1 AlS Ik U ólt JAAR
QRoeten wil
i
óe eerste en óe Laatste keRstmis
^\F het waar is weten we niet, maar van struis-
vogels wordt verteld, dat zij, bij dreiging
van gevaar, hun kop in het zand steken. Zij
menen, dat wanneer je het gevaar niet ziet, het
gevaar ook jou niet zien zal.
Deze levenshouding, welke van struisvogels
wordt verhaald, schijnt ook andere wezens op
aarde niet vreemd.
Ik denk zo, dat de meeste mensen in Neder
land met Kerstmis als volgt redeneren: Laten
we net doen of er niets aan de hand is en maar
feestelijk feest gaan vieren. We weten terdege,
dat we enige weken geleden op het allerlaatste
richeltje van een vernietigingsoorlog duizelden.
We beseffen de ellende van Hongarije. We besef
fen, dat de toestand van de wereld wankel is.
We weten nog minder dan anders wat het nieuwe
jaar zal brengen.
Maar waarom zullen we ons daar overmatige
zorgen over maken?
Als 't komt, komt 't.
Wij kunnen er niets aan veranderen.
Je kunt altijd nog beter feest vieren dan wan
hopen.
|>IT fatalisme, dit lichte toegeven aan het
fatum of noodlot, is in vele omstandigheden
een gezonde levensopvatting, een uiting van ge
zonde levenslust.
Het getuigt ook van een nuchtere, praktische
kijk, welke tóch de overhand houdt, zolang er
leven is.
Er zou alles voor te zeggen zijn deze houding
van: „laat maar komen, wat komt" aan te beve
len, wanneer het een gewoon feest betrof, een
bruiloft of een zilveren bruiloft of een jubileum
of Oranjefeest of kermis.
Maar Kerstmis is geen kermis.
Wie in dit jaar 1956 Kerstmis wil gaan vieren
in de liefelijke en gezellige stemming van vrede
op aarde, en net doet of er op de wereld niets
aan de hand en er aan de lucht geen vuiltje is,
lijkt toch wel verbazend veel op de snuggere
struisvogel, waarvan het verhaaltje gaat.
Het zou belachelijk zijn, zó Kerstmis te vie
ren.
Belachelijk en ook onchristelijk.
IE kunt op twee manieren Kerstmis vieren, op
een christelijke en op een onchristelijke
manier.
Dat is eigenlijk wel vreemd, omdat Kerstmis,
zou je zo denken, alleen maar een gedenkdag,
een feest kan zijn voor gekerstende mensen, voor
christenen.
De niet-christenen vieren ons hoogfeest echter
op dezelfde wijze als Sinterklaasavond. Zij gelo
ven er niet meer aan, zoals grote mensen niet
meer aan Sinterklaas geloven.
Zij houden er echter aan vast, omdat Kerstmis
altijd zo'n aardig feest is geweest, een feest van
vrede, gevierd in huiselijke gezelligheid.
Het is wel duidelijk, na wat er pas gebeurd
is, dat er van dit vredesfeest niet veel terecht
komt.
Als je 't van de ingeboren menselijke goedheid
en „goede wil" moet hebben, is er alle aanleiding
in zak en as te gaan zitten weeklagen.
Evenmin echter als een christen niet behoeft
te treuren „als degenen, die geen hoop hebben",
zo behoeft hij ook zelfs niet in 1956 Kerst
mis te gaan vieren als degenen, die geen geloof
hebben.
Er is nog steeds, hoe droevig de omstandighe
den ook zijn, geen enkele reden op Kerstmis te
rouwen.
Er is, zelfs voor Hongarije, overvloedig reden
Kerstmis als een feest te vieren.
Maar dan krijgt het feest wel een enigszins
ander aanzien dan een tafel met gebraden
kalkoen en besneeuwd gebak hoe hartelijk wij
die iedereen ook gunnen.
Dan verliest Kerstmis al de gezelligheid van
glanzende toverballen en kaarslichtjes, waar-'
mede we het op zulk een aardige wijze hebben
toegetakeld.
Laten we bedenken, dat dat wat Kerstmis was,
de historische gebeurtenis van Kerstmis, niets
gezelligs over zich had. Armoede, koude, ver
latenheid dat was het.
^VM scherp te stellen, hoe men een christen
zelfs in de uiterste nood „zalig Kerstmis"
kan wensen, volge hier het verhaal, dat de Kerk
heeft opgenomen in het Martyrologium:
Het gebeurde ten tijde van keizer Diocletianus
(die regeerde in de jaren 284 tot 305), dat de
christenen van de keizerlijke residentie-stad
Nicomedia in de kerk bijeen waren gekomen op
de dag van Christus' geboorte. De politie liet on
verhoeds de deuren van de kerk sluiten en
rondom het gebouw werden lichtontvlambare
stoffen opgestapeld. Vóór de hoofddeur werd een
drie-poot met wierook klaar gezet.
De politie liet in de kerk rondroepen, dat het
gebouw in brand zou worden gestoken en dat al
wie aan 't vuur wilde ontkomen een voor een
naar buiten moest treden en voor Jupiter wierook
offeren.
„En toen allen eenstemmig antwoorddden"
aldus het Martyrologium „dat zij liever voor
Christus wilden sterven dan Hem verlooche
nen, werden zij door het vuur verteerd. Zo ver
dienden zij geboren te worden voor de hemel op
dezelfde dag, waarop Christus zich gewaardigd
heeft eertijds op aarde voor het heil der mensen
te worden geboren".
