HOE DE GEALLIEERDEN IN OORLOGSJAREN MET ONS OMSPRONGEN Oranje Hoe Indië voor Nederland verloren ging LEIDSE UNIVERSITEIT niiiiiiin iiiiiinui 111111 iiiiiini iiiin iiiiiii Hiiiiii iiiiiini lllllli lllllllli lil»! lil enquête-commissie 1940-1945 Amerikanen en Engelsen hadden eigen belangen en de Studietijd der prinsen groeide van plechtstatig naar gemoedelijk ZATERDAG 15 SEPTEMBER 1956 DE LEIDSE COURANT TWEEDE BLAD PAGINA 3 EEN LIJVIG RAPPORT OVER REGERINGSBELEID IN DE ZWARE OORLOGSDAGEN De enquêtecommissie regeringsbeleid 19401945 heeft het achtste deel I hoogste geallieerde militaire en poli- 8ste deel van verslag van haar verslag het licht doen zien. Dit deel behandelt het militaire beleid 19401945 en de terugkeer naar Nederlandsch-Indië. Toen de enquêtecommissie was ingesteld dacht men aanvankelijk, dat met de publikatie van haar verslagen en verhoren 2 a 3000 pagina's ge moeid zouden zijn. Met dit achtste deel is men al aan de 15.000 pagina's toe. Het aantal vragen, dat aan de getuigen is gesteld loopt al over de 100.000. Dit deel van het verslag bestaat uit vijf gedeelten. In de eerste hoofd stukken wordt behandeld het uitwijken in 1940 van marine- en landmacht onderdelen uit Nederland naar Engeland, en de recrutering in het buitenland. Voorts wordt een beeld gegeven van de krijgsverrichtingen van de Kon. Marine, de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht. De Nederlandse strijdkrachten hebben gedurende de oorlog bijna altijd onder operationeel bevel van geallieerde commandanten gevochten. De Nederlandse invloed op de beslissingen van de hogere leiding is daarom zeer miniem geweest. HET ERE-WOORD. Zeer veel aandacht heeft de com missie besteed aan het probleem van de toelaatbaarheid van het in 1940 door de beroepsofficieren aan de Duitsers gegeven erewoord en aan de daarmede verband houdende vraag of dit erewoord gebroken mocht worden. De volgende hoofdstukken zijn ge wijd aan de voorbereiding van de militaire terugkeer naar Nederland en aan de plannen, door het kabinet- Gerbrandy ontworpen en bij de tieke leiding voorgebracht, teneinde de Nederlandse strijdkrachten na de bevrijding van het grondgebied in Europa opnieuw op te bouwen, voor al met het oog op de bevrijding van Nederlandsch-Indië. Daarna wordt een schets gegeven van de wijze, waarop de Nederland se regering heeft getracht mankracht bijeen te brengen na de gedeeltelijke en later de gehele bevrijding van ons land. De ondergrondse strijdmacht wordt dan reguliere landmacht. De bevrijding van Nederl. Indië. De laatste vier hoofdstukken van het verslag staan geheel in het te ken van de strijd om de bevrijding van Nederlandsch-Indië. Het blijkt, hoe de pogingen om bij de geallieer den interesse voor dit vraagstuk te wekken, afstuitten op gebrek aan be langstelling en aan medewerking. Ook heeft de commissie een uit voerige beschouwing gewijd aan de gebeurtenissen rond de wijziging van de grenzen der commandogebie- den in het Verre Oosten. Ofschoon hierbij voor Nederland grote belan gen op het spel stonden, vond deze plaats, zonder dat Nederland door de geallieerden te gereder tijd zelfs maar ingelicht was. Londen wilde geen „tweede Griekenland'' Een zeer interessant gedeelte van het rapport der enquêtecommissie is dat, wat handelt over de pogingen der regering om na de oorlog Nederlandse troepen naar Nederlands Indië te krijgen, ten einde aldaar het Nederlandse gezag te herstellen. Het verslag geeft een breedvoerige uiteenzetting van het overleg dien aangaande met de Amerikaanse en Britse autoriteiten. Wanneer de commissie het gehele overleg overziet, kan zij niet anders constateren, dan dat het uitblijven van resultaten tot aan augustus 1945 geweten moet worden aan omstandigheden, waarop de Nederlandse rege ring weinig of geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Meer