In Delft blaast 'n nieuwe adem
de molenwieken tot leven
ÜXe techniek heeft neuzen onthoofd
en miAOOtmd tot duietyen
WIE WORDT HET OUDST?
WIE LEEFT HET KORTST?
ZATERDAG 17 AUGUSTUS 1957
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 4
ER is eens een tijd geweest dat nederland WEL tiendui
zend molens telde. Dat was in de bloeitijd, tevens de bloeitijd
van de molen. Het is niet te veel gezegd dat de molen wezenlijk tot de
grootheid van ons vaderland heeft bijgedragen en dat het zonder molens
niet mogelijk zou zijn geweest Nederland b.v. die vooraanstaande plaats te
bezorgen onder de scheepsbouwende naties. Daarbij komt nog dat met be
hulp van de molen „het aanschijn van onze Hollandse aarde" zo ingrijpend
kon worden veranderd door het leegmalen van meren en het in cultuur
brengen van uitgestrekte landerijen.
De eeuw van de molen ligt al lang achter ons. Hij heeft in de meeste ge
vallen de strijd tegen de nuchtere techniek moeten opgeven, de strijd n.l.
eerst tegen de stoom-, later tegen de electrische paardekrachten. Vervlogen
zijn de tijden dat in belangrijke industriestreken het landschap door de
windgiganten werd beheerst, zoals de Zaanstreek. Alleen het oude kinder
rijmpje herinnert er nog aan:
„De Zaan is mooi, de Zaan is breed;
Wie kan de Zaan bevaren?
Men vindt er molens bij de Vleet
en rijke molenaren."
Zelfs voor de Hollandse watermolen is het pleit dikwijls beslecht ten
gunste van de techniek en men heeft zich zelfs niet ontzien om vele reuzen
te onthoofden en te misvormen tot nietszeggende bouwsels, tot geschanda
liseerde dwergen.
De moleh is voor een groot deel verleden tijd. Wat weet de gemiddelde
Nederlander nog van molens af? Alles bij elkaar is dat een bedroefd klein
beetje.
kwaliteitsproducten kan afleveren
die niet minder, dikwijls zelfs hoog
waardiger zijn dan van menige fa
briek.
IN VELE GEDAANTEN.
Een molen is niet zo maar
EEN MOLEN. Het volk der mo
lenreuzen kent talrijke geslachten en
families met evenzovele namen.
Al naar gelang maalsysteem, vorm
of plaats van vestiging kennen we
wip-, wipvijzel- en wipstellingmo-
lens, boven- en onderkruiers, wal- en
torenmolens. Er zijn grond- en belt-
of bergmolens, stelling-houtzaagmo
lens en de paltrok; standerdmolens en
scheprad-watermolens.
Ze zijn van hout of van steen, de
eerste ook met riet bekleed. We ken
nen ronde, achtkante- en zelfs twaalf-
kante-stenen molens zoals er nog bij
Rijpwetering staan. We hebben ten
slotte bewoonde en onbewoonde mo
lens en het kleinste type, het weide-
molentje, dat met zijn vleugelstaart
zich zelf op de wind zet.
Al deze benamingen zijn niet maar
zo willekeurig gekozen want onze
molenbouwende voorouders hadden
er slag van kernachtige namen voor
hun werk te bedenken. Weet U waar
aan de paltrok zijn naam ontleent?
Deze stamt uit de tijd dat veel men
sen uit de Pfaz of Palts, deels uit
economische overwegingen, deels ook
om geloofswille naar het Steinreiche
Holland trokken. Deze lieden droegen
lange, wijd-uitstaande mantels welke
boven het middel waren ingesnoerd.
De spraakmakende gemeente zag re
miniscenties in de vorm van de „Palt-
senrock" en die van bepaalde hout
zaagmolens en noemde de molen
daarom paltrok.
