qezeqenöe kerstnacht De Kerstroos „Daer groeft een edel crui|t" DINSDAG 24 DECEMBER 1957 DE LEIDSE COURANT KERSTNUMMER TP OND AG MORGEN in het laatst van november. Naast zich hoort Sonja Denny's regelmatige ademha ling. Zelf is ze al een hele tijd wak ker, maar ze heeft zich onbeweeglijk stilgehouden, om zijn slaap niet te storen. Langzaam en moeizaam heeft ze het daglicht door zien breken. Ze heeft liggen luisteren naar de vreem de stilte, die bij een zondagmorgen hoort en waarin alle vertrouwde, da gelijkse geluiden ontbreken. Maar c'eze morgen is er in de stilte nog iets anders. Een ondefinieerbare wij ding, alsof de natuur ademloos wacht op een wonder, dat te gebeuren staat. Dan ziet ze, dat het is gaan sneeuwen. Geluidloos dalen de witte vlokken neer. Ze ziet ze langs het venster r.eerdwarrelen en als gefascineerd hecht haar blik zich eraan vast. Het is de eerste sneeuw dit jaar en opeens maken alle emoties, die sneeuw in haar kinderjaren in haar opwekten, Ach in haar los. Het is een zachte opwinding, een soort verruk king als bij het zich voltrekken van een sprookje, dat eindeloos veel be- lofteh inhoudt WAT ZOU ALLES MOOI en heer- lijk kunnen zijn, vooral nu, als dat andere er niet was.... De pijn, die al maandenlang aan haar hart knaagt eu langzamerhand is gaan culmineren in een dodelijke angst. Ook over de blankheid van de sneeuw, die nü de aarde gaat bedek ken en alles, wat hinderde, moest wegstrijken of liefderijk omhullen, strekt zich de schaduw uit van wat hen boven het hoofd hangt IJl en onwezenlijk breekt het ge luid van de zondagse kerkklokken door de stilte heen. Ze hoort Denny naast zich bewegen. Als ze haar hoofd naar hem toewendt, ziet ze dat zijn ogen open zijn en met een blik vol tederheid op haar rusten. Hij strekt zijn arm naar haar uit en ze nestelt zich met haar hoofd in het holletje tussen zijn hals en schouder. Nu zou ze zich veilig en beschermd moeten voelen; maar de schaduw blijft. Het is een schaduw, die zelfs Denny niet van haar af kan nemen. Hij bedreigt hen beiden. „Nog een maand, liefste", fluistert hij met zijn lippen tegen haar oor. „Ons kindje wordt een kerstkindje" Dan laten de tranen zich opeens niet meer weerhouden. Geluidloos drui pen ze langs haar wangen en maken een natte plek op zyn pyamajasje. „O, huil niet.'liefste", smeekt hij. „Al les komt nog wel terecht". „Maar waar moet zijn wiegje staan?" vraagt ze verstikt. ,.Zal het met ons kindje net zo gaan als met het echte Kerst- kindeke? Zal er nergens een plekje voor hem zijn?" X7O0RZICHT1G DRUKT HIJ haar nog dichter tegen zich aan. Ze hebben alleen maar eikaars warmte om zich aan te warmen. Hun enige schuilplaats in de grote, vijandige we reld om hen heen vinden ze in el- kaars armen. „We zullen het morgen weer pro beren en overmorgen. We hebben r.og een wéék!" Zijn stem klinkt troos tend en hoopvol; maar in hem knaagt dezelfde angst als in haar. Ze trach ten die voor elkaar te verbergen, maar de angst is bezig hen elk voor zich te verpletteren. tj „We hebben nog twee adressen praat hij zachtjes door. „Als dat ook niet lukt, zal ik naar moeder gaan Het blijft een ogenblik volkomen stil tussen hen, dan zegt Sonja toonloos en vermoeid: „Het zal niet helpen. Nee, het zal niet helpen; hij weet het maar al te goed. Maar het zal..toch geprobeerd moeten worden. Hij zal de zware gang moeten doen. Het wa ter is hun immers tot de lippen ge slegen. Als hij aan zijn moeder denkt, is het of hij een afgesloten weg voor zich ziet liggen. Een hoge muur rijst voor hem op; hy weet niet wat daar achter ligt. Zijn begrip schiet te kort, cm dat te kunnen bevatten. Toch is