HET VAN DE LETDSE COUP ANT GELOOF PEPPITO DATER O'Reilly was in slaap ge vallen en droomde dat hij weer in Ierland terug was. Hij wandelde langs het moeraspad naar Ballincarra. Rechts lag het bergland dat met vu rige toppen de gouden hemel likte. Aan zijn linkérkant strekte zich de wijde moerasvlakte uit, bruin en paan, waarboven de blauwe rook uit de turfstekershutten hemelwaarts kroop. Het enige geluid in zijn droom was zijn eigen doordringend fluiten, terwijl hij gelukkig lahgs de weg liep. Toen riep opeens een stem: „Nou is er weer een van de vergulde kan delaars verdwenen, 't Is verschrikke lijk. 't Is schandelijk, tl moet de po litie waarschuwen!" Met een schok werd de grqze pa ter O'Reilly wakker. Hij opende zijn ogen half. Een imeter voor zich zag hij stevig op het karpet geplant, twee enorme, armoe dig geschoeide voeten, de breeduit onder een dunne toog uitstaken. Hij liet zijn blikken langzaam langs de broodmagere gestalte van zijn jongste kapelaan omhoog gaan, tot zij diens ernstige blauwe ogen ontmoet ten, die blonken achter een stalen brilletje. De goedmoedige pater O'Reilly zei met Zijn zachte. Ierse accent: „Ja, dat is Waar ook; wat is de maat van je schoenen?" Pater Nicola staarde verwonderd naar zijn superieur. „Ik zie niet in, wat dat er mee te maken heeft. Ik heb maat dertien", antwoordde hij stijfjes. „Mooi, dan moest je maar gauw dikker worden om het evenwicht te bewaren". Pater Nicola glimlachte: er school ergens iets vön sarcasme in die opmerking, maar hij wist niet waar. „Ik zei, dat nu weer een kan delaar van het altaar verdwenen is", bromde hij. „Ja, ja, dat had ik wel verstaan". Pater O'Reilly werd ongeduldig. Langzaam kwam hij uit zijn gebeeld houwde stoel omhoog en zuchtte. Hij ging naar het brede, door dc zon verlichte raam en opende het, waardoor met de overvloed van hartstochtelijke, Italiaanse zonne warmte, de zware geur varf de mauve irissen, witte mirtebloesem en blau we anemonen binnenkwam. „Zal ik de politie laten halen?" vroeg pater Nicola met hoge stem. „Nee, nee", kwam het haastige ant woord, „we 2ullen zien wat er gedaan moet worden. We moeten dit zelf uit zoeken". „Maar ik denk. Pater O'Reilly werd scherp: „Ik kan zelf denken". Hij hoorde de deur sluiten met een klik, die ergernis verried. Er ging een zó chaotische warreling van gedach ten in hem om, dat hij voor het eerst niet lette op de rose ginestia, de wit te mirte en de rozemarijntoefjes in de zonnige tuin aan zijn voeten. Vandaag was het woensdag. Maan dag was hij al bij het krieken van de dag naar zijn kerk van San Pietro gegaan: het onveranderde begin van zijn dagtaak in het kleine dorp To- masso. Hij had zijn ogen niet kun nen geloven: Het zware wierookvat was weg. Verdwenen. Dinsdagmorgen was het een kelk, en nu, vandaag de vergulde kandelaars. Pater O'Reilly voelde de zonde drukken, alsof hij ze zelf bedreven had. Hij was ver antwoordelijk voor de eerlijkheid van de zielen van zijn parochianen. Er gens was hij in ijver tekortgeschoten. In de geest had hij iedereen in To- masso gewogen. Hij vond er niemand bij, kerkbezoeker of niet, die iets uit de kerk zou stelen. Zijn standpunt ergerde pater Nicola, dat wist hij. De jonge geestelijke was ook pas achttien maanden in het dorp. Hijzelf kende Tomasso al veeftig jaar. Tomasso lag in een streek van weidse, uitgestrekt wijngaarden cn olijf bossen, bonenvelden en bouw landen. De kerk en het merendeel van de wit en blauw ge sausde hui zen lag in een kleine ondiepte. Ver derop glooiden de vlakten omhoog, alsof ze olijfbomen, wingerdstruiken en bonenvelden makkelijker voor <Se zon toegankelijk wilden maken. Toen hij nog in Ballincarra woon de, was hü een zeer ernstige jonge man geweest, herinnerde pater O'Reilly zich. Ongeveer zoals pater Nioola nu was. Hij was ijverig ge weest in zijn studie. Hij had een spe ciale opdracht gekregen van het se minarie, om zijn :tudie in Rome te votltooien. En toevallig