DE MAN, die voor de laatste maal thuis kw/am
HET K.R.O.-PROGRAMMA OP KERSTMIS
KERSTNUMMER
DE LEIDSE COURANT
ZATERDAG 22 DECEMBER 1956
T'OEN ouwe Betje die Kerstmorgen opstond, zag ze dat de wereld onder
een sneeuwtapijt bedekt lag.
„Sneeuw!", zei ze tot zichzelf, terwijl de rimpels in haar oude gezicht
prettig beefden. Met stramme knieën ging ze naar de stoel, waarop haar
kleren lagen. Ze greep haar ruige kousen en ging er mee op de rand van
haar bed zitten. Moeizaam stroopte ze deze rond haar magere voeten. Dan
trok ze een rok aan en terwijl ze met trillende vingers van al die span
ning het lintje van haar schort op haar rug vastbond, zei ze voor zichzelf
heen: „Eindelijk."
Daarbij doorstroomde haar een groot geluksgevoel. Haar jongen, die
twintig jaar geleden van haar was weggelopen o! als ze nog dacht aan
die verschrikkelijke dag zou vandaag terugkomen. Nooit had ze nog
iets van hem gehoord, ook nu niet; en toch wist ze het zeker. Want enkele
dagen geleden had ze van hem gedroomd. Hij had haar vriendelijk aange
keken en even over d'r haar gestreken, zoals hij dat vroeger ook wel eens
deed, als hij goeie zin had, en had haar met stelligheid gezegd: „Als er met
Kerstmis sneeuw ligt, kom ik naar huis" Dat was een prachtige droom ge
weest, zo mooi, dat ze er om had moeten huilen, iedere dag weer opnieuw.
I ANGZAAM en voorzichtig schuifelde ze het opkamertje af en schoot in
haar gereedstaande klompen. Ze zou zich eens fris wassen en dan haar
goeie goed opzoeken in de kast, dat ze bijna nooit meer droeg. Maar nu
was het Kerstmis en had ze er zin in, zich extra netjes te maken.
Ze moest zich haasten voor de eerste Mis. Na de Mis zou zij in het
dorp nog enkele dingen moeten gaan® halen. Want vannacht was het haar
plotseling te binnen geschoten, dat Jan vroeger zo graag pannekoeken at.
Ja, dat wist ze nog precies, al was het ruim twintig jaar geleden.
„Twintig jaar!", mijmerde ze bij zichzelf. Dat was twintig keer drie hon
derd vijf en zestig dagen. Hoeveel zouden dat wel zijn in het geheel? Ze
kon het zo gauw niet uitrekenen. Maar al die tijd was Jan nu al van
huis. O, als ze nog dacht aan die verschrikkelijke zondagmiddag, dat de
politie bij hen gekomen was om Jan te halen, die van moord beschuldigd
was. Hij zou iemand uit een ander dorp met een mes hebben gestoken.
Maar Jan was niet meer thuis geweest toen de politie kwam. Ze hadden
haar niet geloofd, toen ze die mannen zei, dat ze niet wist, waar haar
jongen was heen gegaan.
Maar vandaag kwam hij eindelijk terug; daar was ze zeker van. De men
sen zeiden wel, dat dromen bedrog waren, maar deze droom niet. Die was
echt, dat voelde ze. Jammer dat Joris, haar man, dit niet meer mee had
kunnen maken. Hij zou dan heel wat vrediger hebben kunnen sterven.
l^A de vroegmis ging ouwe Betje het dorp in; heel voorzichtig en be-
dachtzaam, want ze was niet zo jong meer. Ze werd al drie en ze
ventig!
Aan haar arm droeg ze het boodschappenmand]e. Daar moest meel in pn
spek, want dat moest van haar karig pensioentje vandaag maar af! Wie
weet wat Jan in zijn leven al niet tekort was gekomen! Misschien was het
hem helemaal niet goed gegaan. Daar dacht ze dikwijls over na, als ze kou
sen zat te breien in haar hoekje bij het raam, of als ze in bed lag en ze niet
kon slapen, omdat de wind zo rond het huis gierde. „Misschien is hij wel
in dit hondenweer", dacht ze dan bij zichzelf en kreeg het zo benauwd in
bed, dat ze op moest staan. Maar nu behoefde zij zoiets niet meer te den
ken. Hij kon gerust zijn; zijn bed stond voor hem klaar. Al die tijd had dat
klaar gestaan, als hij soms eens onverwacht mocht terug komen.