What 's in a name? Neem nu b.v.
de wip-watermolen. Het draaibare ge
deelte daarvan wordt in balans ge
houden doordat het gewicht van de
wieken gelijk is aan dat van de z.g.n.
staart. En als de wieken draaien komt
dat bewegelijke bovendeel in min of
Tentoonstelling
in Prinsenhof
VEEL ONGEWETEN DINGEN..
IN HET MUSEUM „PRINSENHOF"
te Delft is door de Vereniging
„De Hollandse Molen", met medewer
king van verschillende musea, de
Hoogheemraadschappen van Rijn- en
Delfland en talrijke particulieren een
tentoonstelling ingericht waarop een
uitgebreid overzicht wordt gegeven
van molens en wat daarbij hoort. De
belangstellende bezoeker (en dat zijn
er gelukkig vele) krijgt een zeer ge
varieerd doch tevens zeer boeiend
beeld van molens en molengebruiken.
Niet slechts oud bedrijfsgerief maar
vooral talrijke modellen, gedeeltelijk
werkbaar, prachtige specima van
boerse molenkunst, fot -materiaal
van nog bestaande objecten verza
meld door Monumentenzorg, ge
bruiksvoorwerpen op het molenbe-
drijf betrekking hebbende en last but
not least een vrij overzichtelijke ex
positie van de molen in de schilder
kunst.
Niet alleen datgene wat zuiver mo
len-technisch of toegepaste kunst is,
ook de folklore komt aan bod als het
„mooimakersgoed" de versiering
bij feestelijke gebeurtenissen op de
molen en de wiekentaal. Want een
kenner kan veel lezen uit de stand
van de wiekenkruisen.
Wij krijgen er een onverwachte
kijk op veel wat ons voorheen onbe
kend was maar de ernstige bezoeker
zal er ook uit leren welk een groot
gemis het zou zijn wanneer de molen
uit ons landschap moest verdwijnen.
Want, ofschoon de tijd niet stil
staat en de mens zich meer en meer
onafhankelijk wil weten van de
krachten der natuur voor zover hij
deze niet kan zettdn naar eigen hand,
kan de windmolen nog steeds zijn po
sitie verdedigen al is het alleen maar
door het feit dat een industriemolen
Wip-watermolen bij Rijpwetering.
meer wippende beweging. Voila tout!
Het doel waarvoor molens werden
gebouwd was mede zeer verscheiden.
De voornaamste plaats en in onze
tijd bijna uitsluitend nam en neemt
in ons waterrijke land de watermolen
in. Maar tevens had elk dorp en iede
re stad een of meer korenmolens. El
ke molen kon 2000 inwoners van meel
voorzien en uit het aantal korenmo
lens dat dorp of stad bezat kon men
aldus reeds van verre het inwonertal
aflezen.
Industriemolens houtzaag-, olie-,
rijstpel- en snuifmolens vond men
hoofdzakelijk in bepaalde industrie
streken en op de wallen van de grote
steden; houtzaagmolens bij elke
scheepvaartstad in de tijd dat hele
koopvaardij- en oorlogsvloten in ons
land werden gebouwd.
De streek aan de Zaan is vanouds
om zijn molens beroemd en vele
thans wereldbekende fabrieken met
namen als ,De Ruyter", „De Een
dracht", „De Bijenkorf" en dergelij
ke meer zijn als molen van die naam
begonnen. Maar er waren ook ande
re molenstreken. In 1881, dus drie
kwart eeuw geleden, stonden er tus
sen de Raam- en Zaagmolenpoort te
Amsterdam niet minder dan 25 mo
lens voor verschillende doeleinden
zoals op een ter tentoonstelling aan
wezige tekening uit die tijd is te zien.
Thans zijn bekende „molengebie-
den", waaronder die in de omgeving
van Leiden, op de vingers te tellen.
En dat zijn dan allemaal watermolens.
MOOIMAKERSGOED EN
WIEKENTAAL.