dan pleiten en krachtig protesteren kon de Nederlandse regering toen niet. Een drastische daad stellen, zoals het terughalen van de Neder landse schepen uit de geallieerde „Shipping Pool" was onmogelijk, omdat de schepen dan geen brandstoffen of havenfaciliteiten zouden hebben kunnen vinden. AUSTRALIë NIET BEREID. Op 11 juli 1945 deelde de waarne mende Australische minister van bui tenlandse zaken mede, dat Australië, o.m. gezien het gebrek aan mankracht en uitrusting, niet in staat was de verplichting op zich te nemen de Ne derlandse bataljons te trainen. De publieke opinie in Australië was te gen het einde van de oorlog niet gun stig voor de Nederlanders. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te geven, waarvan de belangrijkste wel geweest is de in sommige Australi sche kringen niet juist geoordeelde houding van de Nederlanders tegen over de Indonesiërs. Deze mening had bijzonder post gevat in de krin gen van de vakorganisaties van ha venarbeiders. Toen in juli/augustus 1945 maar geen schot kwam in het vervoer van de troepen naar het Verre Oosten en het ook verder de Nederlandse rege ring niet gelukte troepen ter bevrij ding van Nederlandsch-Indië getraind te krijgen, heeft zij nóg getracht op het hoogste niveau stappen te onder nemen. Tevens wilde zij pleiten voor 'een spoedige bevrijding van Java. Gehoopt werd, dat aan Mac Arthur opdracht zou worden gegeven een strijdmacht van Borneo naar Java te zenden. Mac Arthur had te kennen gegeven, dat hij daartoe zeer wel be reid was. Minister-president Scher- merhom zou, vergezeld van de heer Gerbrandy, president Truman en mi nister-president Churchill, die te Potsdam waren, de Nederlandse be langen in het Verre Oosten voorleg gen. Alle overredingskracht is bij de Shaef-mission en te Washington aan gewend, teneinde te bewerkstelligen, dat deze twee Nederlandse autori teiten te Potsdam ontvangen zouden worden. Een ontvangst is evenwel geweigerd. De geallieerde oorlogsleiders wisten naar alle waarschijnlijkheid toen reeds, wat aan de Nederlandse rege ring niet bekend was, dat in augus tus atoombommen op Japan zouden worden gegooid, waarna verwacht mocht worden, dat Japan zou capitu leren. In deze gedachtengang zouden Nederlandse troepen van geen en kele betekenis voor de geallieerde oorlogvoering meer zijn. Ook behoef de dan het zenden van enige divisies ter bevrijding van Java geen onder werp van beraadslaging meer uit te maken. Hoewel deze redenering militair gezien juist schijnt, acht de commis sie de weigering van een ontvangst van een minister-president en van een oud-mJn.-president van een land, dat van het begin af aan zowel in Europa als in het Verre Oosten zo zeer de geallieerde zaak had gediend, uitermate onhoffelijk. WIJZIGING DER COMMANDO- GEBIEDEN. Het zeventiende hoofdstuk is ge wijd aan de wijziging van de gren zen der commandogebieden (theater- grenzen) in het Verre Oosten in 1945. Nadat Nederlandsch-Indië in 1942 gecapituleerd had en generaal Mac Arthur in de zomer van dat jaar zijn commando, de South West Pacific Area (S.W.P.A.), had geformeerd, viel daar, behoudens Sumatra, geheel Indië onder. Sumatra behoorde tot het Engelse bevelsgebied van het z.g. India-com mand. De Nederlandse vloot, op Cey lon gestationneerd, ressorteerde on der de opperbevelhebber van de Eas tern Fleet. De Nederlandse regering heeft zich bij deze afbakening van de commandogebieden neergelegd, omdat zij meende, dat de militair- strategische belangen de doorslag moesten geven en dat aangenomen kon worden, dat de combined chiefs of staff in hun beslissing hieromtrent zich alleen hierdoor hadden laten leiden. De commissie meent, dat de Ne derlandse regering niet voldoende heeft ingezien, welke bezwaren moes ten kleven aan een verdeling van Nederlands gebied over