Twee eeuu/en geleden u/erd het u/ereldnieuu/s bij de Oude Rijn verzameld ALPHEN als onmisbaar knooppunt in het internationaal postverkeer Posterijen Waren van grote politieke betekenis DE LEIDSE COURANT Er was een tijd, dat de Oude Rijn een zeer belangrijke verkeersweg in liet westen van Europa was. Wij doelen hier niet op de Romeinse tijd, toen het Rijnwater nog. vrijelijk de Noordzee instroomde, maar op de 17e en vooral 18e en ten dele ook de 19e eeuw, toen geen stroom van rij- of vaar tuigen deze route meer nam, maar wèl het wereldnieuws hier bijeenkwam en van hier gedistribueerd werd. En meer in het bijzonder hebben we dan het oog op Alphen, dat ongeveer twee eeuwen lang een belangrijk knoop punt was in de post-routes van de Nederlanden. „De Nederlandse Stads- en Dorpsbeschrijver" van 1700 vermeldt, dat Alphen een „Generaal Post Comptoir" had, alwaar geregeld de postrijder van Dordrecht de brieven van die stad, maar ook die van Gorinchem, Gouda en Schoonhoven bezorgt. Voorts meldt zich daar de postruiter uit Rotter dam met de Schiedamse en Vlaardingse post, terwijl die van Den Haag de brieven van Delft en Leiden ook meeneemt. Van het oosten komt de postman van Utrecht, die „en passant" de post van Woerden bij zich steekt, terwijl de Amsterdamse bode ook de brieven van Haarlem bezorgt. Maar al deze postruiters hebben tot taak om onderweg ook nog. post aan en mede te nemen, welke hun op de dorpen wordt aangeboden. En dan is het omtrent middernacht, wanneer al deze ruiters te Alphen aankomen. In het Generale Post Comptoir bevinden zich dan 2 kommiezen zijnde één voor Dordrecht, Rotterdam, Den Haag en Utrecht en één voor de stad Amsterdam. En deze commiezen nemen de post in ontvangst van de postil jons en geven hun de nieuwe post, welke zo juist is aangekomen, weer mede. commissarissen niet vertrouwd werd. Deze man ontving te Alphen ook de brieven van en voor Bodegraven, Roensveen, Boskoop, Aarlanderveen, Woubrugge, Koudekerk, Lekkerkerk, Krimpen en Haastrecht. Zoals gezegd, kwamen 'de postrui ters 's nachts te Alphen bijeen en dat was dan zo tussen 1 en 2 uur. Dat de Commies dan voor een borrel tje moest zorgen is te begrijpen, want het waren werkelijk geen plezier- ritjes in die dagen. Dat samenkomen van al die pos tiljons uit alle richtingen maakte, dat zij gemakkelijk brieven konden achterhouden en onderling, (of met de postiljons van de Wit) konden verwisselen. Daarmede gingen zij dan voor „eigen rekening" posterijtje spelen! Dit gold natuurlijk vooral voor onderleg te ontvangen brieven omdat die niet door een postmeester gebundeld konden worden en niet op z.g. adviesbrieven vermeld ston den. Controle was daarbij dus vrij wel niet mogelijk. Voorts was er aan het samenkomen van al die postil jons nog het bezwaar verbonden, dat zij zich te lang in de herberg ophiel den, te veel kletsten en wat erger was te veel drank gebruikten. Oudshoorn: belangrijk oord. Nu moet men zich even terug ver plaatsen in de 18e eeuw en zich dan indenken, dat Alphens centrum meer aan de noordelijke oever van de Rijn lag en dat in die tijd Oudshoorn een veel belangrijker oord was dan tegenwoordig. In de tijd der post ruiters en koetsen speelde Oudshoorn een rol van betekenis en duikt haar naam steeds weer in de annalen op. Zo heeft ook 't eerste(?) Post Comp toir in Oudshoorn gestaan en wel in een pand van de tegenwoordige Hoofdstraat nr. 53 (thans Alphen), waar nu een electriciteits-artikelen- zaak is gevestigd, doch waarin een kwart eeuw geleden nog een herberg was gevestigd onder de naam van „De Prins van Oranje", ook wel „De Prins" of „daer waer de Prins uit Werk ging niet altijd even serieus Nevens deze vaste postdiensten pas seren in Alphen ook nog de postrui ters voor Brabant en Duitsland en omgekeerd. Zij geven echter aan het Post