MARKEN 15 EILAND AF Oe Blauwe Zusters 100 jaar in Leiden Duizenden kinderen waren aan haar zorgen toevertrouwd ZATERDAG 12 OKTOBER 1957 DE LEIDSE COURANT PAGINA t „Wanneer men uyt den stroom en Pampus raeckt voorby, „Zoo doet ter slincke hand in zee zich op wat weilant, „dat Marcken heet vanouds, een laagh en visscherseiland." Uit Vondels „Gysbrecht van Aemstel" VONDEL kende Marken ook slechts als eiland en men moet al héél ver in de geschiedenis teruggaan om een andere toestand tegen te komen. Dat was het geval in de tijd dat het oude Flevo-meer toen „Almere" geheten zich steeds meer vergroot te ten koste van de omgeving om ten slotte te eindigen als Zuiderzee. In derdaad, Marken was al eens „vaste land", al moet mendat „vaste" in die tyd niet al te letterlijk opvatten. Het behoorde namelijk tot het gebied, dat men ook tegenwoordig nog „Water land", al moet men dat „vaste" in die zelf al voldoende zegt omtrent de „vaste" gesteldheid van de bodem. Het was moerassig gebied: rietland, drassig weiland, wat veenplassen, meren en smalle en bredere water lopen. Wanneer Marken precies als eiland in ontstaan is niet met zeker heid bekend. Men kan het zelfs niet op een eeuw of meer bepalen. Wèl weet men, dat er in de 13e eeuw reeds wès. Er is in die tijd in de kronie ken namelijk sprake van de Friese Abdij van Mariengarde, welke het eiland kocht, het bedijkte en er daar na een klooster bouwde. Nóg leeft dit voort in de benaeming „Monniken werf", welke de Markers thans nog geven aan de z.g. Kerkebuurt. Heel erg lang heeft de activiteit van de monniken niet geduurd, omdat de Hollandse Graaf Willem IV weinig vertrouwen in Friezen had en der halve ook niet in de Friese monniken, welke hij bij zijn oorlogen met de vrijheidslievenden niet als „gevaar in de rug" wilde hebben. Kort en bondig joeg hij de nijvere monniken dan ook van Marken weg, de eigen dommen werden verbeurd verklaard en kwamen ten dele in handen van de bewoners van Marken, maar voor een belangrijk deel ook in eigendom van gefortuneerde Amsterdammers. Was aanvankelijk de veeteelt een bron van bestaan, op de duur werd dit steeds moeilijker toen de zee wa terspiegel steeg en de bodem slonk, met als gevolg een voortdurende wa teroverlast, waardoor na verloop van tijd het weiland alleen nog maar als hooiland kon worden gebruikt. Men maakte van de nood 'n deugd en Mar ker hooi werd „uitgevoerd" naar het vaste land, waar het een goede naam kreeg, evenals later (en nu nóg) het Kampereiland-hooi. In deze periode ging de bevolking zich meer en meer richten op de meest voor de hand liggende bron van bestaan: de zee en wel om als vis sers en als schippers, visserij en zee vaart te beoefenen. In dit laatste op zicht hadden zij het tij mee, want Amsterdam trok in de Gouden Eeuw honderden schepen uit alle windstre ken aan en hun route voerde langs. Marken! Later ging men van Marken uit ter haringvangst op de Noordzee en wel op de Doggersbank, in welk tijdperk men een vrij innig contact onderhield met de Schotse vissers. Ook de wal visvaart werd door de Markers be oefend. En in die jaren kwam er wel vaart op het kleine eiland en men uitte de welstand voornamelijk door de woningen in- en uitwendig te ver fraaien. In de eeuwenlange gang van za ken kwam echter plotseling een ra- dikale wending toen de afsluiting van de Zuiderzee een feit was gewor den. Tot op dat tijdstip was n.L de Zuiderzee-visserij een goede bron van inkomsten geweest, want die bin nenzee was een rijke visgrond. De Markers gingen toen echter ten dele de Noordzee op, doch zochten in nog gotere mate werk aan de vaste wal. Het is deze afsluiting, welke eigen lijk voor het eerst een diepgaande wijziging heeft gebracht