Ouwe Betje stond te wachten bij de slager op het binnenplaatsje. In cie
gesloten winkel sneed deze een pondje spek voor haar af en bracht het
haar, in papier gewikkeld, naar buiten. „Laat maar", zei hij, toen ze naar
haar portemonnaie wilde zoeken. „Omdat het Kerstmis is", voegde hij er
goedig aan toe, terwijl hij zijn varkensoogjes een weinig dichtkneep.
Ouwe Betje dankte hem een beetje schuw, want dat had ze niet be
doeld. Maar toch was ze er blij om, dat de slager dit deed en nog meer,
omdat hij haar niets vroeg.
De vrouw van de bakker had echter meer tijd. „Kom maar even bin
nen", zei ze. „Kom je iets tekort?"
„Ja", zei ouwe Betje. „Ik zou graag wat meel hebben".
„Meel?" vroegde. bakkersvrouw nieuwsgierig. „En dan op Eerste
Kerstdag?"
„Ja", zei ouwe Betje, een beetje verlegen lachend. „Ik krijg vandaag
volk in huis. Iemand, die graag pannekoeken eet. En ik dacht er te laat
aan, dat ik geen meel in huis heb".
Als de vrouw nu maar niet ging vragen wie ze verwachtte. Maar dat
deed ze gelukkig niet. Betje kreeg haar zakje meel en ging blij en voor
zichtig huistoe. Ja, ze voelde zich opgelucht, want een beetje bang voor
de nieuwsgierigheid der dorpelingen was ze wel geweest. Ze zouden haar
immers toch niet geloofd hebben, als ze hun van die droom verteld had.
Misschien hadden ze haar wel uitgelachen. Of, wat nog erger was, mis
schien hadden ze er de politie wel in gemoeid.De schrik sloeg haar
om het hart, nu ze daar aan dacht
HEEL die trage feestelijke namiddag had ouwe Betje in -ïaar stoel bij
het raam zitten wachten. Ze had al de slagen van de oude hangklok
geteld. De wijzers liepen alsmaar door,- onvermoeibaar tot een schor ge
luid in het binnenste der klok de halve en hele uren had geslagen. En dan
ging het getik weer onverstoorbaar verder.
Ze zat daar met de handen in haar schoot, terwijl een sterker wordend
gevoel van onbehagen langzaam naar haar keel kroop. Zou haar droom
dan toch niet echt geweest zijn? Zou zij zich hebben vergist? Maar het vol
gende ogenblik was ze die gedachte weer de baas. „Hij wacht natuurlijk
het donker af"; zei ze bij zichzelf. „Hij wil niet gezien worden. Dat had
ik kunnen weten!"
Langzaam kwam de schemer over het dorp. Het torenspitsje van de
kerk, dat even boven dé bomen uitstak, was niet meer dan een wazig
puntje geworden. In het vertrek lag reeds diepe schemer over de dingen.
Voor de zoveelste keer stond het oude mensje op uit haar stoel, om het
bord met pannekoeken achter op de kachel te zetten. Dan zouden ze juist
van warmte zijn, als hij thuiskwam!
Daarna zat ze weer op haar plaatsje bij het raam in het laatste weg
stervende licht. Ze nam haar rozenkrans en haar mond bewoog zich zenuw
achtig, terwijl de kralen door haar vingers gleden.
Plotseling was daar een voetstap en er gleed een schaduw voorbij het
raam.
„Jai", jubelde het in haar. „Jan, mijn jongen!"Ze wilde opstaan,
maar opeens waren haar benen als van lood. En ze zag in de donkerte de
deur el open gaan en een grote zware gestalte binnenkomen. Een vreemde
stem vroeg: „Woont hier nog altijd Betje Sanders?"
,0, die stem! Er gebeurde iets met ouwe Betje's hart. „Jan!", riep ze
hardop en haar stem sloeg over. „Jan!"
Maar de man schudde zijn hoofd. „Ik ben Jan niet", zei hij, „maar ik
kom wel een boodschap van hem brengen".
„Een boodschap?", aarzelde ze teleurgesteld. Maar daar hoorde ze als
uit een vreemde verte zijn stem weer: „Kun je niet wat licht maken,
moedertje?"
Nu was het vreemde voorbij. Met bevende vingers zocht ze lucifers en
ontstak de petroleumlamp. Hetgeen ze echter zag bij het langzaam opkla
rende licht maakte haar een beetje bang. Ze zag een grijzende baard en
een gezicht, dat door een groot litteken van een brandwond was ont
sierd. Het haar lag in dunne plukken rond het hoofd, alsof het ook door
een brand geteisterd was.
