Speurtocht cfoor zolders
en kelders van Lakenhal
Het onkruid verslindt deviezen...
U/AAR DE TIJD STIL BLEEF STAAN
DE KLEINE
ZATERDAG 30 NOVEMBER 1957
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 7
De kelders en de zolders van "het
museum „de Lakenhal" weerspiege
len de eeuwen. Zij geven een indruk
ook van een gewijzigd inzicht in de
kunst van het tentoonstellen. Vroe
ger wilden de mensen graag grieze
lige dingen zien. Zij wensten te rillen
over de wreedheid van hun voor
ouders, pijnbanken te betasten en
galgen op hun stevigheid te beproe
ven. De Lakenhal heeft deze grieze
ligheden van het programma afge
voerd. Ook de „Goedendags", de
hellebaarden, de pistolen en harnas
sen hebben plaats gemaakt voor
zaken, die een diepere geschiedkun
dige betekenis hebben. Men gaat er
vanuit, dat een museum geen ver
zameling rariteiten is, maar 'n rang
schikken van kostelijke, dikwijls
kostbare (kunst) voorwerpen, dié
blijvende betekenis en waarde heb
ben.
Eigenzinnig.
De rariteiten zijn dus naar de kel
ders en zolders van het stedelijk mu
seum gebraoht. Het kaf is uitgezeefd
en in de prachtige zalen van dit
sfeerrijke museum .treft men nog
slechts koren aan.
Men moet dus wel een eigenzinnige
natuur hebben, indien men toch weer
achter het kaf aanwil, indien men
vele trappen wil' beklimmen alleen
om merkwaardige voorwerpen te
zien, en kennis te maken met het
museum afval der eeuwen. Hier moe
ten wij direct het woord museum-
afval terugnemen. In de kelders be
vinden zich nl. ook nog voorwerpen
(schilderijen), die werkelijke waarde
hebben, maar die tijdelijk in het
museum hun plaats niet kunnen vin
den. Men moet nu eenmaal een keus
maken en niet elk schilderij kan op
de juiste plaats in de verzameling
gegroepeerd worden.
Bovendien is het museum te klein.
Men kan de vele schatten niet aan
alle muren en vitrines van de La
kenhal kwijt. Het is dus noodzakelijk
een gedeelte van de schilderijen en
andere kunstvoorwerpen in zolders
en kelders onder te brengen in een
rouleringssysteem dat alle voorwer
pen van waarde met tussenpozen een
kans geeft.
Maar voor het woord eigenzinnig
staan wij ten volle in. Wat bezielt
deze man, zo moet de suppoost, die
ons met de sleutels volgde, gedacht
hebben, wij gingen immers aan de
schatten der eeuwen voorbij om ons
in het stof der eeuwen te begraven.
Er zijn nu eenmaal mensen, die
altijd dingen willen zien, die achter
gesloten deuren staan. Toen wij dan
in gezelschap met de museumsecre
taresse de zolder- waren opgeschui-
feld stonden wij al dadelijk tegen-
over een goed georganiseerde rom-
mei. Koning Willem I stond oog in
oog met Van der Werff, een martiale
figuur, die aan zijn sabel voelt alsof
hij het ergens niet helemaal met zijn
zoldergenoot eens is. Het moet een
ongelijke strijd geworden zijn, want
het gelaat van de koning bezit een
zelfde lengte als het beeld van de
Leidse held1; En dan komen wij een
wonderlijke verzameling tegen. Wa
penen, waarmede onze voorouders
al een aardig eind op weg naar de
atoombom waren. De „goedendag"
bijvoorbeeld het tegendeel van een
gouden dag, was voor zijn tijd het
toppunt van vernuft. Alleen al de
keuze van de naam is meesterlijk.