Comptoir hun brieven niet af. Van Overvoorde beschrijft in zijn „Geschiedenis van het Postwezen" eveneens Alphens positie op postaal gebied. In 1716 was door de Post meesters van Maastricht, Heusden, Schoonhoven, Amsterdam, Den Bosch, Woudrichem, Haarlem, Leiden, Gou da, Rotterdam en Breda opgericht de „Postsocieteit", waarvan een zekére V. d. Kerkhoven, postmeester te Gou da, thesaurier werd. En in de orga nisatie van deze Postsocieteit was Alphen vrijwel het belangrijkste kan toor. Vandaar dat men sprak van „Generaal Post Comptoir". Een com mies had nu niet bepaald een inge wikkelde arbeid, want de postmees ters uit de plaats van afzending had den de brieven reeds in pakjes bij een gebonden. Zijn voornaamste werk was dan ook misschien wel om de losse brieven, welke hij ontving uit de 10 omliggende dorpen in de buurt van Alphen, te sorteren en te bezorgen. Als we het goed begre pen hebben kreeg hij voor deze bezigheden ƒ1300.'sjaars van de heren postmeesters voor zijn werk zaamheden voor de Societeitsbrieven waarin begrepen een jaarlijkse toe lage, welke in 1754 900.bedroeg plus ƒ50.om de postiljons drank te kunnen schenken. In dit jaar werd hem echter zijn „eigen posterij" op de dorpen ontnomen. Toen de Staten van Holland de posterijen in 1752 in eigen hand na men en men ging spreken over de „Statenpost" huisde er op het Al- phense kantoor een commies (aan gesteld door Amsterdam) van 70 jaar en van beroep kuiper. De man had ééi) „nadeel", n.l. dat hij „van roomse religie" was en (derhalve?) door de hangt" aangeduid. En hierin wds tot 1760 het Comptoir gevestigd, waar de post werd uitgewisseld en de paar den werden ververst. Dit laatste ge schiedde aan de overzijde van de straat, daar, waar nu een tweetal oude arbeidershuisjes staan was toen stal te vinden, waar de paarden gestald konden worden. Aan dit postgebouw herinnert nog de naam van het buiten van de fami lie en de firma Samsom „Overpost", gelegen aan de zuidelijke oever van de Rijn, juist tegenover het oude postcomptoir. Wij waren aanvankelijk geneigd om het oude Postcomptoir te zoeken aan de zuid-zijde van de Rijn en wel aan de andere kant van de straat weg aldaar tegenover het genoemde buiten. Temeer meenden we daartoe recht te hebben omdat vlak bij dat buiten een brug ligt, welke vanouds de „Postbrug" genoemd wordt. De Alphense oudheidkundige v. Zwieten hielp ons uit de droom. En tooh wa ren we „warm", want in 1760 werd aan de zuidzijde in Alphen zelf een huis aangekocht, dat gelegen moet hebben in de buurt van de „Post brug", misschien wel op de plaats, waar het tegenwoordige Rijkspost kantoor is gevestigd. De heren van de Statenpost vonden het nl. onge wenst, dat het oude Comptoin zo klein was en de postiljons gedwon gen waren in een herberg hun toe vlucht te zoeken. Niet zozeer omdat zij zich daar wel eens bedronken, dar^ wel omdat er met de brievenpost geknoeid werd, wanneer ze zo bij elkaar zaten. Men stond geld toe voor aankoop en vertimmerde toen aan het aangekochte huis voor niet min der dan 8000.Men kreeg een groot pand, waar de postiljons dus vermoedelijk ook een verblijfplaats zullen hebben gevonden. 11 Jaar later vroeg men weer geld aan voor vernieuwing van het posthuis, terwijl in 1776 vermoedelijk begonnen werd met de bouw van een geheel nieuw kantoor waarvoor het geld moest ko men uit de huishoudelijke kassen der kantoren te Amsterdam, Dordrecht, Rotterdam, Gorinchem en 's Graven- hage. Waar dit nieuwe kantoor pre cies heeft gestaan is niet met zeker heid bekend. Wèl is echter bekend, waar later in de tijd de postwagens en koetsen de reizigers zich verpoos den en zich restaureerden. Daarvoor was de herberg „Sint Joris" de aan gewezen plek. De keuken was ge renommeerd, zoals ons de burgemees ter mededeelde. Bovendien was „St. Joris" vlak