ze een goede moeder ge7 weest Streng in haar principes, maar rechtvaardig. Ze hield van haar kin deren heeft hun steeds gegeven, wat ze nodig hadden en méér dan dat. Vader was overleden zonder iets na te laten, maar moeder had geld en zo heeft het hun nooit aan iels ont broken. Ze konden in het mooie, grote huis blijven wonen. Ziin beide zusters ziin er uit getrouwd. Hij was gaan studeren. Hij wist. dat moeier, hoewel ze hem nooit uitbundig prees, trots on hem was en veel van hem verwachtte. Ze was een gesloten, on buigzame wouw; zonder dat ze er ever praatte, wist hij, dat ze de weg voor haar enige zoon uitgestipoeld had en daar niet vanaf zou wij-t^n. En hij had zich naar haar gevoegd, cmdat hii van nature meegaande was en van kind af het vaste vertrouwen had bezeten, dat zijn goede, stense moeder alles het beste wist. TOT HIJ SONJA leerde kennen. Sonja was een wees. Ze had weinig vreugde gekend in haar jeugd. Ze maakte op hem de indruk van een tere bloem, die snakte naar wat zon neschijn. om zich eindelijk te kunnen ontplooien. Ze werkte op een klein kantoor; ze verdiende een bescheiden salaris en woonde op een armoedig kamertje. Opeens was er voor nem niets zo belangrijk dan om Sonja een veilig tehuis, een beschermd bestaan te geven. Het zou te lang duren, om zijn studie af te maken. Hy wilde zo gauw mogelijk met haar trouwen. Hij vertelde het zijn moeder. Wat hij hoopte, wist hij niet precies. Mis schien had hij zich er een vage voor stelling van gemaakt, dat alles toch zou kunnen blijven zoals het was; dat moeder Sonja een plaats in het grote huis zou geven en hem de ge legenheid. gaf om af te studeren. Maar voor de eerste maal leerde hij haar ijzerharde, onverzettelijke wil ken nen. „Daar komt natuurlijk niets van in", zei ze rustig. „Je zult eerst af studeren. Daarna kunnen we zien, of dit meisje geschikt is, je vrouw te worden". Misschien als moeder an ders, zachter, inschikkelijker gerea geerd had; misschien wanneer ze ge zegd had: „Jongen, het is beter, dat je eerst je studie afmaakt. In die tijd kan Sonja hier bij ons een thuis vin den. Ze kan zo vaak komen als ze wil", misschien dat hij dan de rede lijkheid van haar woorden ingezien en zich ernaar geschikt had. Maar deze toon van haar, de geringschat ting, die opgesloten lag in de manier, waarop ze zei: „Dan zullen we wel eens zien of „dat meisje" geschikt is je vrouw te worden", deden een nooit vermoede opstandigheid in hem oplaaien. Hij was het, die zou beoor delen of Sonja geschikt was, om zijn vrouw te worden; niét moeder. En als het dan niet goedschiks ging, dan maar hard tegen hard. LJIJ HAD EEN goede baan gevon- den. Niets stond hun huwelijk in de weg, als ze nu nog maar woon ruimte konden vinden. Ook déar- rree hadden ze geluk gehad. Ze kre gen een zitkamer, slaapkamer en keu kentje in een huis, dat door een we duwe bewoond werd en dat te groot voor haar geworden was, nadat haar kinderen geëmigreerd waren. Er was maar één „maar" bij. Over een jaar zou de weduwe zelf ook naar Canada vertrekken, ora bij haar kin deren te gaan wonen. Dan wenste de huiseigenaar zelf de beschikking over het huis te hebben en zou,de inwo ning dus onherroepelijk moeten ver dwijnen. Een jaar leek nog zo ver weg. Veel te ver om je er nu al druk over te maken. Nü hadden ze een woning; nü konden ze trouwen; over een jaar zouden ze wel weer verder zien. Voor het huwelijk waren er nog harde woorden tussen Denny en zijn moeder gevallen. Ze had tenslotte toestemming gegeven, maar ze was niet bij de huwelijksvoltrekking te genwoordig geweest. En ze had ge zegd: „Op mij hoef je niet meer te rekenen. Je hebt je