in het leven en de gewoonten der eilanders. Eigenlijk was hiermede een streep gezet onder Markens eigen leven, al hebben de Markers met hand en tand zich aan de oude zeden vastgehou den (en werkelijk niet alleen ter wil le van de vreemdelingen). HET merkwaardige is al zal men dat misschien niet willen geloven dat de meeste toeristen, die het eiland bezochten, het grootste deel van Marken helemaal niet gezien hebben en daarom Marken ook niet hebben leren kennen. De vreemdelingen komen vrijwel niet verder dan de haven, de souve nirwinkeltjes en de „Kerkebuurt". Maar dèt is Marken niet! Marken is veel groter. En men moet eens gaan dwalen in de verschillende buurtjes „werven" genoemd verkennen. Bekijk eens hoe de woningen dik wijls gebouwd zijn. Alles wat men ziet heeft zijn oorzaak en zijn reden. De werven lijken een soort terpen, en zijn opgeworpen toen het water maar steeds steeg. En was de werf te klein en wilde men toch bij elkaar in de buurt blijven wonen, dan bouwde men het huis doodeenvoudig op palen! Ja, het water heeft heel wat rampen veroorzaakt in de loop der eeuwen. Bij sommige watervloe den werden wel hele werven tegelijk weggeslagen. Maar ook het vuur heeft menige prooi gemaakt op het houten huizen-eiland. In de loop der tijden verbrandden niet minder dan 6 buur ten of werden door de natuur ver nietigd. Men kent hun namen nog: Kraaienwerf, Tamenswerf, Koevor- denwerf, Houtermanswerf en Rem- merswerf. Nóg zijn de meeste huizen van hout of grotendeels van hout, al is het stroo-dak door één van pannen vervangen. Dat oude gebruiken en zeden lang stand hebben gehouden in dit ge- isoleerde gebied moge tevens blijken uit het feit, dat men tot in de 19e eeuv) op Marken nog vrijwel geen schoorstenen kende en de rook zich een uitweg zocht naar buiten via de zolders, zoals dat in Twente en de Achterhoek nog wel voor kwam in het z.g. Los Hoes! Wist ge, dat op Marken de koestal len op de eerste verdiepig gevonden worden? Te Marken staan dus de koeien „op zolder". Ook al met het oog op het water gevaar. Wist ge, dat Marken geen auto's kent? Dat er een kwart mil joen toeristen per jaar het eiland ko men bekijken? Maar ook, dat de klederdracht wer kelijk geen „show" is, want dat er in de winter er meer klederdracht gedragen wordt dan in de zomer maanden. En in de winter is het toe ristenbezoek uiterst gering. Wilt ge méér weten over Marken, zijn bewoners, hun zeden en ge woonten? Schaft u dan een werkje daarover aan, want werkelijk Mar ken is .anders" dan gij denkt. Marken houdt vast aan het verleden uit be hoefte. Uit eigen vrije wil. In Mar ken lééft het verleden nog. Niet ech ter bij Sijtje Boes, waar het inder daad slechts een industrie is gewor den, maar wèl verder-op, en wanneer de Markers onder elkaar zijn. MAAR nu is de dijk er! En daarmede zal de laatste slag zijn toegebracht aan het eigen leven van de Markers. De doodsteek zal zijn gegeven aan een oud stuk volks cultuur en het is goed, dat wij daar een wijle bij stil staan. Want volks cultuur is een kostbaar goed. Eerst werd het oude handwerk vernietigd toen „de" Afsluitdijk klaar was en nu, nu men zo gemakkelijk arbeid vindt op het vase land, zal ook de rest spoedig verdwijnen. Naarmate de moderne tijd en de vaste wal er meer en meer gezien worden op het voormalige eiland, zal het verleden gaan wijken, zoals de kotters in drie kwart eeuw van 75 slonken- tot slechtséén enkel zielig overge bleven scheepje. Er is niets nieuws onder de. zon en in de geschiedenis ontmoet men steeds toestanden, welke er reeds eerder wa ren. Zó zal het ook zijn met Marken. Eeuwenlang heeft de zee het in haar macht gehouden, doch thans is het ogenblik aangebroken, dat zij het de zwoegende