was hij naar Tomasso gezonden. Daar had hij iets geheel nieuws gevonden. Na de koude, dorre boekenstudie had hij kennis gemaakt met de warmte, die in de menselijkheid lag verborgen. Hij had met de dorpelin gen meegeleefd in hun moeilijkheden en de vreugde met hen gedeeld. En het leek of hij in ruil daarvoor een zeldzame kracht had gekregen: de gave hen allemaal te begrijpen. Niettegenstaande zijn tevredenheid van de laatste maanden had hem een bedwelmend verlangen aangegrepen om terug te mögen gaan naar Ballin carra. Hij had plotseling het gevoel kunnen hebben, dat het moeraspad onder zijn voeten golfde, terwijl hij langs de brandende Italiaanse land weggetjes liep, Och: al was het maar voor korte tijd! Twee of drie maan den thuis, zouden hem onuitspreke lijk gelukkig maken. Hij had ervoor gespaard. TNE WITTE stenen kerk van San Pietro was gebouwd op een ver hoging van opgeworpen grond midden in de ondiepte, zodat hon derd brede, witte treden van het geplaveide pad beneden naar de kerkdeur leidden. Hoge taluds van fris groen gras, be zaaid met schelkruid en bloedrode anemonen, omgaven de andere drie zijden van het gebouw. Pater O'Reilly beklom deze middag de trappen in de hoop, dat iemand na het onder houd met pater Nicola diezelfde ochtend de altaarvaten had terug gezet. Op de vloer voor de trap naar het priesterkoor lag de gereedschapstas van een werkman. De rode loper, die de treden bedekte, was gedeeltelijk opgerold. Pater Nicola lag op zijn knieën en timmerde draden vast op de kale vloêr, In de klokkentoren was Paolo, de elektricien, druk bezig met het me chanische carillon. „Wat heeft dat te betekenen?" vroeg pater O'Reilly. Half schuldig, half uitdagend, keek pater Nicola van zijn werk op. „Een alarminstallatie, pater". „Gebruikt u de klokken voor een alarminstallatie? Geen sprake van. Sta op, pater NicOla. Paolo, je kan er mee uitscheiden". Pater Nicola stond op. Hoekig en geëergerd keek hij pater O'Reilly aan. „U wilt de politie niet roepen?" „Nee". „En U verbiedt me binnen de kerk de wacht te houden?" „Ja", zei pater O'Reilly. „Ik wil niet hebben, dat in mijn kerk een priester zit, met rudementen van de Gestapo in zijn geest". „Sluit u de kérk dan niet af?" „De San Pietro is sinds hij ge bouwd werd, dag en nacht open ge weest". Pater Nicola liep weg, zijn mond was een dunne strakke lijn. DIE NACHT kon pater O'Reilly niet in slaap komen. Hij zat in de zware eikenhouten stoel in de studeerkamer en luister de. Hij had pater Nicola uiteindelijk toestemming gegeven voor het ma ken van een alarminstallatie in de klokkentoren, maar het maakte hem neerslachtig, dat zoiets nodig was. Het was een bewijs dat hij gefaald had. Pater Nicola had hem verzekerd, dat de elektricien de installatie zó gemaakt had, dat de klok slechts een maal zou slaan. Het zou in een paar seconden gebeurd zijn en als er een van de dorpelingen wakker door zou worden, zou hij zich omdraaien en denken, dat hij het gedroomd had. Half drie en nog had de klok niet geslagen. Toen de wijzer zijn weg beschreef naar de drie, en vrede en stilte over Tomassó heersten, zakte pater O'Reilly langzaam weg en in zijn stoel dutte hij zachtjes in. IN EEN achterkamertje van een van de armelijke blauw gesausde stolpjes in de hellende buitenwijken, klom de kleine Peppito behoedzaam over de verlamde benen van zijn broertje Georgio. Hij trachtte zich aan te kleden zonder daarbij zijn moeder wakker te maken. Daarom moest hij volstaan met zijn schoenen, bloes en broek, want Zijn jas hing in een kast waarvan de deur verrader lijk kraakte. Toen hij door het ven ster klom, gleed de maan een ogen blik achter de wolken te voorschijn en verlichtte zijn witte gezichtje, zijn smalle, vastberaden kin en de grote, sprekende bruine ogen., HU liet zich zakken op het dak van de bükeuken en sprong op de grond. Tien minuten lang rende hij over het stugge gras, maar toen hij de dorpsstraat bereikte matigde hij