eigen weg ge kozen, ga die dan! Maar als er moei lijkheden komen, hoef je by my niet aan te kloppen". Halsstarrig was ze blijven weigeren, kennis met Sonja te maken. Nooit hebben ze meer iets van elkaar gehoord. „Wil je het je moeder niet laten weten? had Sonja gevraagd, een paar maanden nadat de baby zich had aangemeld. „Als het kindje er is, zullen we haar een geboorteberirht sturen en haar reactie afwachten. Nu lijkt het me nog niet de geschikte tijd", had Denny geantwoord. Hij leed onder de breuk met zijn moe der, maar hij wilde Sonja niet bloot stellen aan een nieuwe vernedering. Zij was het nu bij wie hij hoorde en voor wie hij verantwoordelijk was. Het leven schonk hem overigens een grote vergoeding. In zijn werk ging alles prima; zijn huwelijk was méér dan gelukkig; ze woonden pret tig. En dan was daar nog het vooruit zicht op het kindje, dat komen ging. Het kindje, dat beloofde een kerst kindje te zijn.... Omdat het leven in ieder opzicht zo goed en gelukkig verliep, was het misschien niet zo verwonderlijk, dat ze nooit dachten aan de tijd, dat ze hier weg zouden moeten. 1 AUGUSTUS BRACHT de wedu- we, bij wie ze inwoonden, het hun in herinnering: „U denkt er toch nog wel om, dat u 1 december zult moeten vertrekken? Hebt u al eens naar iets anders uitgekeken?" „Nu al? Maar dat heeft toch nog de tijd. We hebben nog vier maanden!" „Voor een jong gezin met een baby op komst zou het wel eens moeilijk kunnen zijn onderdak te vinden", zei de weduwe v/eifelend. Nog waren ze niet veront rust. De eerste keer hadden ze woon ruimte gevonden, waarom nu dan niet? Vol optimisme begonnen ze adressen te verzamelen en gingen er samen op af. Het werd het begin van een lange iydensweg. Overal waar ze kwamen eri vriendelijk werden binnengelaten zagen ze na enkele ogenblikken de gezichten veranderen, stug en onwil- lend worden en kregen ze onverbid delijk te horen: „Een baby? O nee, daar beginnen we niet aan hier in huis". Ze troostten elkander- er zou den heus ook wel mensen te vinden zijn, die minder liefdeloos dachten; die méér hart en naastenliefde beza ten; die begrepen, dat een klein kindje toch recht had op een plekje, waar zijn wiegje kon staan. Die mensen bleken er niet te zijn. Hun kindje bleek de grote hinder paal te zijn, waar alles op afstuitte. Het was bij niemand gewenst. In heel de grote stad was nergens een plekje waar hij met liefde ontvangen zou kunnen worden. En in de harten van deze twee jonge mensen groeide de wanhoop tot vertwijfeling. Wat moes ten ze beginnen? Waar moesten ze heen, nu de tijd zo angstig begon te dringen? Denny's hart brak van ellende, om dat hij Sonja de veiligheid en de zekerheid niet geven kon, die zij nu méér dan óóit behoefde. Aan Sonja knaagde de pijn om het kindje, dat geen plekje gegund werd in een we reld, die aan eigen kou en zelfzucht ten onder dreigde te gaan. En nog probeerden ze zich voor elkaar goed te houden. Nog wilden ze elkaar zo veel mogelijk sparen. Nog was er hun glimlach, die voor de ander de schaduwen trachtte te verjagen. En in hen beiden lag in het dienst- van hun onderbewustzijn een gedachte, die zich niet uitspreken liet. T^OT DENNY op deze geluidloze zondagmorgen, waarin de eerste sneeuwvlokken zachtjes neerdalen, er opeens uitdrukking aan geeft: „Als het met die twee laatste adressen ook niets wordt, zal ik naar moeder gaan...." En zachtjes, oneindig moe antwoordt Sonja; „Het zal niets hel pen. Maar het grote huis staat er. Er is ruimte voor hen allen. Het zal toch haar kleinkind zijn. Kan er één grootmoeder bestaan, die haar klein kind zijn veilig, warm plekje zou mis gunnen; die zou