mens weer moet afstaan. Opnieuw is het verbonden met „Wa terland" en een nieuw tijdperk is aan gebroken, wiens geschiedenis zo juist is begonnen Goddelijk Kind huizen, tien tegen een, dat hij het antwoord schuldig moet blijven. Noem echter de naam van de Blauwe Zusters, hij zal u naar de „Voorzienigheid" aan de Hogewoerd of naar het Sint Liduinahuis aan de Zoeterwoudsesingel verwijfcen. De Blauwe Zusters zijn een begrip ge worden in Leiden. Geen wonder overigens, want het is nu honderd jaar geleden, dat zij haar intrede deden in de Sleutelstad. En in die eeuw zijn duizenden kinderen aan haar zorgen toevertrouwd geweest. Woensdag 16 oktober zal dit eeuwfeest met enige plechtigheid gevierd worden, 's Mor gens is er een H. Mis, om elf uur volgt de receptie, waarop ongetwijfeld zeer velen van hun belangstelling zullen doen blijken. wee op haar gehabijte schouders hebben meegedragen. Wij mogen dus nu volstaan met in korte trekken te herhalen, hoe het Liefdewerk ont stond uit een initiatief van de familie Voiiebregt, die begaan was met „de ongelukkige toestand van enige kin deren, die zonder opvoeding, zonder onderwijs, ledig rondliepen of in fa brieken der stad leerden het heil harer zielen te vergeten". Het chari tatieve werk Van de familie leidde op advies van Deken A. C. Quant tot een stichting, die per 1 december 1956 haar beslag kreeg. Er werd een huis gekocht in de Nieuws teeg, waar meisjes, de meest veriatenen, opgeno- Initiatief van de familie Voiiebregt Het vorig jaar heeft Leiden het eeuwfeest gevierd van „Het Liefde werk van de H. Cunera", een liefde werk overigens, waaraan de Zusters van de Voorzienigheid een zeer ruim aandeel hebben gehad. Bij die ge legenheid hebben wij in de kolom men van uw lijfblad enkele artikelen mogen publiceren over het wel en wee van dat liefdewerk en daarin is ten duidelijkste beschreven, in hoe grote mate de Zusters dat wel en men zouden worden. Het bestuur knoopte onderhandelingen aan met de in 1852 door pastoor P. J. Hesse- veld te Amsterdam opgerichte „Con gregatie der Arme Zusters van het Goddelijk Kind" en daar bleek men niet ongenegen enkele Zuster af te staan voor het liefdewerk in Leiden. De Congregatie telde in die jaren nog maar zestien leden, doch de kans om ook buiten Amsterdam aan de slag te gaan werd dankbaar aangegrepen. QP 16 OKTOBER 1957 arriveerden onder geleide van de algemeen overste, moeder Theresia, de drie eerste zusters in Leiden: Magdalena, Barbera en Francisca. Zuster Fran- cisca zou als overste van het Leidse gesticht optreden. De ontvangst was natuurlijk allerhartelijkst en de zus ters togen direct hard aan het werk om orde op zaken te stellen. Zowel voor de regenten als voor de Zusters was het een historische dag, toen op 19 december de eerste kinderen in het huis werden opgenomen, dat kort daarop de officiële naam „De Voor zienigheid kreeg. Zij moesten echter wel ervaren, dat zü niet alleen in naam de Arme Zusters waren. De werkelijkheid was soms bar en boos, en nog 21 jaar na de vestiging in Leiden schreef een der Zusters in het kloosterlijk kro- ndekboek: „Onze Lieve Heer neemt er behagen in ons meer en meer in de armoede te vestigen". EEN BELANGRIJKE MIJLPAAL, ook in de historie van de Zusters, was de beslissing van het bestuur van de stichting om scholen op te richten. Dat ging aanvankelijk niet zo een voudig als men dacht, maar dank zij de toewijding der Zusters, kon op 6 juli 1871 de burger-bewaarschool geopend worden. Daaruit groeide het complex van scholen, waar men nu de Blauwe Zusters als nijvere bijen doorheen kan zien vliegen. Voor het echter zover was, moest een ander probleem worden opgelost. Het huis in de Nieuwsteeg was te klein ge