hersenschimmen op de spits gedreven K3R3K3 I De Tekenfilm: De acteurs mogen zich niet bewegeji op het terrein der realiteit LOEWY stroomlijnde de wereld ZATERDAG 2 MAART 1957 DE LE'DSE COURANT PAGINA 7 |7en paar weken geleden hield een assistent van Marten Toonder voor de Leidse Smalfilmliga een causerie, waarin hij voor de smalfiln ers een boekje opendeed over het onderwerp: de teken film. Een boeiend onderwerp werd het, dat het fabeltje uit de wereld hielp als zou het in elkaar zetten van een tekenfilm niets and°rs zijn dan eenvoudig het opnemen van een ontelbare reeks plaat jes, getekend door een ongetwijfeld kunstige tekenaar, die even onmiskenbaar een saai beroep heeft gekozen, want het ene plaatje verschilt haast onzichtbaar met het andere. Althans, zo denken velen er over. Af en toe ontmoeten zij in het voorpro gramma van de bioscoop een grappig tekenfilmpje, men lacht er eens om, en is het alweer vergeten als de reclame-plaatjes voorbij zijn en de hoofdfilm begint. De buitenlandse reclametelevisie reikte tekenfilmers de reddendé hand GEBREK AAN Q rollen en rappen R^AAR toen de Fransman Georges Méliès op 22 maart van het jaar 1895 naar iets op zich genomen dood gewoons keek als: „De arbeiders gaan I de fabriek van Lumière uit", toen' zag hij, steeds grotere ogen opzettend! Onmiddellijk de mogelijkheid opi de niet bestaande wereld op het doek te brengen. De irreële wereld, waarin hij zo gaarne zijn fantasierijke geest liét afdalen. Het uitgaan van een fa briek liet hem volkomen koud; hij wilde wat niemand ooit tevoren ge zien had zichtbaar maken: een illusie vastleggen op het celluloid. De eerste speelfilms maakte hij weliswaar, maar ze kunnen als voorlopers van de later tekenfilms beschouwd worden, omdat hij door een speciale montage van voor- en achtergrond desondanks een illusie schiep, het onmogelijke mogelijk maakte. Want dat is het karakter van de tekenfilm: v/eergave van het niet bestaande. Een tijdlang heeft de tekenfilm zich op het terrein van de realiteit bewogen maar een fotografische weergave als in de gewone speelfilm is veel echter, daarvoor hoeft men niet moei-" zaam het ene plaatje te tekenen na het andere, waarvan er zestien of vier en twintig op het witte doek een beweging doen ontstaan die net één seconde duurt. Moeizaam, ja, want een tiendui zend tekeningen zijn maar juist vol* doende om een filmpje in elkaar te „draaien" van rond acht minuten vertonings..aur, wat toch maar vrij kort is. Ondertussen moeten heel die tienduizend plaatjes door de ver houdingen van de verschillende ac teurs temidden van hun omgeving ge lijk blijven het perspectief dus en mag het eerste poppetje niet ver schillen met het laatste. In Amerika had men daarin al een niet geringe ervaring gekregen, want de daar veelvuldig uitgegeven beeldromans vereisen eveneens, dat de voor het voetlicht tredende figuren oneindig vaak getekend worden. Goed kunnen tekenen alléén niet voldoende. PR is alleen dit verschil: ze bewe- gen niet. De beweging is een groot probleem, want hoe vaak heeft men niet gezien, Mat hij onnatuurlijk ver loopt. Ofwel schokken de beelden hinderlijk en is het tweede beeldje kennelijk niet op de plaats van het vorige gelegd en is de zaak te haas tig gebeurd, of de beweging verloopt glad en gepolijst. Dit is eigenlijk de kern, waarom het vak van tekenfil mer draait. Veel mensen denken dat men de techniek van het tekenen maar goed onder handen moet heb ben om een kundig tekenfilm-ma ker te zijn. Maar deze moet niet de te maken tekeningen slechts apart kunnen zien, maar in hun onderling verband: zijn gevoel voor motoriek, de bewegingsleer, moet