willen, dat hij als het Kind van eeuwen geleden op een koude Kerstnacht zomaar érgens ge boren werd, vanwaar hij later weer verdreven zou worden? Ze kunnen voor Sonja plaats bespreken in een ziekenhuis, ja dat wel, maar waar moet hij zijn vrouw en kind daarna heen brengen in deze onherbergzame wereld? Denny, zo groot als hij is, zo graag i als hij dat,wat hem boven alles lief is, wil beschermen, voelt zich hulpe loos en tot stikkens toe benauwd tegenover de vijandigheid en onwel willendheid, die overal om hem heen de deuren naar warmte en veiligheid voor hem en zijn gezin gesloten heeft Diep uit zijn benarde hart welt de instinctieve oerkreet van het in nood verkerende kind omhoog: „Moe derhélp Stil en zonder spreken blijven ze tegen elkaar aanliggen, zich vast klampend aan dit samen-zijn, dat het enige is, wat hun in hun benauwenis is overgebleven. Ze luisteren naar het ijle gebeier van de kerkklokken en staren door de mist van hun traden naar de neërdwarrelende sneeuw vlokken en denken aan de kerstnacht, die zo angstig dichtbij komt en waar in er een plaatsje voor de wieg van hun kind moet zijn „Ik neem je mee naar moeder", heeft Denny gezegd. „We zullen samen gaan. Als ze je ziet, zal haar hart zich verzachten.Sonja heeft stil geknikt. Ze gelooft er niet in. Ze verwacht er niets van. Ze is alleen maar bang voor de ontmoeting. Maar het moet volbracht worden. Het moet, voor het kindje ZE ZITTEN tegenover haar in de voorkamer, die Denny zich nog zo goed herinnert uit een zorgeloze jeugd en waarin niets veranderd schijnt te zijn. En toch voelt hij ook hier de vijandigheid op hem toesprin gen. Het komt door het gezicht van zijn moeder, die alleen hém aankijkt en doet of Sonja niet bestaat. Haar gezicht verzacht zich niet, terwijl ze naar zijn verhaal luistert. De ogen blijven'koel en onbewogen. En als hij tenslotte met grote inspaning het verzoek uit zich wringt: „Moeder. we hadden gedacht. is 't niet mo gelijkdat we hierhet huis is immers groot genoegsnijdt haar kille stem zijn woorden af: „Ik wist, dat de moeilijkheden zouden komen. Ik heb je ervoor gewaar schuwd, maar jij moest je zin door- HOE IS DE KERSTROOS nu eigenlijk aan haar naam geko men? Wy zullen u dit eens vertellen. Het dochtertje van een der her ders had Jezus ook gaarne een ge schenk gegeven, maar haar vader was daarvoor te arm. Hij bezat vrijwel niets, zelfs geen lammetje. Moede loos dwaalde het meisje over de dik- besneeuwde velden van Efrata, toen er opeens een engel kwam, die met zijn vleugels de sneeuw aanraakte, waarna overal uit de grond bloeien de rozen ontsproten, die het meisje plukte om ze de Heiland te kunnen aanbieden. Zo zijn de kerstrozen ont staan, ze dienen nu nog steeds voor versiering tijdens de Kerstdagen. En nu iets over de behandeling van deze plant. Eerst de opmerking, dat de kerstroos niets gemeen heeft met de ons bekende rozen, ze is er zelfs geen familie van. Ontvangt ge een dergelijke sierlijke plant, plaats haar dan niet te warm, want kunstmatige warmte en dan vooral de gemeenlijk droge warmte, kan ze maar heel slecht verdragen. U zult er langer plezier van hebben, indien zij geplaatst wordt in een on verwarmd vertrek, doch wel vorst- vrij natuurlijk en zoveel mogelijk in het licht. Is zij uitgebloeid, dan heeft deze plant als tuinplant nog veel waarde, maar dan vraagt zij een goede ver zorging. Men mag een uitgebloeide plant niet buiten zetten terwyl het nog vriest, u dient hiervoor open weer af te wachten. Zij vraagt dan een goed plaatsje, waarbij u er rekening mede moet houden, dat zij het in de volle zon niets naar haar zin heeft. Tydens de zomermaanden