bij het Postcomptoir ge legen en moest men er toch zijn om de paarden in de herberg-stallen on der dak te brengen. In de Juliana- straat 68 vindt men thans het „Land- bouwhuis", een zakenpand, dat welis waar veranderd is, doch in grote lij nen nog laat zien hoe ruim de her berg met erven geweest moet zijn. De herinnering aan deze rustplaats wordt levendig gehouden doordat de straat langs het postkantoor „St. Jorisstraat" is genoemd. „P.T.T." te paard. Volgens mondelinge overlevering zou in de tijden, dat het Comptoir nog in „De Prins" gevestigd was, wel van paarden verwisseld zijn in de herberg ,,'s Lands Welvaren", tot 1788 herberg en thans boerderij onder Oudshoorn, staande op de hoek van de Herenweg en Heuvelweg. Nu is dat helemaal niet onmogelijk, al zal dat slechts voor enkele postruiters hebben gegolden. Langs die Heren weg was reeds eeuwenlang verkeer. Ook toen de tegenwoordige Vier- Ambachtspolder nog niet tot stand was gekomen (tussen 1736 en 1744) En van die weg maakten ook de postiljons uit Amsterdam gebruik evenals sommige postwagens (voor reizigersvervoer). Hoewel het ver voeren van poststukken per kar (dat was het eenvoudigste, gemakkelijkste en goedkoopste voertuig) of ander voertuig in de 18e eeuw verboden was omdat het vervoer er door ver traagd werd (een ruiter of een los- paard is bewegelijker en kan zich gemakkelijker door de polder voort bewegen dan een koetsier met aan gespannen paarden) was op sommige trajecten toch al ontheffing ver leend en dat was onder meer het ge val op de route van Leiden naar Al phen en van A'dam naar Alphen. (Sinds 1 dec. 1763). Wanneer de pos tiljons extra veel post te vervoeren hadden moesten zij normaliter ge bruik maken van een handpaard ge woonlijk „bapaard" genaamd. Aanvankelijk waren die postkar- ren wel zeer simpele voertuigjes en uitsluitend bestemd voor vervoer van brieven. Ze waren geheel open, tot dat eens een maal met brieven ver brande door de vonken uit de pijp van een dronken postiljon, waarop bevolen werd, dat de karren moesten worden afgedekt Toen de „Statenpost" werd inge steld had in theorie geen enkele post meesterij meer te zeggen dan een an- dere, maar in praktijk had die van Amsterdam toch wel degelijk een overwegende invloed op de corres pondentie met het buitenland. Am sterdams postmeesterij had contrac ten afgesloten met Hamburg en En geland en voor deze landen derhalve het briefvervoer door de gehele Re publiek. Naast Amsterdam had o.m. ook Leiden zich van een deel dier buitenlandse correspondentie mees ter gemaakt. Leiden speelde als tus senpersoon voor de briefwisseling van Nederlandse plaatsen met Frank rijk en over het vervoer van rege- ringsbrieven tussen de koninkrijken Engeland en Hannover (Hanno^ i r was in die tijd door een personele unie met Engeland verbonden). De „Statenpost" werkte gunstig op het steeds toenemende postverkeer vooral werd het vervoer veiliger om dat de postiljons in Staatse uniform gestoken werden, waardoor tevens het aanzien van een postiljon steeg. Deze geüniformeerde postruiters ver voerden dus ook de post van het in ternationale postverkeer en een be langrijk deel hiervan liep alweer over en langs de Rijn met als knoop punt Alphen. Daar is dan bijv. de 18e eeuwse route naar België (en verder door naar Frankrijk), lopende vanuit Am sterdam in 3 uur naar Leimuiden (al waar een vers paard genomen werd) via Rijnsaterwoude langs de kerk van Oudshoorn (welke in de 17e eeuw op aanstichten en met steun van de am bachtsheer Cornelis de Vlaming, bur gemeester van Amsterdam, gebouwd was en welke nog .steeds een sieraad van de 17e eeuwse bouwkunst is), naar Alphen, vanwaar de noordelijke Rijndijk werd gehouden tot Gouw- sluis, alwaar over gevaren werd op Boskoop. Dan had de postruiter er al 2 uur op zitten en moest hij 'n