Heeft en had de molen een
bij uitstek prozaïsch doel, toch
kan er een zekere romantiek niet aan
worden ontzegd. De versiering van
een molen bij feestelijk gebeuren,
trouwpartij bij de molenaar of de mo-
lenbezitter b.v., had een geheel eigen
vorm en bestond uit vlaggen, slingers,
harten-al-of-niet-doorboord, zonnen,
bazuinengelen en wat dies meer-zij.
Dat was het z.g.n. mooimakersgoed
waarvan een fraai voorbeeld van vrij
recente datum op de tentoonstelling
is te zien.
Maar daarnaast kunnen de wieken
ook een eigen taal spreken die door
insiders niet wordt misverstaan. Al
naar gelang de stand der wieken
spreekt men dan van overkruis (rust
stand), kreupel of onkant, waarbij de
wieken in de vorm van een Andries-
kruis zijn gezet wanneer de molen
wegens „invaliditeit" niet meer te ge
bruiken was, „Vreugde", met de on
derste wiek even vóór de as van het
molenlichaam, of „Rouw" met die
wiek in tegengestelde kant, dus even
voorbij de molen (ten teken dat het
leven „voorbij" was).
Ook bij een samenstel van molens,
wanneer getrapte bemaling moet wor
den toegepast doordat een enkele
molen het water niet hoog genoeg
kan opmalen, werd gebruik gemaakt
van een bepaalde code. Als er aan
de wieken van de eerste of werkmo-
len overdag een mand hing of des
nachts een lantaarn met drie branden
de kaarsen, dan was dat voor de an
dere molenaren een teken om met
malen op te houden. Deze bijzondere
grijze van berichtgeving kreeg in de
bezettingstijd een vaderlands- en
menslievend tintje. Was cr een raz
zia ophanden dan werd dikwijls aan
de molen van de streek een jute zak
uitgehangen zodat men weten kon
uit welke (verkeerde) hoek de wind
waaide. Vele jongemannen, op die
wijze gewaarschuwd, zullen daardoor
aan deportatie ontsnapt zijn.
Ook de sterkte van de wind kreeg
een eigen terminologie in het molen-
jargon. Bij weinig wind worden de
wieken met een zeil bespannen om zo
veel mogelijk van de wind te vangen.
Is de wind sterker dan worden de
zeilen voor een kleiner of groter ge
deelte opgerold en bij heel sterke
wind zelfs geheel weggenomen. In
dat laatste geval heeft de molen lege
hekken of „blote benen".
IS GOD MET MY, WAT KAN
MIJ DEERE.
IEDER VAK, ELK BEROEP of welk
ambacht ook heeft zijn eigen ge
rief en gereedschap. Zo ook dus het
beroep van molennaar of het uitster
vende ambacht van de molenbouwer.
Talloze oude voorwerpen zijn op de
tentoonstelling te zien als korenwan
nen en -zeven, korenmaten uit 1738
en weegschalen van 1718, takels,
blokken en veel ander gereedschap.
Interessant zijn voorts ook een zeer
oude hand-koi ei-molen, oude maal
stenen en wrijfstenen uit het neoli-
thische tijdperk, gevonden bij het
Uddeler meer. Dat de vlijtige mole
naars niet altijd van de wind wilden
leven bewijs een oude ijzeren aal-
schaar waarmede zij, dan buiten de
wet tredende, wel eens een palingkje
stroopten.
Molenbouwers schijnen echter over
het algemeen optimistisch-berustende
lieden te zijn geweest. Op de molen-
bouwers-timmerkist lezen we ten
minste in sierlijk geschilderde letters:
„Is God met my Wa! kan mij dee-
re, Waar dat ik reyse Of ver-
keere."
De dorpsschrijnwerker (of de mo
lenbouwer zelf) kon aan de molen
zijn dikwijls kunstzinnige hart opha
len. De baarden dat zijn de
schermplanken op de wind tegen het
inregenen; in veel gevallen staat er
het jaartal op zijn dikwerf fraaie
staaltjes van houtsnijkunst.. Leeuwen
en blazoenen, krullen en fratsen,
jaartallen en initialen, staan er inge
hakt zonder dat er een schaaf bij te
pas kwam en werden dan met felle
kleuren beschilderd.