„Het kon wel een rover zijn", dacht ouwe Betje verschrikt. „Of een
moordenaar. Je hoorde tegenwoordig zo dikwijls over moorden.
ZE voelde hoe een ruwe hand haar terugduwde in haar stoel en de
vreemde stem vroeg opnieuw: „Heb je een zoon, die twintig jaar gele
den voor de politie is gevlucht?" Toen zij knikte schoof de vreemde een
stoel bij en ging tegenover haar zitten. „Ik ken je zoon", zei hij. „Al die
twintig jaar heb ik hem gekend".
„Waarom komt hij niet naar huis?", vroeg Betje en ze voelde, dat er
een lastige traan over haar rimpelige wang gleed.
„Dat kan hij niet", antwoordde de man. „Maar ik moet je zijn groe
ten overbrengen.... Kom, ik zal je alles vertellen", zo ging hij verder,
toen ze hem verdrietig aan bleef staren. „Zoals ik al zei: al die jaren
heb ik je zoon gekend. En ik kan zeggen, dat het een hele meneer
geworden is, het is hem heel goed gegaan. Hij heeft een grote fabriek
en een kasteel van een huis. Nu, wat zeg je daarvan?"
Wat moest Betje daarvan zeggen? Ze kon het zo ineens niet allemaal
verwerken.
„Maar waarom komt hij niet naar huis?", vroeg ze moeilijk. „Ik had
hem zeker verwacht".
„Hij heeft het te druk, moedertje. Op deze tijd van het jaar kan hij on
mogelijk weg".
„Ook niet heel even? Ik bedoel: 's avonds, als het donker is, als ik hem
maar even zien mag ben ik al tevreden".
Maar weer schudde de man het hoofd en met een stem, die nu opmer
kelijk zachter was geworden, zei hij„Ook dat gaat niet, moedertje. Hij
woont hier heel ver vandaan, in Amerika!"
„Kun je daar met de trein komen?", vroeg ze kinderlijk.
„Niet helemaal. Je moet dan nog met een groot schip of met een
vliegmachine. Het duurt dagen en dagen, voor hij te bereiken is."
Het was even stil en de man keek haar geboeid aan.
„Ik had nog wel pannekoeken gebakken", zei ze, de stilte verbrekend.
„Zo zeker was ik, dat hij vandaag thuis zou komen. Daar hield hij zo van.
Maar misschien hebt gij er wel trek in?"
Ze nam het bord met pannekoeken van de kachel en zette dit voor
hem op tafel. „Hier!" zei ze, „eet ze maar lekker op. En als je dan terug
gaat naar Amerika moet je hem zeggen, hoe ze gesmaakt hebben."
DETJE zag toe hoe gretig de man at. Hij moest wel erge honger gehad
hebben. En ondertussen dacht ze na over hetgeen de vreemde van
haar jongen had gezegd. Dus hij woonde in Amerika en was een rijke man
geworden. Ze had altijd wel gedacht, dat het een ordentelijke jongen was.
De mensen hadden vroeger gezegd, dat Jan een deugniet was, een stroper,
een vechtersbaas en dat er van hem niets terecht zou komen. En kijk eens
hoe ver hij het nu had gebracht!
„Past hij goed op?", vroeg ze een beetje aarzelend.
„Zeker", antwoordde de vreemdeling, terwijl hij de laatste stukjes pan-
nekoek verorberde. „Het is een nette, oppassende man"Dan veegde
hij met een sterk beaderde hand over zijn geschonden gezicht en met
een plotselinge ruk stond hij op. „Nu moedertje", zei hij, „dan ga ik maar
weerIk heb mijn boodschap gedaanEn ge behoeft over Jan niet
in te zittenZijn stem klonk moeilijk en hees.
„Zult ge hem vele groeten overbrengen als ge weer in Amerika
komt? En hem zeggen hoe ge de pannekoeken hebt gevonden?"
„Ja", antwoordde de man gesmoord.„Dank je. it
„En zeggen, dat hij gerust naar huis kan komen, als hij tijd heeft. Zijn
bed staat nog altijd gereed
Maar toen zag ze, dat de man al de deur uit was.
Betje schudde zorgelijk het hoofd. Wat had hij opeens een haast! Ze had
nog heel wat meer over Jan willen vragen.
In gedachte ruimde ze het leeggegeten bord op en zette de stoel van de
vreemdeling weer op zijn plaats. Het was buiten nu helemaal donker en
ze schoof de gordijnen dicht.
Ze voelde zich vreemd te moede. Er was een eigenaardige blijdschap in
haar, vermengd met een gevoel van teleurstelling, omdat Jan niet zelf
gekomen was. Ze had hem zo stellig verwacht.