twee com mando's. Dit betekende immers, dat de toch al geringe Nederlandse man kracht gestationneerd moest worden in twee zeer ver uit elkaar gelegen, door vijandelijk bezet gebied ge scheiden, landen. De Nederlandse re gering had zich, naar het oordeel der commissie, bij deze. beslissing niet zonder meer moeten neerleggen. De commissie acht het een ernstige beleidsfout, vooral van die ministers die overgingen van het eerste naar het tweede kabinet-Gerbrandy en die vervolgens in het kabinet-Scher- merhorn-Drees overkwamen, dat de consequenties van de wijziging der grenzen van de commandogebieden in het Verre Oosten niet uitgebreid werden bestudeerd. Over grote Nederlandse belangen werd, buiten Nederland om, beschikt. De commissie herhaalt wat zij reeds eerder heeft gesteld, n.l. dat de grote mogendheden zich weinig om de be langen van de kleinere geallieerde landen bekommerden. In dit geval hebben zij niet eens de Nederlandse regering te rechter tijd van haar plannen op de hoogte gesteld. AMERIKANEN DACHTEN SLECHTS AAN JAPAN. De Amerikanen, die tegen het ein de van de oorlog de meeste macht hadden en de grootste zeggenschap bij de strategisch-politieke beslissin gen, wilden toen him handen vrij hebben teneinde geheel alleen Japan te kunnen bezetten, hetgeen zij ook hebben gedaan. Hun militaire belangstelling voor Nederlandsdh-Indië was toen zeker gering en aangezien de Engelsen om prestige-redenen steeds om vergro ting van hun commandogebied ge vraagd hadden, hebben de Amerika nen aan deze Engelse wens gevolg gegeven. Voor de Nederlandse belangen m het Verre Oosten is dit uitermate on gelukkig geweest. De Nederlandsch- Indische autoriteiten kregen, omdat Japan tezelfdertijd capituleerde, zo goed als geen tijd om in het hoofd kwartier van Mountbatten de nodige voorbereidingen te treffen. Daarbij kwam, dat Mountbatten niet gereed was om zijn taak op een behoorlijke wijze te vervullen. Terecht stelt Mountbatten in zijn rapport aan de C.C.O.S., dat het vóór hem een na deel was, dat die leden van de in lichtingendienst van Mac Arthur, die zich speciaal op Nederlandsoh-Indie hadden toegelegd, niet te zijner be schikking kwamen. Ofschoon van Nederlandse zijde in Indië telkenmale getracht is toe stemming van de geallieerde opper bevelhebber te krijgen om Neder landse strijdkrachten naar Indië te brengen, is dit door deze opperbevel hebber niet toegestaan. De voornaamste reden voor de En gelsen om de Nederlandse bataljons niet toe te laten was, dat de Britse regering niet betrokken wenste te raken in een strijd tussen Nederlan ders en Indonesiërs; zij wenste geen „tweede Griekenland". Uit de verklaringen en de stukken is de commissie gebleken, dat van Nederlandse militaire zijde, vooral in Nederlandsch-Indië, alles wat mo gelijk was is gedaan om Nederlandse troepen op Java te krijgen. Even eens is het de commissie gebleken, dat ook van de zijde van de luite nant-gouverneur-generaal alles in het werk is gesteld om Nederlandse troe pen te doen landen. De meningen, als zou het de heer van Mook zijn geweest, die mede bewerkstelligd zou hebben, dat de Nederlandse troepen niet mochten landen, en. dat de heer van Mook de K.N.I.L.-bataljons uit Siam niet op Java wenste, zijn naar het oordeel van de commissie on juist. De gehele aangelegenheid van het niet-toelaten van de Nederlandse troepen op Java overziende, komt de commissie tot de conclusie, dat de Britse houding en de uit die houding voortspruitende besluiten aan Britse zijde in strijd waren met de tijdens de oorlog gemaakte afspraken en dat zij de Nederlandse belangen in het Verre Oosten op ernstige wijze ge schaad hebben. De tussen de Britse en de Neder landse regeringen gesloten overeen komst, heeft niet gewerkt. De over eenkomst werd door de Engelsen fei telijk ter zijde geschoven, omdat zij