zijn vaart. Onder zijn katoenen bloesje bonsde zijn hart. 4 In de dikke duisternis leken de huizen vol gevaar. Hg liep midden op de straat. Hij begon een wedstrgd met zichzelf. Bg iedere stap die hU deed, zei hij „Ik- ben-niet-bank-in-het-donker". Hg was immers al acht jaar en hg was niet bang in het donker. Maar plot seling begon ergens in de duisternis van een landweggetje een hond te janken. Hg stond stil. Rillingen van afgrijzen liepen langs zijn rug. Hij liep op zijn tenen voorbij het wegge tje en begon toen hard te lopen. Nu was het niet ver meer. Hg zou er alles voor over hebben om te kun nen terugkeren, zijn toevlucht te zoe ken in zgn warme bed en de dekens over zijn hoofd te trekken. Maar hU mocht nu niet toegeven. Dit was de laatste nacht dat nij er op uit had gemoeten. Hij liep de laatste hoek om, eft zag de lange donkere schaduw van de kerktrappen van de San Pietro voor zich. Hij begon te klimmen. De zwa re deur piepte toén hij hem open duwde en binnenstappend, rook hij dé zoete geur van Wierook. Hij liep door de zgbeuk naar voren en knielde, voordat hg de altaartrappen besteeg. Op de tweede tree stond hij ver bijsterd stil. R^ET EEN sonore dreun, die de ge^ hele lucht vervulde, overviel het geluid hem. Hg verstarde, toen de eerste klok van het carillon begon Het verlókkende visioen na veertig jaar onder de branden de Italiaanse zon, nog eens haar Ierland terug te kunnen leek dichterbij dan ooit. sloop hij weg van de kerk. Hij be sefte dat hij op éeh of aftderè manier de klokken in werking had gesteld, in het duister was de lucht, vol ge ruchten, erger dan absolute stilte. Hij meed de hoofdstraten niaar toen beving geweest? Opgelucht bemerkte Peppito, dat hg bijna de golvende groene vlakte bereikt had. Toen zag hg Zijn vriendje Ciano over de straat op hem af komen. „Hei, Peppito, wat denk,je dat er gaande is? Mamma zegt dat er voor een aardbeving gewaarschuwd wordt. Wat heb je daar? Zeg, ben je bang in het donker zonder kaars? En je hebt een kandelaar.... Hé, Peppi to....!" Peppito rende weg; snel, heel snel al, kon hg zUn huis zien staan. Er straalde licht uit de ven sters van het hutje. Eerst verdween hij in het lege, stenen schuurtje dat ih het veld stohd en waarin ze kui kens hielden. Toen, zonder kaars of kandelaar, sloop hij naar het huis en klom op het dak van de bijkeuken en door het slaapkamerraam naar binneft. „Heb je 'em?" fluisterde Georgio in het donker. „Ja, ik hem 'm in de schuur verborgen". Peppito klom in bed en drukte een kussen óp zijn hoofd om de klokkeft niet meer te horen. Ondertussen improviseerde Pater O'Reilly een korte plechtigheid zo als de gelovigen dat van hem schenen te verwachten. Pater Nlcola bonkte woêdenid op de deur bg Paolo, de elektricien. Zo aan zgn gezicht te zien was die niet erg goed gemutst, toen hg met pater Nicola meeging om het caril lon tot zwijgen te brengen, dat hij te slaan. Het lawaai leek oorverdo-1 vend in de holle kerk. Het beroofde hem van zijn wil om voort te gaan.1 Maar hij móest verder. Hij moest de andere kandelaar hebben. Trillend van angst griste hij de kandelaar en rende weg. Boven zijn hóófd bleven de klok ken maar beieren. De kerkdeur stond qp een kier. Hij glipte nSar buiten. Een donkere schim met gevleugelde voeten en hinderlijke, lange kleding vloog op topsnelheid tegen de trap pen omhoog. Peppito schreeuwde het bgna uit. Met één sprong Was hij te rug in de schaduw, die hem toch geen bescherming bieden zou als de schim dichterbg kwam. De nacht scheen vol rennende, zwarte figuren en dreunende, gal mende klokken. Peppito keerde te rug in de kerk en rende door de zij beuk naar voren. Hijgend stormde hU de sacristie binnen. Hoog in de ach terwand wist hU daar een kléin ven ster. Het stond open. De maan gluur de er door, toen ze van achter de wolken vandaan kwam. Peppito 6choof er een tafel onder en klom omhoog. Hg gooide eerst de kaars naar beneden en toen de kan delaar. Hij