hem in staat stellen, de bewéging in zijn figuren te zien. Alleen daarom gaat het. Die figuren van hem moeten eenvoudig zijn, soepel van vormen en snel te tekenen, juist ómdat hij er zoveel van moet maken en met zo weinig mogelijk moeite, want anders wordt het te duur. Er is bijvoorbeeld een tijd ge weest, dat een gekleurde Amerfkaan- se tekenfilm het sommetje vergde van zestigduizend dollar en men v/eet daar toch wel iets van effi ciency. In die tijd, dat de tekenfilm alleen nog maar als voorprogramma- film gold, was dat teveel. Ofwel men hield het verhaaltje, de inhoud, een voudig, ofwel men maakte een begin met de tekenfilm als hoofdfilm, en dat is sinds de komst van de ge- luids- en kleurenfilm al vaak ge beurd. Walt Disney is wel de; be kendste onder de makers daarvan. Jammer isj echter, dat zó langzamer hand de grappen en grollen, de ver rassende wendingen, iets nieuws, van hem en zijn talrijke collega's uitge put blijken te zijn. Er is een ontstel lend gebrek aan vondsten. De heer Piet de Groot heeft tegen de leden van de Smalfilmliga gezegd, dat dit gebrek aan inventief vermogen on geveer vijf jaar geleden aan talrijke tekenfilm-industrieën de doodsteek scheen te geven. Doodsteek. Ware.het niet, dat de televisie-re clame als een soort reddende engel naar voren trad en de min of meer wanhopig geworden tekenfilmers minzaam de hand reikte. Wat blijkt namelijk? De reclame-televisie vraagt handen vol geld. Iedere minuut kost duizenden dollars. Maar een teken filmpje van soms nog geen halve mi nuut lengte is in staat, alles veel vlugger te zeggen, oneindig doeltref fender en dus nog stukken goedkoper. In dit verband is wetenswaard op te merken, dat men enige ja ren terug een bepaald gezegde op Het „fotografisch geweer" van Muy- hridge was in staat, de beweging in haar fasen te ontleden. Een bijzondere techniek, die doet herinneren aan het oeroude achaduwenspel van de Chinezen, is die van dt „schaduwenbecldcnfilm" van de Duitse kunstenares Lotte Reiniger. Haar „Scberenschnittfilme", opgebouwd tilt kninsels van zwart papier, bezitten een merkwaardige bekoring. Sedert 1929 maakte zU van het geluid een we- eenlijk gebruik in fr*s r's Carmen, Papagcno en Galathea. Tijdens de laatste oorlog vluchtte zij naar Londen, waar zij haar bij- ^n verder kon ontwikkelen. Daar ook kwam „Das tapfere Schnciderjein" tot Itand (The Gal!,... waaruit wij bovenstaande scène reproduceren. het witte doek geprojecteerd heeft in een tijd, korter dan één secon de. Ongeveer dertig procent van de toeschouwers herinnerde het zich een maand na de vertoning nog. Bovendien is men met behulp van een tekenfilm in staat, visuele truc jes uit te halen, die bij een normale speelfilm niet mogelijk zijn: een fi guurtje bijvoorbeeld dat steeds maar weer aan het eind van telkens ver schillende filmpjes, als een auto op het scherm verschijnt, de letters uit zijn mond laat komen: „It's a Ford". Af en toe zie je ze nog wel eens: de smalle, kleine „film"- boekjes, waarin een kraai met drie erwten voor zich, of een meisje met een springtouw, kans ziet, als je de schaduwbeelden maar snel genoeg tussen duim en wijsvinger laat glippen, in ongeveer twintig afbeeldinkjes tot leven te komen. Op dit prin cipe is de tekenfilm gebaseerd. De „gewone" speelfilm is slechts een reproductie van de bewe gende werkelijkheid; de te kenfilm daarentegen schept, en wel in de ware zin des woords, beweging: deze ontstaat eerst op de filmband. Dit laatste beginsel is, behalve op de tekenfilm, ook van toepassing op de poppenfilm. ert de „silhouettenfiïm", waarvan u op deze pag./n afbeelding ziet. Bewegingsfasen. 