hun troepen niet wensten in te zet ten voor een herstel van het Neder landse bestuur. Veel becritiseerd is de order van admiraal Mountbatten. die gelastte, dat de geïnterneerden in Indië de kampen niet mochten verlaten voor dat de bevrijdingstroepen waren aan gekomen. De commissie meent ech ter. dat een dergelijke order noodza kelijk is geweest om de mensen te beschermen. Velen van hen, die de order niet hebben opgevolgd, hebben later grote moeilijkheden ondervon den, terwijl een aantal hunner het met de dood heeft moeten bekopen. Inmiddels was met behulp van de Japanse militairen, die nog altijd op Java zaten, de republiek Indonesia uitgeroepen en de Engelsen, die zich nog steeds niet sterk genoeg voelden om Java te bezetten, zagen de si tuatie somber in. Op 29 september is de heer van der Plas begonnen met een reeks besprekingen met de gematigde re publikeinse leiders. Op de avond van die dag werden echter de uitlatingen van generaal Chrlstlson via radio en pers bekend, waarin deze, zonder over het Nederlandse gezag en het Nederlandse bestuur te spreken, aan kondigde, dat de Britse troepen als gasten van de Indonesiërs op Java zouden landen, teneinde de Japanners te ontwapenen en de geallieerde krijgsgevangenen en geïnterneerden te rehabiliteren. Deze verklaring van generaal Christison was geheel in strijd met de afspraken, welke de heer van der Plas met admiraal Mountbatten had gemaakt. De gevolgen van de uitlatingen van generaal Christison waren ernstig. Immers nadien hebben de Japanners grote hoeveleheden wapens aan de Indonesiërs overgedragen. Ook zyn toen instructies uitgegaan van de re publikeinse leiders om de Nederlan ders in het binnenland als vijanden te behandelen; van toen af hebben geregeld aanvallen op de kampen der Nederlandse geïnterneerden plaats gevonden. Het Nederlandse gezag heeft door dit optreden van generaal Christison gevoelig geleden en de vei ligheid der bevolking werd daardoor in gevaar gebracht. De Nederlandse regering heeft bij monde van minister van Kleffens te gen het optreden van generaal Chris tison ernstig geprotesteerd. Nadat generaal Christison tegelijk met het eerste Engelse bataljon op 28 c.q. 29 september 1945 te Batavia was geland, heeft hij op een vraag van republikeinse zijde of het Neder landse gezag weer zou worden her steld, een ontwijkend antwoord ge geven. Deze halfslachtige houding bracht met zich, dat in het gedeelte van Batavia, dat hij van de Japan ners had overgenomen, enig actief optreden door de Britse troepen, ter beteugeling van de terreur, geheel achterwege bleef. Het is duidelijk, dat, toen de heer van Mook op 2 october 1945 te Bata via kwam, hij voor een uitermate moeilijke situatie werd gesteld. Het uitstel van de landing van de geal lieerde strijdkrachten op Java was voor de Nederlanders in de kampen, die in spanning de komst der geal lieerden afwachtten, zeer teleurstel lend. Door het ontbreken van het wettige gezag werden vele leiding gevende Indonesiërs overgehaald het republikeinse gezag, dat althans nog enige cohaesie aan het bestuur gaf, te volgen. De landingen van de troe pen vonden plaats onder een gene raal, die uitdrukkelijk te kennen had gegeven, dat hij zidh niet wenste te mengen in de Nederlands-Indonesi sche verhoudingen en aan de rege ring van ir. Soekarnö een erkenning verstrekte. SLOTCONCLUSIES. De commissie geeft als slot van haar conclusies nog puntsgewijze aan, welke feiten haars inziens van be slissende betekenis zijn geweest voor de gebeurtenissen in Nederlandsch- Indië na de capitulatie van Japan: 1. De bijna gehele onbekendheid aan Nederlandse zijde met de politie ke en militaire ontwikkeling in Indië gedurende de Japanse bezetting. 