hees zichzelf op de ven sterbank en toen de lichten in de kerk aanfloepten, klom hij naar bui ten en.... liet zich "allen. ACHTER een toef rozemargn vond hg de kaars en de kandelaar lag in het maanlicht te glimmen bU een bosje schelkruid. HU klemde ze elk in een hand en snakkend naar adem hij weer bij de hellende wegen aan kwam, hield hg verbijsterd stil. In alle huizen, rU na rU, was men ontwaakt :overal straalde licht uit de open Vensters. Een steeds aan groeiend >-kiid voegde zich bij dat van de nog altijd luidende klokken. Peppito zette er zichzelf weer toe, snel de straat uit tc lopen. Bij het huis van tartte Rosa zag hU in het kaarslicht een gezicht naar buiten turen. De turende ogen zochten de straat af en Peppito stond weer stil. Het bezorgde gezicht van tante Rosa verdween weer, maar de jongen wachtte nog een poosje of ze mis schien niet weer naar buiten zou kijken. IN HET donkere kamertje zocht tan- te Rosa naar haar zondagse hoed. Die droeg Ze altUd als Ze naar dé kerk ging. Ze was nog nooit zo vroeg uit haar bed geroepen door die klok ken; gewoonlijk was ze vroeg genoeg op. Ze hield de kaars bU de klok en zag, tot haar verwondering, dat die om half vier was blUven stilstaan. Het was zo donker buitener wafcteker storm op til. Peppito liep voort. Philippo, de dagloner, stormde nijdig bellend op zijn fiets voorbU öIp een dolleman, terwUl hU rtaar Peppito schreeuwde om uit de weg te gaan. HU was te laat voor zijn werk. Gewoonlijk was hg li klaar met melken, als de klok ken luidden voor de vroegmis. Nu kwamen de mensen op straat en rlé- per» opgewonden naar hun buren. Waarom was het zo donker? Stond de kerk in brand? Was er een aard- zo had afgesteld, dat het maar één keer zou slaan. 'TEGEN TIENEN, de volgende mor gen, was pater O'Reilly in zUn tuin bezig met het snoeien van de wingerd, die al lang veel meer plaats innam dan hem toekwam. Het was zo vredig vandaag in de tuin. Daar hóórde hg iets echter zich HU dacht dat het pater Nicola wel zou zijn, die zou trachten de breuk tussen hen beideh te herstellen. HU draaide zich om. Het was Ciano, zUn gezichtje róód van opwinding: „Pater, pater, ik weet niet of u iets kwUt bent, maar Pep pito hééft een Vergulde kandelaar, precies hetzelfde als die bU u in dc kerk". „Peppito Borciani" herhaalde pa ter O ReillyMmm, nou. en Ciano stond vol verwachting te draaien, hU wachtte. „Waar wacht je op, Ciano?" Je denkt toch niet dat ik je iets zal ge ven, wel?" Ciano's grote, hongerige ogen liéten duidelUk merken wat hU verwachtte. „Omdat jU geklikt hebt?" vroeg pater O'Reilly zachtjes, terwijl hU zijn wenkbrauwen optrok. Ciano ging er van door. •TOEN HIJ langs de bonenvelden en de olijfgaarden omhoog wandel de, wist pater O'Reill niet hoe hU de taak, die hem wachtte, 20U moeten aanpakken. Hij had grote bewonde ring voor moeder Borciani, die een góede, hardwerkende vrouw was. Hij zag haar uit de verte de kippen voe ren in het veld achter het hutje. Hg hield veel van de twee jon gens: vaak had hij naar Peppito ge keken als die Georgio in het invalide, wagentje omhoogduwde langs de trappen van de San Pietro. Hij kreeg het erg warm, toen hij op de moeder van de twee jongens afliep. „Ik ben gekomen om eens met Peppito te praten"» eei hg, nadat hg haar gegroet had. „Hij speelt met Georgio in de schuur", ze knikte in de richting. DATER O'REILLY liep naar het schuurtje; er kwam hem een ge luid tegemoet, dat wel iets op zingen leek. Het werd nadrukkelijk onder steund door klagend geblaat van de geit. Zachtjes duwde hij de deur Open en gluurde naar binnen. Over een lange, platte kist ver te gen de zg'muur, was een oude paar dendeken gedrapeerd. In hun volle waardigheid stonden hierop de twee vergulden kandelaars. De kaarsen brandden. Er tussen in stond een houten kruis, zoals dat itl elke kamer had kunnen staan. Ze hadden hem nog niet gezien. Peppito en Gèórgio in lUh wagentje zongen lustig Verder. De géit