staat zij het liefst op een licht beschaduwd plaatsje, in grond, waaraan wat oude stalmest is toegevoegd. Ze zal u er dankbaar voor zijn. Ook buiten in bloei. In een normale winter kunnen kerstrozen, die buiten staan, heel goed in bloei staan omstreeks de Kerstdagen, als men maar de goede soort heeft gekozen. Kerstrozen met purperen bloemen bloeien pas in het voorjaar. U moet om met de Kerst een bloeiende plant te hebben, de soort nemen, die heet „helleborus niger", waarvan verschillende ver scheidenheden onder fantasienamen in de handel voorkomen. Wanneer u eenmaal zo'n plant be zit, kunt ge die ook zelf in huis ver vroegen. Wij willen hiermede niet zeggen, dat ze buiten staande niet zou bloeien, doch ze heeft bij regen achtig weer veel last van opspattende modder. Wanneer zo'n plant in no vember met een flinke kluit aarde uit de grond wordt genomen en in een pot wordt gezet, en binnen wordt gebracht tegen dat de bloemknoppen cpenkomen, zal men er veel genoe gen van hebben. Wilt ge tijdens de Kerstdagen ge nieten van een bloeiende, in de ka mer staande kerstroos, vergeet dan niet haar iedere avond naar een niet- verwarmd vertrek (wel vorstvrij) te brengen. Wij geven toe, dat door deze temperatuurverschillen de bloei wat korter zal zijn, maar daar staat te genover dat u wel van de plant ge niet» als zy in de huiskamer staat. drijven. Ik heb je ook gezegd, dat je op mij niet hoefde te rekenen". „Maar moeder, zij verwacht een kind!" roept hij gefolterd. Eén ogen blik glijdt haar blik over Sonja. Het is de eerste maal, dat zij haar schoon dochter schijnt op te merken. Haar blik is genadeloos. „Dat is jullie zaak; met de mijne", zegt ze hard. Denny staat op. Een golf van ont moediging, zó hoog, dat hem de adem bijna ontnomen wordt, slaat over hem heen. Hij legt zijn arm om zijn vrouw heen. „Laten we weggaan", zegt hij verstikt. Tot ze hun huis bereiken, wordt er niet tussen hen gesproken. Wat zou er te zeggen zijn? De laatste deur is on herroepelijk voor hen toegeslagen. Ze hebben niets anders dan elkaar. Niet eens een plekje voor hun kind. Hij installeert haar in het makkelijke stoeltje voor het vuur. dat nog maar zo korte tijd hun eigen haardvuur zijn zal. De tederheid, die voor haar in hem opwelt, is hartverscheurend. r\E STORM LOEIT om het grote huis. Heel de nacht ligt de oudere vrouw te luisteren naar het zwiepen van de takken en het vreemd flui tend zingen door de boomtoppen. Tegen de morgen gaat de wind lig gen en wordt alles in een onwaar schijnlijk stilte gehuld. Uit een lood grijze hemel beginnen opnieuw de zachte, blanke sneeuwvlokken op aarde neer te dalen. Ze is een gelovige vrouw, of heeft althans altijd gemeend dit te zijn. Ze heeft oprecht getracht het goede te doen en haar kinderen daarin voor te gaan. Haar gedachten glijden naar het naderend kerstfeest. Altijd is er in hun huis een grote boom geweest, vol stil flonkerende kaarsjes. Ze ziet in haar herinnering de sereen opge heven kindergezichten, de aandach tige ogen, waarin zich het kaarslicht weerspiegelt. In die sfeer heeft ze hun ieder jaar het oude kerstverhaal ver teld. Ze heeft met hen gesproken over het kerstkindje, dat eeuwen ge leden in de heilige nacht in een stal in Bethlehem is geboren, omdat zijn ouders geen beter plekje voor hem hadden kunnen vinden. En toch was dit kind voorbestemd geweest, de Liefde in de wereld te brengen en vrede in alle mensenharten. En dan hadden ze samen het „Stille nacht, heilige nachtgezongen En hun huis was een haven van Liefde geweest. Liefde voor elkaar. En liefde, die naar buiten werd uit gedragen Wanneer was er verandering in ge komen? Wanneer