2. Het samenvallen van de capitu latie van Japan en de wijziging van de grenzen der commandogebieden in het Verre Oosten. Hieruit vloeide mede voort dat de Engelsen niet in staat waren hun vrijwillig en op eigen aandrang op zich genomen ta ken uit te voeren door gebrek aan militaire machtsmiddelen. 3. Het uitroepen van de republiek Indonesië op 17 augustus 1945. 4. De onderschatting van de om vang en de kracht der republikeinse beweging aan Nederlandse zijde. 5. Het tijdsverloop tussen de capi tulatie van Japan en de eerste geal lieerde landing op Java. 6. De onvoldoende kennis van de Nederlandse regering omtrent de si tuatie op Java na september 1945. 7. Het zeer grote tekort aan Ne derlandse militaire macht, mede ver oorzaakt door de bevrijding van ge heel Nederland in mei 1945 in stede van september 1944. 8. Het openbare optreden van gene raal Christison einde september-be - gin october 1945 en de houding van hogere Engelse autoriteiten. 9. De onwil van de Japanners om de orders van de geallieerde bevel hebber op te volgen, vooral die, om orde en rust te handhaven. 10. Het verblijf van 80.000 Neder landers in kampen op Java, die niet bevrijd werden, maar bleven in re publikeins gebied. Inkomstenbelasting en bijverdiensten Vraag: Mijn man heeft een loon beneden ƒ6000.per jaar. Ik houd een kamerverhuurbedrijf als bijver dienste. Is het juist, dat ik van deze verdiensten ƒ200.per jaar mag af trekken, omdat een bedrag van 200.andere inkomsten dan loon niet belast zijn? Kan ik in dit geval het te veel betaalde bedrag aan in komstenbelasting terugvragen? Antwoord: U mag niet van uw ne veninkomsten een bedrag van 200. als zijnde niet belast, aftrekken. Er wordt geen aanslag in de inkomsten belasting opgelegd als de bijver diensten naast het looninkomen niet meer dan ƒ200.bedragen. Maar is dit bedrag meer dan 200 dan wordt het totale bedrag belast. Heeft uw man, bijvoorbeeld, een loon van 5000.en de netto bijverdiensten bedragen 600.dan wordt een aanslag opgelegd naar een inkomen van ƒ5000.namelijk loon ƒ5000. min 100.verwervingskosten plus 600.bijverdiensten. Ook als het loon, al dan niet met neveninkomsten, boven 6000. strijgt, wordt steeds een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, dus, bijvoorbeeld, loon 5950.plus 160.neveninkomsten. In uw geval zal de aanslag dus wel juist zijn. Indien echter in één of ander geval teveel inkomstenbelas ting is betaald, dient een bezwaar schrift te worden ingediend binnen twee maanden' na de dagtekening van het aanslagbiljet. Heeft men de ze termijn van twee maanden over schreden, dan kan men het bezwaar schrift evengoed nog indienen en zal, zolang nog geen vijf jaren sedert de aanvang van het belastingjaar zijn verstreken, de teveel betaalde be lasting ambtshalve worden terugge geven. Bij afwijzing van het te late bezwaarschrift staat echter dan geen verder beroep meer open. Prins Alexander richtte dispuut ,,Serüa Fidem O HET RAPENBURG ligt dus menig voetstap van een kind uit het geslacht van Oranje. Deze eer ste wankele schreden op het pad van de wetenschap werden te Leiden af gelegd. Een telg, die niet zij het tegen zijn zin in Leiden kon studeren was prins Willem IV, die door te genstand van de regenten wel ge dwongen was zijn heil in Franeker en Utrecht te zoeken. Maar na zijn verheffing tot stadhouder van Hol land heeft hij toch wel laten blijken, dat ook hem „good old Leyde" nauw aan het hart lag. Hij kwam op 29 1747 het vuurwerk in ogenschouw nemen, dat door de studenten op het Galgewater v/erd afgestoken. Zijn zoon: Prins Willem V heeft aan géén universiteit gsstudeerd, maar richtte toch wel zijn schreden naar de Sleu telstad tot het aanhoren van oraties of om bij plechtige gebeurtenissen aanwezig te zijn. Plechtstatig was bijvoorbeeld zijn bezoek op 8 febru ari 1757 toen hij door senaat, cura toren en burgemeester werd ont vangen. Prins Willem V en zijn gemalin prinses Wilhelmina stuurden