blaatte en Flippio, de bastaardhond, zat naast een paar kuikens in gehoorzame waardigheid achter de jongens. Ze keken allen naar het altaar en pater O'Reilly werd getroffen door de aan drang en ernst, die het toneeltje af straalde. Dit was geen spelletje meer, dat ze speelden. Het zingen hield Op. Pater O'Reilly riep Peppito, voordat dat vreemde gevoel in zUn keel hem de baas kon worden. Peppito kwam naar buiten, knipogend in de zon. Van narigheid kon hU geen woord uitbrengen. Daarom besloot pater O'Reilly zelf maar te beginnen: „Dat zgn de kandelaars en de kelk uit de kerk van San Pietro, Peppito". Peppito knikte en slikte. „Ik was van plan ze voor zondag weer terug te brengen, pater". Zgn stem sloeg bg- na over. ZUn ogen bleven strak ge richt op het gezicht van pater O'Reilly. „Maar vermoedde je dan niet, dat pater Nicola en ik ons zouden afvra gen, waar ze waren?" Toen kwamen de tranen en Peppitó begon te huilen met lange uithalen. Hij wreef twee natte vuistjes in zijn ogen om die kinderachtige tranen tot staan te brengen. „We wilden alleen maar wat voor Georgio bidden vragen of zijn benen niet beter kon den wórden en we hebben ze al léén maar echt gébruikt. Weet u nog wat u in die preek gezegd heeft, pater? Waar twee of drie in Mijn naam verenigd zijn Pater O'Reilly haalde verward Pep- pito's vuisten uit zijn gezichtje: „Maar waarom kon je dan niet ge woon naar de kerk komen?" Peppito draaide zich naar schuur: „Het deed Georgio zeer als ik hem de trappen ophielp met de wagen". „Dat had jé tegen me moeten zeg gen", zei pater O'Reilly zachtjes, „Pa., ter Nicola kan Georgio toch dragen?" Er kwamen sterretjes in zijn ogen toen Peppito glimlachte. „Maar Geor gio zal nu tóch wel gauw kunnen lo pen, hè?" Pater O'Reilly opende zUn mond en sloot hem weer. Toen hg eindelijk wat kon zeggen was dat nauwelUks meer dan gefluister: „Kom Peppito", zei hij, ,;we zullen nog wat bidden in jouw kerkje, maar dan moet ik toch heus alles weer meenemen wat in de San Pietro thuishoort". •TOEN PATER O'REILLY terug- kwam in de sacristie met de kan delaars en kelk en het wierookvat zag hij. dat pater Nicola daar ook was. Voor de jonge priester een woord had kunnen zeggen zei hij: „Als je vraagt waêr ik ze gevonden neb, kan ik je dat niet zeggen. Ik zou je niet de juiste plaats zeggen en dan zou ik dus liegen". Zijn strenge blik trof pater Nicóla. „En, pater Ni- cola", vroeg hg geërgerd, „je wil me toch niet latén liegen, wel?" „Nee", zei pater Nicola zwakjes. Pater O'Reilly liet de ander alleen en ging de trap af, de tuin in. Lang zaam liep hu door de warme zon. Er lag een schaduwstreep over het pad naar de pastorie en hij liep er, in ge dachten, precies overheen. Beter dan anders kon hU zich vandaag voor stellen, dat het de weg naar Ballin carra was, waarover htj liep. Zachtjes zuchtend ging hij naar de studeerkamer. Hij zette zich achter zUn bureau en opende een lade. In een klein kistje met Japans lakwerk lag zUn portefeuille én daarin een bundeltje bankbiljetten. HU telde ze zorgvuldig. Genoeg voor de reis; net genoeg voor de reis naar Ballincarra. Hij kraste een poppetje op eeh stuk papier en wierp het in de prulle- mand. Dan borg hU het bankpapier weer op en liep naar buiten. Het ge voel onder ZUn voeten was nu niet anders dan gewoonlUk. „O, Ballincarra", mompelde hij. „Nooit zal ik je meer zien". Maar er waa geen ziertje spijt In die gedach te: Eén keer in zijn leven i8 het een mens misschien maar gegeven om direct aan een wonder mee te mogen werken. Nu Wachtte nog ergens een chirurg om zUn aandeel in het won der te vervullen. Het was maar een dwaze gril geweest, terug te verlan gen naar jeugdherinneringen. Veel beter was het, eeh jongen op weg te helpen naar een nieuw leven, om zijn geloof te belonen. „Adieu, Ballincarra". pater O'Reilly en stapte uit de SfllnilUW in de volle zon van Tomasso.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1957 | | pagina 10