nieuw paard bestijgen, waarna het via Wad- dinxveen op Gouda aanging, alwaar in de richting Rotterdam werd ge reden om in 3 uur het Kralings Veer te bereiken. Die van Haarlem verzonden hun post voor België ook over Amster dam; maar die van Leiden kregen hun brieven uit het zuiden door mid del van de Haagse postiljon, die ze tot Delft bracht en vervolgens met de schuit op de plaats van bestem ming bezorgde. Brievenbus buiten Leidse wallen. Omstreeks die zelfde tijd (1751) liep de verbinding van Amsterdam met Engeland (uitvaarthaven: Helle- voetssluis) ook via Leimuiden en langs het Oudshoornse kerkje. Bij dit bedehuis stond een bus waarin de brieven uit Utrecht afkomstig en be stemd voor Engeland werden gestopt en welke bus dus door de postiljon van de „internationale lijn" gelicht diende te worden, want Alphen werd op deze dienst niet aangedaan. De postruiters gingen de Rijn af in wes telijke richting tot aan het tolhek van Leiderdorp, alwaar ze weer een vers paard namen, om dan door te rijden naar Leiden. Bij de Hoge- woerdsbrug buiten de wallen stond weer een bus met de brieven van Leiden erin. Na deze in ontvangst te hebben genomen werd de rit ver volgd via Voorschoten en Voorburg alwaar een ander paard genomen werd en de Haagse brieven werden ingenomen. Voor deze „Engelse lijn" werden de Utrechtse brieven niet te Ouds hoorn afgegeven, doch rechtstreeks bezorgd in Leiden. Waneer de Sleu telstad bij daglicht gepasseerd kon worden, reed de postiljon naar het postkantoor om de stukken in te ne men. Van de bus nabij de Hoge- woerdspoort werd alleen gebruik ge maakt bij nacht, wanneer de poor ten gesloten waren en de postruiter dus buiten de wallen bleef. Ook de post bestemd voor de gene raliteitslanden Brabant en Limburg, gingen voor een belangrijk deel al thans, over Alphen en vandaar op Gouda, Schoonhoven, Nieuwpoort en Gorinchem naar het zuiden. Alles te samen kan men zich voor stellen, dat het in Alphen toch wel een drukte van belang kon zijn. Vooral bezien in het licht dier dagen. Er waren nachten, dat de postiljons van alle windstreken te Alphen soms een kleine 200 postzakken afgaven! Maar niet alleen als transito-plaats was Alphen van belang het heeft ook een rol van betekenis gespeeld bij de ontsluiting van het platteland. Vóór de insteün-g van de „Statenpost" hadden de postmeesters zich over het algemeen weinig aan het platteland gelegen laten liggen De correspon dentie was te beperkt en derhalve te weinig lonend om hiervoor speciale diensten in te stellen. Daarom gaven de dorpen, welke aan de route van doortrekkende postiljons gelegen waren, hun brieven aan hen mede. De Statenpost kon niet zonder meer het platteland negéren, redenen waarom zij z.g. entreposts oprichtte met brievengaarders. Deze gaarders vin-gen op de postroutes de postiljons op en zo kwam tenslotte ook het af gelegen platteland aan zijn trekken. En nu heeft Alphen hierin een be langrijke rol gespeeld, zoals we reeds gezien hebben, maar ook omdat van af 1776 aan de entrepost-commiezen te Boskoop, Waddinxveen, Voorburg, Zwammerdam en Oude Wetering ge last werd om de brieven met een kruistouwtje samen te binden en naar Alphen te verzenden. Reeds in 1754 was een voorstel gedaan om in een groot aantal plattelandsplaatsen van Zuid-Holland een entrepost te vestigen. Boskoop had in 1756 reeds een brievengaarder die zijn post ook via Alphen verzond. Op 2 dec. 1778 kreeg Boskoop 2 bussen. Hazers- woude kreeg in 1783 een gaarder en Koudekerk eveneens. In 1754 was aan Leiderdorp echter een eigen kan toortje geweigerd en moest men daar maar over Leiden verzenden. Behalve de bus te Oudshoorn wa ren er later ook nog bussen aan de Molenaarsbrug en Gouwsluis. Zie vervolg elders in dit blad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1957 | | pagina 13