was afgunst boos heid, verbittering en onbarmhartig heid in de plaats van de Liefde geko men? Dat was begonnen toen Denny haar zoon, op wie haar verwachtingen zo hoog gespannen waren, tegen haar in verzet gekomen was; een andere vrouw boven haar verkozen had en zijn eigen onverantwoordelijke weg gegaan was. Onverantwoordelijk? Maar was het dan ook niet de Liefde geweest, die hem gedreven had? Het had alles anders kunnen zijn geweest. Het had goed en waardig en liefdevol opgelost kunnen -worden, als niet haar jalouzie en eigenliefde groter waren geweest dan haar liefde en mildheid voor anderenOpeens ziet zij het vrouwtje voor zich, op wie zij zo bitter jaloers is geweest en die zij daarom zo fel gehaat heeft. De éne blik, die zij die middag op Sonja geslagen heeft, heeft haar beeld onuitwisbaar in haar geest gegrift. Het smalle, bleke gezichtje, waarin de stille ogen donker en zo droevig stonden. Een tenger, weerloos lichaam, waarin zij het kind droeg. Het kind, waarvoor geen plaats was op de wereld van de grote mensen. Het kind voor wie zich bij voorbaat alle deuren sloten. Het ongewenste kinddat haar kleinkind zou zijn. Ï^E TRANEN, die langzaam en ver- lossend haar ogen beginnen te vullen, breken zich door de dam van opgekropte verbittering en stelsel matig gevoede hardheid in haar ziel. Als weldadige regen begint de Liefde in haar neer te vloeien en doet de ijskorst om haar hart versmelten. Heel stil wordt het binnen in haar. Zo stil, dat het lijkt, of ze opgehou den heeft te ademen. Zij moet het met zich laten gebeuren. Het verzet is ge broken. Ze weet, dat ze zich overge geven heeft. Maar deze overgave is de machtigste en zegenrijkste over winning, die ooit een mens behalen kan. De overwinning op het eigen-ik. Het is God's Liefde, die haar aan raakt, in alle zachtheid, alle mildheid, alle vergevingsgezinde goedheid en vol van^ eindeloze genade. En omdat God haar liefheeft, kan zij het hoofd buigen en alle mensen liefhebben. In de stille kerstnacht wordt de zoon van Sonja en Denny geboren. Zijn roze wieg staat in de zachte glans van de kaarsjes in een kleine boom die liefdevolle handen in een hoek van de kamer hebben geplaatst en aangestoken. Het zijn de handen van de groot moeder die het kindje zacht en teder optillen, om het#bij zijn moeder neer te leggen. Twee paar vrouwenogen ontmoeten elkaar in een blik van be grip, die ouder is dan alle tijden. „Dank u moeder", fluistert Sonja. op ROKEN stond vroeger zware straf. E'EN GEWOONTE, walgelijk voor het oog, afschuwelijk voor de neus, schadelijk voor de hersenen, gevaarlijk voor de longen en in haren zwarten, stinkenden reuk 't meest gelijkende op de bo demloze poel van de Styx.met die woorden verketterde Ja cobus I het roken. En de vorst deed in zijn ijver nog meer, hij vaardigde er een harts tochtelijke veroordeling tegen uit in de „Counterblast to Tobacco". In Rusland ging men nog verder: het roken werd in dat land streng verboden en overtreding werd de eerste maal met de knoet en de tweede maal met de dood bestraft. In Nederland werd aanvankelijk het roken eveneens streng ver oordeeld. De Brabantse dichter, Adriaan Poorter, gaf deze sedertdien beroemd geworden uitspraak: „Van den taback sterven de verkens en de mensdhen vaeren der niet veel beter af". Kerkeraadsleden lieten nieuwe lidmaten beloven: ,,'t fenij- nigh cruyt toeback, een werek ende inventie des satans, te vlieden als een pestlucht. Wat zouden die brave mensen zeggen als ze de huidige strijd om deze „inventie des satans" konden beleven? (Nadruk verboden)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1957 | | pagina 10