„Dromen komen altijd anders uit dan je denkt", prevelde ze bij zich
zelf.
VERTEL nu eens precies, hoe je hem gevonden hebt!"
De burgemeester keek de veldwachter aan en tastte intussen naar het
hart van de drenkeling, die voor hem op de grond lag. Uit de rond het
lichaam vastklevende kleren siepelden straaltjes donker water.
„Ik zag hem eigenlijk toevallig liggen tussen het riet, in het licht van
mijn lantaarn, toen ik langs de rivier naar de boerderij van Slootjes fiet
ste", antwoordde de veldwachter. „Ik ben toen afgestapt en heb hem op
de kant getrokken. Dat is alles. Waarschijnlijk misleid door het donker".
De burgemeester knikte en stond recht uit zijn gebogen houding. „Hij is
dood", zei hij zacht. Maar plotseling bukte hij zich opnieuw en wees op
de ontblote borst van de drenkeling. „Kun jij je dit litteken nog herinne
ren, Peters?", vroeg hij nadrukkelijk.
De veldwachter zag een blauwachtig, lang litteken op een benige
borst en knikte verwonderd. „Maar.dat is Jan de stroper! De zoon
van Betje Sanders!"riep hij luid. „Ik zou hem anders niet herkend
hebben", voegde hij er peinzend aan toe, terwijl hij wees op het gezicht
van de dode. „Jonge, jonge wat is die kerel veranderd! Maar dit litteken
liegt n;et. Dat kennen we te goed!"
„Eindelijk hebben we hem dan", zei de burgemeester. „Of eigenlijk ook
niet, hij is dood". En zakelijk vervolgde hij: „Ik blijf zo lang hier. Peters.
Ga jij de dokter waarschuwenO ja, en loop even langs Betje Sanders,
Peters: ze dient het te weten
„Nu ja.... loop dan maar langs de pastoor en vraag hem, of hij het
wil doen. Tenslotte heeft die meer met dat bijltje gehakt."
ÏN de morgen van de Tweede Kerstdag kwam de pastoor bij ouwe Betje
op bezoek. Het oude vrouwtje groette hem blij en opgewekt: „Dag me
neer pastoor. U bent al vroeg op pad en dat op Tweede Kerstdag. U komt
trouwens goed op tijd, want ik heb juist de koffie klaar."
„Nee, dank je, Betje. Ik heb juist ontbeten", zei de parochieherder. „Ik
moet je alleen maar iets komen zeggen."
„En ik heb ook iets te vertellen", zei ouwe Betje opgeruimd. „Ik heb
bericht gehad van mijn zoon, het eerste na twintig jaar. Er is gisteren
iemand hier gev/eest, die hem goed kent. En die vertelde dat hij in
Amerika woont. Daar kun je alleen maar komen met een schip of met een
vliegmachine. En hij heeft daar een fabriek en een eigen auto.En hij
past heel goed opIk dacht zo bij mezelf
„Luister eens even, Betje", zo onderbrak de pastoor vriendelijk, maar
beslist de woordenstroom. „Wie is je dat komen vertellen?"
„Een vreemde manik ken hem verder ook niet."
„Had die man een baard en een brandwonde in zijn gezicht?"
„Jazei ouwe Betje. „Is hij ook bij u geweest, meneer pastoor?
Maar dan weet u het al, hoe goed Jan het stelt daargindsO, dat wild»»
u me zeker komen vertellen?"
1
De aarzeling in de priester ontging haar en ook, dat hij haar eigenlijk
geen antv/oord gaf op haar vraag, toen hij bedachtzaam zei:„Ik ben erg
blij, dat het je jongen daar zo goed gaat, Betje, erg blijOok voor
jouMaar het blijft daarginds toch altijd maar een gevaarlijk leven
Willen we samen eens een paar Onze Vaders bidden, dat het hem goed
mag blijven gaan in de toekomst?"
Graag en devoot voldeed Betje aan zijn voorstel. Gek, maar ze had
net het gevoel, of Jan er gisteren echt geweest was.
Nachtmis.
De plechtige Nachtmis op 't Hoog
feest van de Geboorte des Heren zal
worden uitgezonden over de zender
Hilversum II (298 m.).
De uitzending geschiedt uit de Ka
pel van het Moederhuis der Fraters
te Tilburg. Celebrant is rector H.
Heeren, die tevens de predicatie houdt.
Deze Nachtmis wordt ook uitgezon
den door Radio Nederland Wereld
omroep.