Zo'n puntig Spoetnik je aan het eind
van een stok was inderdaad sterker
dan de krachtigste argumenten en
het sloeg met een doorslaggevende
groet elke verwachting op een mon
deling vergelijk de bodem in. Daar-
Een pijnbank die een nuttig in
strument bleek te zijn
Van der Werff ziet koning Willem I
in de ogen
naast hangen zwaarden, floretten en
messen in velerlei uitvoering en zij
maken duidelijk, dat ook de moord
met ijdelheid gepaard kan gaan. Van
waar anders de kunstige tierelan
tijnen aan de houwdegens, de krijgs
haftige tonelen in koper op de kolf
van een oud pistool?
Blikverpakking.
Twee stappen verder brengen ons
enige eeuwen in de geschiedenis te
rug: harnassen, de glimmende blik
verpakking van onze ridderlijke
voorouders, vervolgens iets, dat men
zou kunnen houden voor het schou
derblad van een walvis, twee sohüt-
terij-trommels met rood-wit-blauwe
rand.
Een eind verder treffen we kun
stige raderwerken aan, die we eerst
hielden voor luxe-pijnbanken uit de
late middeleeuwen. Gelukkig zijn het
slechts machines, die iets met de
Leidse Lakenindustrie te maken heb
ben. In het midden van de zolder
buigt zich een glazen koepel, die wel
wat lijkt op een 19e eeuwse winter
tuin. Het is de koepel, die een nieuw
licht werpt op het schilderij van Van
der Werff; u kent het grote doek
wel in het trappenhuis, dat laat zien,
hoe Van der Werff de uitgeteerde
burgers bemoedigend toespreekt.
Huiver.
En dan dalen we af in de kelders,
en daar wordt het griezeliger. In één
bloedstollend moment staan we oog
in oog met een vrouwenhoofd. Een
hoofd zonder romp dat ons onbewo
gen aanstaart. Edgar Allan Poe heeft
zulke momenten in zijn verhalen be
schreven.
Nader onderzoek met een bevende
vinger brengt aan het licht dat het
hoofd van was is. Meer hoofden star
ogen in de schemerige ruimte. Als
we nog even voortgaan met onze Poe-
fantasie, kunnen we aan een bloede
rig drama denken, waarin de moor
denaar, een kromme, duivelachtige
figuur in zijn fladderende mantel,
door de catacomben van de Lakenhal
dwaalt. Het zijn de gezichten van de
Madame Tussaud-achtige wassen
beelden, die in het museum van voor
heen de klederdrachten lieten zien.
Op deze wijze waren de poppen
copieën van de werkelijkheid, zoals
ook het panopticum zulk een grieze
lig net-niet-echt kan zijn.
De koppen, die de afschuw van hun
laatste seconde nog in de ogen heb
ben, leunen tegen stapels schilderijen
aan. De goedverwarmde en droge
kelders herbergen vele schilderijen.
Daar zijn stukken bij, die levens
grote figuren tonen, ook verzamelin
gen van kleinere schilderijen.
Uitbesteden.
Wij kunnen ons voorstellen, dat er
voor de stukken van drie bij vier
meter moeilijk een tehuis gevonden
kan worden, ook al bestaat het stre
ven, de schilderijen, die er tégen
kunnen ergens onder te brengen. Bij
de gemeentelijke diensten, in de wet
houderskamers en zelfs in de zake
lijke omgeving van de gemeentelijke
werkplaatsen troffen wij schilderijen
aan die kennelijk van de grote voor
raad van de Lakenhal afkomstig zijn.
En dit is goed. Als -het mogelijk is
moeten de burgers in staat zijn van
hun kunstbezit te genieten. Hetzelfde
geldt van de oude gevelstenen, die
in de binnenstad aan verfraaiing van
het stadsbeeld zouden kunnen mee
werken. Soms hoort men wel eens
pleidooien voor verspreiding van het
museumbezit. Het publiek gaat im
mers toch niet naar de musea, zo
redeneert men, en als de berg niet
naar Mohamed komt is het goed de
rollen om te keren. Deze pleiters
voor museum-afbraak vergeten
echter, dat een museum naast de
didactische taak, die zeer belangrijk
is, ook nog een conserverende taak
heeft. Het gaat er om, dat we het
bezit van onze voorouders, dat de
moeite van het bewaren waard is,
buiten de hongerige tanden van de
tyd houden.