worden. Besloten werd het huis te verkopen en een ander pand te ko pen. De Regenten slaagden er in de hand te leggen op een perceel aan de Hogewoerd en in juni 1871 verhuis den Zusters en kinderen naar hun nieuw tehuis. Het scheelde in die jaren weinig, of de Zusters hadden met opgestoken kappen Leiden verlaten. Een kwestie met pastoor Van Wissen, waarin ook de bisschop betrokken werd, leidde er toe, dat de Zusters ultimatief te werk gingen, maar het wijze beleid van de bisschop en de onmacht van een pastoor tegen zoveel Zusterlijk geweld, brachten een schone vrede, die nimmer meer in die mate ver stoord werd. De Zusters hadden in ieder geval laten zien, dat zij niet het karige kaas van haar brood lieten eten. De Zusters genoten trouwens een grote populariteit. Vooral kin deren, die intern waren, hingen hen als het ware aan de gewijde rokken. Zo kon het gebeuren, dat, toen in 1872 Moeder Magdalena werd over- De kapel van het tehuis aan de Hogewoerd KLAVER VIER Radio-actie in samenwerking met en ten bate van: Stichting Prins Bernhardfonds, Stichting Hef Nederl. Blindenwezen, Ne- derl. Vereen. Sociale Zorg voor Minder- Validen „AVO" en Stichting Nederl. Org. title d.d. 27 augustus 1957 no. 10261257. Alle cijfers opgeteld Uitzending elke zaterdagavond 9.45, Hilversum II (298 m.) Inzenden aan Klaver Vier, Hilverswa Advertentie. geplaatst, de onrust onder de kinde ren zo groot werd, dat er enkele uit het gesticht verwijderd moesten wor den. INTUSSEN GROEIDE HET WERK, en breidde de activiteit van de Zusters uit. Zij konden het alleen niet meer aan. Leken kwamen assis teren en per 1 april 1897 kwam de eerste echte juffrouw op school, die naar de fraaie naam Jeanette Char lotte van Hogerlinden luisterde. Haar jaarsalaris bedroeg 550. Toen het bestuur er toe overging om in Leiden ook een katholieke school voor Buitengewoon Lager On derwijs op te richten, waren het weer de Blauwe Zusters, die haar mede werking toezegden en ook gaven. In die sector van het onderwijs hebben zij evenzeer prachtig werk geleverd en zich onschatbare verdiensten ver worven. De oorlogsjaren waren ook voor de Zusters niet gemakkelijk. Zij her inneren zich nog die schriknacht van 28 november 1944, toen een beschon ken Duitse soldaat een pantservuist liet ontploffen. De ravage was enorm, en de Duitsers werden als het ware gedwongen de andere dag puin te komen ruimen. Zij moesten toen on dervinden, dat Zusters niet voor de poes kunnen zijn. Toen de „heren" wat al te traag hun gang gingen, snerpten de zusters uit haar blauw- gebiesde kappen „Arbeiten" en ze stopten de puinruimende Duitsers een bezem in de hand DE NA-OORLOGSE JAREN dwon gen vaak tot improviseren, maar het belangrijkste feit voor de Zus ters zelf was de beslissing van het bestuur der Congregatie om tenge volge van omstandigheden geen Zus ters meer beschikbaar te stellen voor het internaatswerk aan de Hoge woerd. Dat betekende, dat de inter nen zouden verdwijnen. In december 1950 vertrokken de laatste drie meis jes. Daarmede moest het eerste werk van de Stichting, dat in 1857 was be gonnen, worden prijs gegeven. Ge lukkig gold later ,,De Voorzienig heid" als dépendance voor de nazorg ten behoeve van vroegere „Liduin- tjes". Voor de Zusters, inmiddels in een modieuzer kleed gestoken, is er niet temin alle reden het eeuwfeest te herdenken. De offers, die zij hebben moeten brengen, rechtvaardigen een viering. Natuurlijk hebben zij veel te danken aan haar leken-personeel, maar Op 16 oktober willen de velen, die in de loop der jaren in contact zijn geweest met de Blauwe Zusters, vooral hen het feest laten gelden. W. HELVERSTEIJN.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1957 | | pagina 6