1I7IJ schreven al, dat de tekenfil- mer met behulp van statische plaatjes een levenwekkend geheel moet vormen, zoals een beeldhou wer dat doet met iets op zich doods als steen. „Le vrai sculpteur sait ani- mer le marbre". De ware beeld houwer is in staat om marmer tot leven te brengen. Hij moet kunnen „animeren" en de tekenfilmer die dat uit hoofde van zyn vak dus kan heet „animator". Men kreeg dat vak pas goed onder de knie toen de Engelsman Muy- bridge in 1878 een rij fototoestellen op gelijke afstand van elkaar zette, evenwijdig aan elkaar evenveel dun ne draden over de grond spande en er vervolgens mensen en dieren voor langs liet lopen. Wat nooit tevoren gekund had werd mogelijk: men was In staat, de beweging in zijn ver schillende fasen te ontleden. Nog steeds maken de tekenfilmers hier van gebruik: eerst tekenen ze de uiterste standen van ten beweging, en daarna de tussenliggende. De voornaamste standen in het midden van de beweging tekende de assis tent-animator, en de daar weer tus sen liggende werden door mindere assistentjes gemaakt. Omdat bleek, dat de beweging niet natuurlijk ver liep is men later weer van dit sys teem afgestapt en doet de tekenfil mer alles zelf. Omdat de achtergrond van het beeld, waarin de getekende ac teur optreedt, minder vaak wisselt dan de standen van het figuurtje, tekent men deze laatste alleen zonder achtergrond en op door zichtig cellofaan, dat men bij de opnamen over ce achtergrond heen legt. Meermalen ook gebruikt men meerdere achtergronden voor één opname, om op die manier diepte in het getekende beeld te krijgen: de „multi-plane". •Het maken van tienduizend film beeldjes wordt dus wel een minder omvangrijk karwei als rnen zou den ken. Temeer, daar elk plaatje zijn rendement opbrengt, d.w.z. als het gemaakt is wordt het ook opgenoipen. Anders dus dan bij de opname- of speelfilm, waarin men als het hele scenario js doorgewerkt, tijdens de montage flink de schaar. Het hele Enkele krijgshaftige poppen-van-kerels nlt de twee-delige film „Soldaat Schweik" van de Tsjech J. Trnka, die met nog zes andere korte poppen- filmpjes een bijzonder programma tot stand heeft gebracht. Op het ogen blik draaien ze in enkele landelijke bioscopen. Het bezwaar, dat men tegen „Soldaat Schweik" kan aanvoeren, is, dat de acteurs teveel op de werkelijk heid zijn geïnspireerd, min of meer geworden zijn tot mensen met een pop- penui terlij k. „draai-plan" bespreekt men van tevo ren, vult het aan of kort het in, wordt tot een rond geheel gemaakt en eventueel van verdere „vondsten" voorzien. Iedere tekening kost veel tijd en nog meer geld en het uitein delijke werkstuk zou als men achteraf nog ging „knippen" onbetaalbaar worden. Filmvorming. Er is wel eens opgemerkt, als zou den tekenfilmers geen kunstenaars zijn, maar slecht kunstige lieden. Hoe kan men een kunstwerk tot stand brengen, als zoveel mensen, die op zichzelf staande individuen zijn, er hun steentje toe moeten bijdragen? Individuen, die vaak door smakeloze en op geld beluste zakenlieden wor den geleid? Goed, ze zijn er ge weest en ze zijn er nog. Maar een bewuste opvoeding van het publiek, een verhoging van de filmsmaak, ver andert tegelijk in gunstige zin de pro- duktie. En zijn mogelijkheden zijn per slot van rekening groter dan de fotogra fische film, want deze lijft ondanks alles aan de realiteit gebonden, ter wijl de tekenfilm zijn weg kan zoe ken door de diepste lagen van het onderbewuste, van het buiten de wer kelijkheid «taande, van de illusie. Van de andere kant mag men de kan sen ook weer niet hoger aanslaan dan ze zijn: het feit, dat Piet de Groot