alles anders kunnen zijn
geweest. Het had goed en waardig en
liefdevol opgelost kunnen -worden,
als niet haar jalouzie en eigenliefde
groter waren geweest dan haar liefde
en mildheid voor anderenOpeens
ziet zij het vrouwtje voor zich, op
wie zij zo bitter jaloers is geweest
en die zij daarom zo fel gehaat heeft.
De éne blik, die zij die middag op
Sonja geslagen heeft, heeft haar beeld
onuitwisbaar in haar geest gegrift.
Het smalle, bleke gezichtje, waarin de
stille ogen donker en zo droevig
stonden. Een tenger, weerloos
lichaam, waarin zij het kind droeg.
Het kind, waarvoor geen plaats was
op de wereld van de grote mensen.
Het kind voor wie zich bij voorbaat
alle deuren sloten. Het ongewenste
kinddat haar kleinkind zou
zijn.
Ï^E TRANEN, die langzaam en ver-
lossend haar ogen beginnen te
vullen, breken zich door de dam van
opgekropte verbittering en stelsel
matig gevoede hardheid in haar ziel.
Als weldadige regen begint de Liefde
in haar neer te vloeien en doet de
ijskorst om haar hart versmelten.
Heel stil wordt het binnen in haar.
Zo stil, dat het lijkt, of ze opgehou
den heeft te ademen. Zij moet het met
zich laten gebeuren. Het verzet is ge
broken. Ze weet, dat ze zich overge
geven heeft. Maar deze overgave is
de machtigste en zegenrijkste over
winning, die ooit een mens behalen
kan. De overwinning op het eigen-ik.
Het is God's Liefde, die haar aan
raakt, in alle zachtheid, alle mildheid,
alle vergevingsgezinde goedheid en
vol van^ eindeloze genade. En omdat
God haar liefheeft, kan zij het hoofd
buigen en alle mensen liefhebben.
In de stille kerstnacht wordt de
zoon van Sonja en Denny geboren.
Zijn roze wieg staat in de zachte glans
van de kaarsjes in een kleine boom
die liefdevolle handen in een hoek
van de kamer hebben geplaatst en
aangestoken.
Het zijn de handen van de groot
moeder die het kindje zacht en teder
optillen, om het#bij zijn moeder neer
te leggen. Twee paar vrouwenogen
ontmoeten elkaar in een blik van be
grip, die ouder is dan alle tijden.
„Dank u moeder", fluistert Sonja.
op ROKEN stond vroeger zware straf.
E'EN GEWOONTE, walgelijk voor het oog, afschuwelijk voor de
neus, schadelijk voor de hersenen, gevaarlijk voor de longen
en in haren zwarten, stinkenden reuk 't meest gelijkende op de bo
demloze poel van de Styx.met die woorden verketterde Ja
cobus I het roken.
En de vorst deed in zijn ijver nog meer, hij vaardigde er een harts
tochtelijke veroordeling tegen uit in de „Counterblast to Tobacco".
In Rusland ging men nog verder: het roken werd in dat land
streng verboden en overtreding werd de eerste maal met de knoet
en de tweede maal met de dood bestraft.
In Nederland werd aanvankelijk het roken eveneens streng ver
oordeeld. De Brabantse dichter, Adriaan Poorter, gaf deze sedertdien
beroemd geworden uitspraak: „Van den taback sterven de verkens
en de mensdhen vaeren der niet veel beter af".
Kerkeraadsleden lieten nieuwe lidmaten beloven: ,,'t fenij-
nigh cruyt toeback, een werek ende inventie des satans, te vlieden
als een pestlucht.
Wat zouden die brave mensen zeggen als ze de huidige strijd om
deze „inventie des satans" konden beleven?
(Nadruk verboden)