hun zoon, de latere koning Willem I eerst naar het buitenland voor een mili taire opleiding in Brunswijk, waar hij werd ingewijd in de militaire eisen van die tijd. Teneinde hem na de militaire opleiding ook staatkun dig beslagen op het ijs te sturen, besloten de ouders de Oranje-tra ditie getrouw hun oudste zoon naar Leiden te sturen, waar hij van professoren lessen zou krijgen op staatkundig-, rechts- en historisch gebied. QP 2 NOVEMBER 1789 voeren va- op jacht de Sleutelstad binnen en zij ontscheepten zich vóór de woning van de vorstelijke student aan het Rapenburg. Het leven van de jonge student verliep rustig en zonder de levendige afwisseling, die het huidi ge studentenleven kenmerkt. Hij studeerde onder toezicht van zijn mi litaire gouverneur Van Stamford en professor Tollius, die bij hem in woonden. Elke morgen verschenen bij hem aan huis in plechtige volg orde de professoren Kluit, Pestel en Keesel voor de lessen in resp. vader landse geschiedenis, staatsweten schappen en rechten. Ook de jongere broer van de prins, prins Willem, George Frederik, verbleef enige tijd in Leiden, maar in het voorjaar van 1790 vertrok deze op zijn beurt naar Brunswijk voor een militaire opvoe ding. In juli van dit zelfde jaar ver liet ook de erfprins de academie, waar hij bij de hoogleraren om zijn ijver en goed verstand een gunstige indruk heeft achtergelaten. Dikke stapels dictaatcahiers in het archief van het koninklijk huis herinneren aan een vruchtbare studietijd van de prins. IN 1791 HUWDE DE ERFPRINS met de Pruisische prinses Wil helmina een nichtje van moederszij de en de oudste zoon uit dit huwe lijk, de latere koning Willem II werd op 8 december 1792 geboren. In 1795 vertrok het Oranjegezin in een visserspink naar Engeland, het begin van een 19 jaar lange balling schap. De band tussen republiek en Oranje was tijdelijk verbroken. Wil lem n studeerde aan de universiteit van Oxford. studietijd van Willem III in I Leiden viel wederom in een rustige der en zoon aan boord van een periode. Hij studeerde 2H jaar in 1 Leiden, gedurende welke tijd hij pri vaatlessen kreeg. Zijn oudste zoon Willem, gesproten uit zijn in 1839 met Sophie van Würtemberg geslo ten huwelijk, heeft in Leiden een vrijheid ontvangen, die al enings- zins overeenkwam met de gemoe delijkheid, waarmede de studie van prinses Juliana en nu ook van prinses Beatrix verlopen. De tijden waren aan het veranderen. De jonge prins had reeds de kostschool Noor- they onder Voorschoten bezocht, waar hij geheel in de grote leerlin gen-familie werd opgenomen. Ook als student had hij meer contact met zijn studiegenoten. Omgang met leef tijdgenoten maakte zijn verblijf in Leiden veel levendiger. TIIJN BROEDER prins Alexander heeft intensief aan het studen tenleven deelgenomen. Hij is de be kende oprichter geweest van het dis puut „Serva Fidem", was lid van verschillende subverenigingen van het corps en verrijkte het met waar- devole geschenken. Een bewijs hier van is de zilveren beker, de „pokel", die op de schoorsteenmantel boven de haard in de sociëteit Minerva prijkt. Wij schreven reeds over de studie tijd van prinses Juliana en hopen zo nu en dan nog eens iets te berichten over de studie, die prinses Beatrix binnenkort aan de Leidse universi teit ingaat. De band is hiermede rond getrokken. 1659 VERSCHEEN een gedicht naar aanleiding van het student worden van prins Willem III, zo ver namen wij van jhr dr D. P. M. Gras winkel, naar aanleiding van de ope ning van de tentoonstelling „Oranje en de universiteit". Met een kleine variant met het oog op de studie van prinses Beatrix luidt het eerste cou plet als volgt: Zij schey van Leyden niet Voor dat Haar fiere jeugd, Verrijkt is naar de eisch Met schanderheid en deugd!"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1956 | | pagina 9