Dat de molen, die in het dagelijks
leven een zo grote plaats innam, tot
voorbeeld en decoratie diende voor
verschillende gebruiksvoorwerpen of
toegepaste kunst, behoeft eigenlijk
geen betoog. De bewijzen zijn daar in
enkele fraaie zilveren molenbekers
en kristallen roemers met molenmo
tieven ge-etst. De Sinterklaastijd ken
de naast de beroemde vrijsters en
vrijers de molenkoeken die gevormd
werden op de bekende koekplanken.
Er hangt er een van bijna een meter
lang, in het begin van de vorige eeuw
speciaal voor een molenaar gesneden
die de gewoonte had jaarlijks aan de
dijkgraaf cn de heemraden van de
polder een Sinterklaasverrassing te
zenden in de vorm van een molen-
taaikoek. Of dit vrijwillige of ver
plichte schenkingen waren staat er
niet bij vermeld doch wij willen er
het ergste niet van denken en hou
den het dus maar op het eerste.
In deze afdeling zien we ook een
aardige inzending van de Hoge Raad
van Adel, bestaande uit enkele wa
penbrieven waaronder van een der
laatste verheffingen in de adelstand
(1913) door koningin Wilhelmina, n.l.
van het geslacht Van der Meulen. Het
sprekende wapen bestaat uit een wie-
kenkruis. Andere geslachten als Coe-
nen en Mollerus dragen molenkruis-
ijzers als wapenteken en het oude ge
slacht Van Wassenaar van Duiven
voorde heeft als helmteken twee
molenwieken.
DE. MOLEN IN DE SCHILDER
KUNST.
Een apart gedeelte van de
expositie in hèt Delftse Prinsen
hof is gewijd aan „De molen in de
schilderkunst" .zodat ook de liefheb
bers daarvan aan hun trekken ko
men. Wel zijn het voornamelijk schil
ders van de Haagse School en de ro
mantiek die hier aan het woord zijn,
waaronder met beroemde en specta
culaire doeken, maar juist door die
beperking krijgt men een bijzonder
scherp beeld van de plaats die de mo
len als stoffering van het landschap
inneemt. Niet allen picturaal maar
ook artistiek is deze tentoonstelling
verantwoord. Zó hangt er een groot
doek van Willem Maris, voorstellende
molens aan de oever van de Kaag,
dat een goed beeld geeft van het
meesterschap van deze kunstenaar.
Van Jongkind is o.m. diens beroemde
doekje „Delftshaven1 bi) maanlicht"
aanwezig. Voor de liefhebbers en
kenners volgen hier een reeks van
beroemde namen. Het zijn Gabriel
Tholen, Jaap en Willem Maris en
Willem Roelofs, Jongkind, Andreas
Schelfhout, Weissenbruch en Koe
koek. Er hangen ook werken van
minder bekende grootheden als Leic-
kert, Van Je Sande Bakhuizen en an
deren; werken die wel geen meester
stukken zijn maar als wandversiering
genoegelijk om te aanschouwen. De
tentoongestelde schilderijs zijn door
verschillende musea en door particu
liere verzamelaars in bruikleen afge
staan en alles bij elkaar geven zij een
unieke gelegenheid tot het maken van
vergelijkingen: waar zóveel schilders
hun eigen visie gaven op één en het
zelfde object, de Hollandse molen.
De gehele expositie blijft geopend
tot en met 27 augustus. Mogen velen
haar alsnog in hun vacantieprogram-
ma opnemen tot leringhe ende ver-
maeck.