stukken „abstract" gebruikte, en soms „levensechte" achtergronden, wijst op een zekere armoede in het bedenken van typische tekenfilm onderwerpen, en dat de reclame-tele visie de tekenfilmers de helpende, zo niet reddende hand moest reiken, is eveneens een veeg teken. ZO wordt men MILJONAIR De „plastische chirurg' van de industrie IJET komt vandaag aan de dag zo goed als niet meer voor, dat pas gekochte vulpenhouders lekken, kast deuren piepen, parfumflesjes geen enkele charme bezitten en de hall van een hotel doet denken aan een graf kamer. Tot niet zo lang geleden wer den ze wél gemaakt of aangelegd door niets vermoedende fabrikanten, die niet begrepen, dat betere mo dellen hun omzetten aanzienlijk zou den vergroten. Men spreekt tegen woordig veel over „toegepaste kunst", er zijn academies voor in dustriële vormgeving. Vooral na de oorlog is men ervan uitgegaan, dat het woord „cultuur" niet slechts betrekking moet hebben op wat in de schouwburg of het museum ge beurt, maar het gehele leven moet infiltreren. Als een zin voor schoon heid uitgaat van allerlei voorwer pen, waarmee ieder mens elke dag te maken krijgt, dan verliest het le ven van alle dag zijn sleur, ver dwijnt er iets van die veel gewraakte „grauwheid". A LHOEWEL Ramond Fernand Loewy deze overwegingen meer in het commerciële vlak trok, is zijn verdienste er niet minder om, dat hij in Amerika rond 1920 met die industriële vormgeving begon. Eerst had hy dagen en nachten gestudeerd, om aan de Parijse Sorbonne met veel lof het ingenieursxemane af te leg gen, maar tekenen vond hij eigenlijk aardiger. Tot groot verdriet van zijn ouders begon hij bij de grote mode tijdschriften „Vogue" en „Harper". Korte tijd later stak hij echter de Oceaan over, maar hij werd als teke naar er niet met open armen ontvan gen en zat zelfs binnen een maand nadat hij bij de Westinghouse Elec tric Company gesolliciteerd had, op de reclame-afdeling. Zcals gezegd, hij wilde de verkoop vergroten. Voor een goede vriend ontwierp hij een fraai model sigareten-aansteker en deze kon zichzelf niet geloven, toen Loe- wy's aanstekers veel vlotter ver kocht werden dan de andere. Ver schillende indere industriële kwamen daarop bij hem om raad. In een der aanzienlijke straten van New York vestigde .lij zijn „Bureau voor In dustriële Vormgeving". Monsterach tige modellen veranderde hij in schit terende schoonheden, /at men na derhand in de wereld zou kwalifice ren als „typisch Amerikaans" was te danken aan de vindingrijkheid en schoonheids zin van Raymond Fer nand Loewy. I ETTER' JJK alles verfraaide hij: tandenborstels en luxe-schepen, locomotieven en lippestiften. Toen de groene verpakking van een merk si garetten de rokers blijkbaar af schrikte, veranderde Loewy het uiterlijk; hij gaf de sigaretten een ap petijtelijke witte verpakking en het succes was enorm. De honoraria die hij telkenjare ont vangt lopen in de twintig miljoen dollar; hij bezit Vila's in New York, Parijs, de Rivièra en Palm Springs in Californië. Hij is een „cosmetisch chrirurg der industrie" genoemd. en JUttaccfiia datióte vxafifft... „Al is het een houten poppekop, een I lachje op het poppengezicht. „Wees huilmond moet er toch niet op", zei\ liever een vrolijk poppetjedat de houtsnijder en poppendokter Gep-\ beter, houten koppetje/". En to- petto in Walt Disney's wereldberocm-i lachten het houten jongetje, Figa de tekenfilm „Pinocchio". En h\j de poes en Cleo, de goudvis. Geppr begon opnieuw te schilderen, en deze trok aan de touwtjes en Pinocch j keer verscheen er werkelijk een danste.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1957 | | pagina 7