Veilige kluis.
Gebogen over een maquette van
de stadsgrachten, welke door een
stadsarchitect in vroeger jaren is
ontworpen, komen wij aan het slot
van deze bespiegelingen tot de con
clusie ,dat het goed is, dat we over
een levend museum kunnen beschik
ken, dat aan heden en verleden ge
lijke kansen geeft, dat „De Laken
hal" een groter getal bezoekers
waard is, en ten derde, dat ook zol
ders en kelders een nuttige functie
hebben in een museum, niet alleen
als opvangcentrum, als verouderd
supplement van de catalogus maar
ook als veilige kluis van kunstschat
ten, die geen eigen huis meer hebben.
Star-ogend in de schemerige ruimte.
W.A.-VERZEKERING IN BELGIë
OOK VOOR NEDERLANDSE
BROMFIETSERS VERPLICHT.
Op 1 januari 1957 werd in België
voor buitenlanders de verplichte W.
A.-verzekering ingevoerd. Aan brom
fietsers werd destijds evenwel nog
een jaar uitstel verleend.
Daar deze termijn thans bijna ver
streken is, vestigt de ANWB er de
aandacht op, dat van 1 januari 1958
af ook bromfietsers bij een bezoek
aan België tegen W.A. verzekerd
moeten zijn.
Men zal daartoe als bewijs van
verzekering de z.g. „groene kaart"
moeten tonen. Indien men deze niet
bezit, moet aan.de grens een verze
kering voor 10 dagen worden geslo
ten, waarvoor een premie van hon
derd Belgische francs moet worden
betaald. Bij een langer verblijf in
België dient deze verzekering, na het
verstrijken van de geldighei isduiür,
dan uiteraard te worden verlengd.
INTREKKING BILJETTEN VAN
20 GEVRAAGD.
Vrijwel de gehele Tweede Kamer
wenst de intrekking van de reeds be-
staande en het niet meer verder in
circulatie brengen van de in omloop
zijnde bankbiljetten van twintig gul
den. Er is slechts een gering uiterlijk
verschil in kleur en uitvoering tussen
de in omloop zijnde bankbiljetten
van 20,uitgave november 1955
en die van 10,uitgave maart 1953.
C\ Bewonderend heb-
«J/ ben we dikwijls
staan kijken naar de
handige roofzucht van
de visdiefjes. die zich
's zomers met kloeke
vleugelslag over de va
derlandse polderboe
zems haasten. Niet
tegenstaande hun gratie
gaat er iets dreigends
van hen uit. Niet alleen
als ze elkaar met scher
pe, schorre kreten toe
roepen; het is eer de
feilloze zekerheid waar-,
mee ze duiken. Elk
visje moet in snelheid
voor hen onderdoen.
De visdiefjes. die de
Norfolkeilanden in de
Australische archipel
bevolken ziin echter in
het vissen de meerdere
van de ons bekende ja
gers. Eén vogel kan
soms wel acht vissen
aan land brengen die
hij vliegend gevangen
heeft. Hij suist daartoe
door de iucht boven de
branding waar soms
visjes boven water uit
springen. De eerste
wordt daar opgehapt en
terwijl de snelheid van
de vogel groot genoeg
is om de buit in de sna
vel te houden, kiikt het
dier al weer uit naar
een tweede slachtoffer.
Door een snelle draai
van de nek rijt hij de
gevangenen alle op
volgorde in zijn bek.
Een andere visser,
berucht bii mens en
dier, is de alligator Het
monster ligt op 'n open
plek aan de oever of op
een zandbank te wach
ten op het opkomend
water, dat de vis mee
voert de riviermonding
in. Hij taxeert iedere
golf en als hem een
smakelijk maaltje langs
ziet komen zwaait hij
met zijn staart en de
buit is binnen. Een
soortgelijke vangmetho-
de schijnen de Cana
dese zwarte beren er
ook op nate houden
als ze trek hebben in
zalm.