W. P.
Over de leeftijd
van dieren
veel mensen hebben nog wel
eens vreemde gedachten wanneer het
gaat over de leeftijd die dieren kun
nen bereiken. Sprekende over dit on
derwerp zal men reeds spoedig be
merken, dat het bereiken van hogere
leeftijden toegemeten wordt aan gro
te dieren, terwijl men van kleinere
over het algemeen aanneemt, dat ze
korter leven. Dit gaat in grove trek
ken wel op, doch er zijn toch verras
sende verschillen, terwijl veel mensen
denken, dat sommige dieren leef tij-
Stenen poldermolen „De Hoop doet
Leven" te Oegstgeest.
den kunnen bereiken van honderden
jaren, hetgeen niet juist is.
Bij de zoogdieren bijvoorbeeld
blijkt, dat de vegetariërs en alles-
eters hogere leeftijden bereiken dan
de vleeseters. Voorts, dat trage koud
bloedige dieren langer leven dan
warmbloedige en dat dieren die snel
tot volwassenheid geraken ook eerder
sterven. Zo zien we, dat er verschil
lende factoren en rol spelen en dat
de grootte van het dier in principe
maar weinig zegt van de leeftijd, die
het bereiken kan.
Bij het vaststellen van de leeftij
den, die verschillende dieren kunnen
behalen, is men zeer voorzichtig, dit
in verband met het feit, dat het stu
diemateriaal beperkt is en men in
veel gevallen te doen heeft met die
ren die in gevangenschap leven, ter
wijl we bij het berekenen slechts
rekening houden met overlijden door
ouderdom, dus niet door ziekte, on
geval of het slachtoffer worden van
andere dieren.
De langlevenden.
OVER HET ALGEMEEN denken
velen, dat olifanten zeker honderd
jaar en ouder kunnen worden, dit
vermoedelijk doordat ze behoren tot
de grootste dieren op onze aarde. Dit
is niet juist. De meeste olifanten zijn
op zestigjarige leeftijd op hun re
tour. Evenzo krijgen krokodillen wel
leeftijden van honderd jaar en meer
toegemeten. Toch zal deze gewelde
naar zelden ouder worden dan vijftig
jaar. Daarentegen kunnen salaman
der en hagedis, die toch veel kleiner
zijn, de leeftijd van vijfentwintig be
reiken, terwijl eekhoorn, konijn en
vos hoogstens de tien kruisjes halen.
Een wolf komt veelal niet verder dan
vijftien lentes en de leeuw haalt de
zelfde leeftijd als de salamander, na
melijk vijfentwintig.
Het dier op onze aarde, dat het
oudst wordt, is waarschijnlijk de reu-
zenschildpad, die naar schatting wel
twee tot drie eeuwen haalt. Daarbij
bereiken ze een gewicht ongeveer ge
lijk aan hun leeftijd, omstreeks twee
tot driehonderd kilo.
Een heel levenin uren.
HET DIERTJE dat het kortst leeft
is wel de eendagsvlieg. Het leven van
dit diertje is in uren te berekenen,
zelfs de naam eendagsvlieg klopt niet
want één dag is al te lang. In die
korte tijd beleeft het geboorte, jeugd,
puberteit, huwelijk, oorlog en vre
de, woning- en hongersnood, middel
bare leeftijd enouderdoms
zwakte.
Ook over de vissen doen wonder
lijke verhalen de ronde. Zo zouden
snoeken en karpers ontzettend hoge
leeftijden bereiken. Ze worden niet
zo oud als velen denken: ongeveer
zestig jaar, daar houdt het mee op.
Andere vissen als forellen en baarzen
halen hoogstens vijftien jaar.
Van de vogels zijn er verschillende
die een heel aardige leeftijd halen.
Natuurlijk denken we hierbij aan de
egaai, die wel een mensenleeftijd
meegaat, doch dit is geen uitzonde
ring, want ook de gier, de struisvo
gel, de arend en de uil zijn hiertoe in
staat. Zo ziet men dat men op dit
punt soms tot eigenaardige uitkom
sten kan komen, die onze oorspron
kelijke gedachten omtrent de leeftij
den volkomen ondersteboven gooien.