TTTANNEER men houdt van een nuchtere, za-
kelijke kijk op het leven, zal men dit ver
haal van de Kerk op Kerstmis waarderen als
zeer realistisch.
Even realistisch, bijna op het barre af, gedraagt
zich de Kerk met in de van lekker eten slaperige
namiddag van Kerstdag het bloedig beeld voor de
geest te roepen van het stenigen van Stefanus.
Als katholiek zijn wij van kindsbeen af ver
trouwd met wrange bijsmaak op het Kerstfeest.
We hebben in het „jongenskieltje" al leren be
grijpen, dat we 't ons op Kerstdag gerust gezellig
kunnen maken, maar dat er behalve juichende
engelen, tuimelende uit een scheur van hemelse
luister, ook moeders aan te pas komen, die hele
maal niets te juichen hebben met op haar schoot
hun vermoorde lievelingen.
Waag je te vragen, waarom het „stille nacht,
heilige nacht" op zulke wanklanken is getoon
zet, dan wordt als enig antwoord het kruis ge
heven.
Als enig antwoord en als enige echte
balsem.
l/'ERSTMIS, een zacht feeënsprookje, schijnt
niet meer te passen in een wereld, die het
oude feest gaat vieren met straaljagers voor enge
len, tanks voor schaapjes en kerststerren, die
uiteenspatten als atoom-bommen.
Dat het zo 'n zacht-zijden feeënsprookje is ge
worden, daarvan ligt niet de schuld bij onze
Moeder, de Heilige Roomse Kerk, die de stilte
van de Kerstnacht breekt met het blijkbaar altijd
aktuele psalmwoord: „Waarom razen de heide
nen en zinnen de volkeren op dwaasheid?"
De schuld van de weke, moderne kerst-viering
ligt aan onszei ven. Hoe beroerder de tijd wordt,
des te meer sluiten we het Kerstfeest af van de
werkelijkheid des levens en van de werkelijkheid
van de eerste Kerstnacht.
Zo dreigt er een gaping te ontstaan tussen ge
loof en leven, dreigt het Kerstverhaal te ver
vagen tot een vriendelijk sprookje.
Dat is het in feite helemaal niet geweest.
Men zou dit aan Maria en Jozef kunnen vra
gen....
TAN de andere kant zou 't ook weer overdre-
ven zijn, Kerstmis voor te stellen als een
drama.
Het is geen sprookje geweest en ook geen
helden-sage het is menselijk geweest, met de
weerschijn der vervulling van goddelijke voor
zegging: „Hij zal groot zijn en Zoon van de Aller
hoogste worden genoemdEn aan Zijn Ko
ningschap zal geen einde komen".
Dat eeuwig Koningschap daar is het wach
ten op.
Wij weten uit de geschiedkundige bronnen, dat
de Heer Jezus „Koning over het huis van Jacob
in eeuwigheid", te Bethlehem geboren is onder
armelijke omstandigheden en na ongeveer drie
jaren van openbare activiteit, te Jerusalem onder
tragische omstandigheden terechtgesteld is. Daar
na is Hij uit het graf verrezen.
Sindsdien leeft de christenheid op haar reis
door de wereldgeschiedenis van de teerspijze,
haar als brood gegeven.
Is ons hart, evenals dat van de twee wande
laars naar Emmaus, „brandend in ons" geble
ven bij het breken van het brood?
l^ERSTMIS is niet alleen een herdenking. Het
is een verwachting, de verwachting van iets
enorms: de ondergang en herschepping van de
wereld bij de openbaring, de verschijning van de
Heiland in goddelijke luister.
Sommigen menen, dat we in de nadagen van
de schepping zijn gekomen.
De techniek, als zij de mensen uit de hand
loopt, zou huiveringwekkende gevolgen kunnen
hebben voor de gehele aardbol.
Niemand weet echter of een technische mis
greep daartoe zou voeren.
Kome, wat komt wij kunnen er toch niets
aan veranderen. Wij kunnen echter altijd bereid
zijn tot het einde, zoals de apostel Paulus in de
Kerstnacht toeroept: „verwachtend de zalige
hoop en de komst in glorie van onze grote God
en Verlosser Jezus Christus...."
Die komst des Heren is het „zalig Kerstmis",
dat wij elkander toewensen.
Als ik U dit jaar groeten wil,
dan voel ik mij zo angstig stil;
'k wil denken aan die eng'lenstem,
die zong hoog boven Bethlehem.
'k Wil luist'ren naar het zoet gekrijt
van 't Kind, dat in de kribbe leit,
maar 'k luister naar ons mensenhart,
dat zo gejaagd is en verward.
Ik wil met mijn verblind gezicht
het wonder schouwen van Gods licht,
maar dit is alles wat ons rest:
de zwarte nacht van Budapest.
Ge ligt daar, Heer, met oogjes blij,
wij vragen U om medelij
voor vaders, die voor moord beducht,
met vrouw en kind óók zijn gevlucht.
Dit volk toch leefde nog het meest
in Uwe goddelijke geest,
want wie daar kwam bij dag of nacht,
hij hoorde: God heeft U gebracht!
Dat was hun heil'ge welkomstgroet,
die nu verstikt in stromen bloed;
o, Kindje Heer, dat vrede bracht,
verlicht deze Hongaarse nacht.
Gij zijt nu alles wat hun rest,
geleid Uw ster naar Budapest,
ach schenk Uw troost, zo wonderzoet,
haar, die uit duizend wonden bloedt.
Schenk ons en hun de pure vlam
Van Uw hart, God en offerlam
en wees een stervend volk nabij,
o, Kindje Jezus sta ons bij!
FRANK VAN LEUVEN.