Hoogmis.
De K.R.O. zendt de Plechtige Hoog
mis van het feest van 's Heren Ge
boorte uit vanuit de kapel van Huize
Padua der Broeders Penitenten te
Boekei (N. Br.). Pater Monaldus
O.F.M. Cap. draagt de Mis op en
houdt tevens de predicatie.
Kerstboodschap Paus Pius XII.
In de pauze van een Kerstliederen-
programma, verzorgd door „De Kare-
kieten" o.l.v. Willy Frangois, zal de
Kerstboodschap van Z.H. Paus Pius
XII worden uitgezonden.
Nationaal programma.
Het K.R.O.-programma van eerste
kerstdag zal van 13.0013.15 uur
worden onderbroken voor een Natio
naal Programma.
Wij Christenen.
Vluchtelingen uit' verschillende
Oost-Europese landen zullen hun ge
dachten over Kerstmis uitspreken in
een klankbeeld, dat de K.R.O. onder
de titel „Wij Christenen" uitzendt.
Kerstmuziek uit de betrokken lan
den zal worden uitgevoerd door de
vluchtelingen.
Vijfde Symphonie van Bruckner.
Op eerste Kerstdag zendt de K.R.O.
de Vijfde symphonie van Anton
Bruckner uit. Het betreft hier op
namen van een uitvoering, die door
het Residentie orkest o.l.v. Willem
van Otterloo in het kader van het
Holland Festival werd verzorgd.
Wij waren in Betlehem.
Pelgrims, die in het afgelopen jaar
een bezoek hebben gebracht aan Bet
lehem zullen spreken over de Stad
van David in een K.R.O.-programma:
„Wij waren in Betlehem".
Kinder-kerstprogramma.
In een kinderprogramma op Eerste
Kerstdag zullen Nederlandse en Hon
gaarse kinderen kerstliederen zingen
rond de Kerststal. Een kerstverhaal
zal worden gelezen, terwijl voorts re
portages worden gebracht van de uit
reiking van twee in Betlehem ver
vaardigde Kerststallen aan groepen
in Rotterdam en Huijbergen. Deze
groepen zijn de winnaars in de jeugd-
spaaractie, die de bouw van een kapel
te Betlehem tot doel heeft.
In dulci jubilo.
Een programma van Internationale
Kerstliederen zal op Eerste Kerstdag
worden uitgezonden. De uitvoeren
den zijn Aukje Karsemeyer, sopraan;
Rudolf Kat, tenor; De Rietvogels
o.l.v. Willy Frangois en een instru
mentaal ensemble. De leiding berust
bij Jurriaan Andriessen.
Het Kerstekind (in Vlaanderen).
Stijn Streuvels, de 85-jarige Vlaam
se schrijver zal met zijn vrienden
kring medewerken aan een klank
beeld, dat Tom Bouws schreef onder
de titel „Het Kerstkind". In dit pro
gramma, gewijd aan de Kerstviering
in het Vlaamse land, spreken voorts
Z.H. Exc. E. J. Smedt, Bisschop van
Brugge en de Gouverneur van West-
Vlaanderen, Ridder P. van Outrijve
d'Ydewalle.'
Hoogmis op tweede Kerstdag.
Op tweede Kerstdag zendt de
K.R.O. de Hoogmis uit, die in de pa
rochiekerk van de H.H. Nicolaas en
Barbara (De Liefde) te Amsterdam
wordt opgedragen.
Transeamus usque Betlehem".
Onder de titel „Transeamus usque
Betlehem" zendt de K.R.O. op vrijdag
28 december een Kerstwens in hun
eigen taal uit aan allen, die verdre
ven uit hun vaderland, in West-Euro
pa leven. Ook dit programma wordt
omlijst met Kerstmuziek uit de ver
schillende landen.
TELEVISIE.
„De weg naar het hart", kerst
spel.
De K.R.O. Televisie zendt op twee
de Kerstdag een kerstspel uit geti
teld „De weg naar het hart" en ge
schreven door Toon Rammelt. Het
spel is gebaseerd op het ontstaan van
het lied „Stille Nacht" naar histori
sche gegevens. Vooraf zal een film
documentaire worden vertoond over
het leven in de krottenwijken van
Bordeaux. De film werd door de
jonge cineasten Charlie van Vlaar-
dingen en Aad te Marvelde samenge
steld. Tenslotte zal Anna Jan Olthoff
jr aan de hand van een twaalftal
schilderijen en beeldhouwwerken uit
verschillende eeuwen een toelichting
geven op „De Christus geboorte in
de beeldende kunsten".