Minder getuigend van
een goede smaak is de
manier van eten van
de Japanse reuzensala
mander. een roodbruin
griezel van ruim een
halve meter lengte. Het
is een uitstervend dier,
dat naar alle waar
schijnlijkheid slechts
éénmaal in gevangen
staat jongen heeft
voortgebracht. Dat was
rond 1900 in de Amster
damse Artis; een ge
beurtenis waarvoor
zelfs de Japanse am
bassadeur een bezoek
aan de diergaarde
bracht.
Het monster opent
zijn grote bek en zet in
een ruk tevens zijn
slokdarm open zodat
een hele golf water
naar duistere diepten
stroomt, alerlei visjes
en insekten met zich
voerend.
De laatste jaren worden er over del
gehele wereld omvangrijke proeven
gedaan en gegevens verzameld over|
de verliezen, die de gemeenschap i
jaarlijk aan voedingsprodukten en
kapitaal lijdt door toedoen van on
kruid. Hierben is in Europa vooral I
door het onderzoek van Prof. Woll-
nyzs in Duitsland en professor Kors-
mos in Noorwegen gebleken, dat
het verlies aan de mogelijke op
brengst door kruiden hoger ligt, en
de totale waarde van de schade, ver
oorzaakt door schadelijke insecten en
andere dieren en door plantenziek
ten. Voor de bestrijding van deze
laatste plagen worden elk jaar enor
me sommen uitgetrokken. In 1951
reeds schatten de Amerikanen de
oogst-verliezen door ziekten op 1,2
miljard, door ongedierte op 1,1 mil
jard en door onkruid op 3 miljard
dollar.
Ook in West-Europa heeft men
natuurlijk grondige en uitgebreide
proeven genomen. De deskundige
schatten momenteel de mogelijke
meeropbrengst door een rationele on-
kruidbestrijding bij rogge op 19,9%,
bij tarwe op 17,9% bij haver op
22,2%, bij gerst op 21,8%, bij peul
vruchten op 19,6% bij beetwortelen
op 14.4%, aan wortelen en 11,7% aan
groen, bij aardappelen op 13%. Bij
deze getallen is het niet i oeilijk zich
voor te stellen, welke geweldige som
men er verloren gaan door onkruid.
De bestrijding van onkruid kost
geld. Wil zij afdoende zijn, dan kost
zij zelfs veel geld. Maar het geld, dat
eraan besteed wordt, blijft in het
land, terwijl elke invoer van voe
dingsmiddelen en deviezen betaald
worden. Het zal dus altijd lonend zijn
grotere middelen te investeren in
proeven en praktijk, om van het on
kruid af te komen. De moderne zaad-
onderzoek-instellingen hebben reeds
belangrijk werk op dit gebied gele
verd. Zaaigoed, vooral dat van eigen
bedrijf, wordt daar gecontroleerd en
volgens de modernste methodes on
derzocht. Steeds weer vindt men veel
onkruid-zaden tussen dc monsters. In
1954/55 trof men bij 25,7% van 101
proeven met wintergerst meer dan 20
onkruidzaadjes per 500 gram, van 650
proeven met winterrogge was dat
16,3%, bij wintertarwe op 281 proe
ven 17,1% en van 291 proeven met
haver 33,5%.
De meest voorkomende onkruiden
bleken te zijn: hondstraf, wilde ha
ver, brandnetels, distels en koren
bloemen. Het is van het grootste be
lang, dat de landbouwer zich van be
wust wordt, welke gevaren er drei
gen bij het gebruiken van met on
kruid „besmet" zaad.
Door de zaadonderzoek instellingen
wordt belangrijk werk geleverd op
het gebied van onkruidbestrijding.
Zaaigoed wordt gecontroleerd en vol
gens de meest moderne methodes on
derzocht.