„ALS JE EIGEN VROUW" Ongelooflijke verhalen uit geheimzinnige verten Kort verhaal uit begin dezer eeuw V.etkiaatëate maat ook nog. onoetkiaatëate mgótetleó DE LEIDSE COURANT -'Ü'- jJAR LAG DE STEPPE zover het oog reikte en de slede met de zes paarden leek een nietig pluisje in een eindeloos heelal. De slede- menner had zich vergist en de steeds dreigender wordende schemering vertelde, dat de nacht naderde en het volgende station niet voor het donker bereikt zou worden. De paarden waren het laatste kwartier vlugger gaan lopen en hun gesnuif klonk zenuwachtig; zo nu en dan klonk er voor in het span een angstig gehinnik en dan voelden de inzittenden de vaart weer versnel len. De paarden waren bang en ook de sledemenner keek angstig, want in de verte klonk het zwakke gehuil van de steppewolven, dat tergend langzaam, maar onmiskenbaar dui delijk dichterbij kwam. De duisternis was 'het rijk van de wolven; uitgehongerd door de zwa re winter en onmachtig om op de zwaar besneeuwde vlakte enig voed sel te vinden, trokken zij steeds nauwere cirkels rond de steden. De boeren brandden grote vuren aan de ingangen van hun hoeven en de knechts hielden er met geweren om beurten de wacht; de stallen werden 's nachts geen ogenblik uit het oog verloren, maar dit alles schrikte de hongerige wolven niet af en de boerderijen, die het meest in de steppe lagen, hadden al enkele verwoede wolvenaanvallen moeten weerstaan. Niemand waagde zich bij het val len der duisternis buiten het dorp en ook in het dorp zelf was het des nachts niet raadzaam ongewapend op straat te komen. Want 's morgens vonden de bewoners de sporen van nachtelijke bezoekers; het schors van de bómen was aangevreten en soms bleek een huisdier, een hond of een kat, spoorloos verdwenen. DE SLEDEMENNER overdacht dit alles, terwijl hij zijn paarden volkomen nodeloos tot grotere spoed poogde op te jagen; de dieren kon den niet harder lopen en de slede menner betwijfelde het of zij dit tempo lang zouden kunnen volhou den. Hij had in Britosk achter moeten blijven, toen de herbergier hem ver zekerd had, dat hij Slotz niet voor duister zou kunnen bereiken, maar zijn meesteres had aangedrongen om toch te gaan, omdat zij de lange reis moe was en zo vlug mogelijk thuis wilde zijn. De reis was lang geweest. Toen zij veertien dagen geleden het bericht kreeg, dat haar moeder overleden was, had hij de volgende dag de slede reisklaar gemaakt, eerst voor twee personen, doch toen het tele gram kwam, dat zijn meester plot seling naar de hoofdstad ontbood, was de koets voor zijn meesteres al leen] in orde gebracht. „Pjotr", had zijn meester gezegd, „ik vertrouw je mijn vrouw toe en ik weet, dat ik zelf niet beter voor haar zou kunnen zorgen. Als zij niet meer terug zou komen, zou dit het einde van mijn leven betekenen. De j reis is ver en de steppe is gevaar- lijk; zorg voor haar, alsof het je eigen vrouw was, die je meer lief moet hebben, dan jezelf". II ET WOLVENGEHUÏL groeide, bijna nog sneller dan de duister nis. Pjotr poogde te berekenen, hoe lang het nog kon duren, voordat hij de bescherming van het dorp berei ken zou, maar hij had het gevoel van afstand en tijd verloren. Zijn paarden begonnen tekenen van vermoeidheid te tonen, maar een felle angst dreef hen voort; Pjotr wist, dat zij niet zouden stop pen. tenzij zij dood in het leidsel zouden zakken. Binnen in de koets, die beha gelijk warm gehouden werd door stoven vol gloeiende kooltjes, zat de jonge Katharina. Zij had geslapen en duw de nu het gordijntje opzij om te zien, of er nog geen dorp in de verte te bekenïien viel; zij wist niet precies hoelang zij geslapen had, maar het leek haar, dat de tocht dit keer erg lang duurde. Met een gevoel van onbehagen zag ze de duisternis buiten en vlug liet zij het gordijntje weer zakken; haar kamenier stak de olielamp aan en het werd gezellig binnen. Katharina leunde op haar gemak in het hoekje van. de coupé en even dacht ze aan gehuil, dat een moment zeer krach- de bezorgde blik van Pjotr, toen zij hem gevraagd had om toch door te reizen, daar de reis al zo lang ge duurd had. Haar kamenier nam een boek en begon haar voor te lezen; langzaam vielen haar ogen weer toe en zij slui merde licht, totdat zij plotseling recht overeind veerde: zeer dichtbij hadden de wolven gehuild. Haar kamenier stelde haar gerust: Pjotr was bewapend; Pjotr kende de steppe en zij was volkomen veilig bij hem. tig werd, stierf langzaam weg. De kamenier, bleek van schrik, glimlachte haar bemoedigend toe: Pjotr was te vertrouwen. DOVEN OP DE SLEDE had Pjotr langzaam de wolven naderbij zien komen. Eerst had hij alleen hun gehuil langzaam sterker horen wor den, maar toen de duisternis de step pe tot een donker doolhof had ge maakt, had hij plotseling achter en opzij van de slede glinsterende puntjes gezien, die snel bewogen en on- Boven hoorde zij een schot en het stuitbaar naderden. De uitgehongerde wolven hadden hun prooi gevonden en eendrachtig de achtervolging ingezet. Pjotr was een kind van de steppe; hij wist wat dit betekende. Als niet zeer spoedig de bewoonde wereld be reikt werd, zouden de wolven de koets aanvallen, want een hongerige wolf is door niets af te schrikken. De felle glinsterende puntjes, die opzij van de koets opgeflikkerd wa ren, verdwenen allengs en de groep achter de slede groeide aan. Tien, twaalf, twintig paar ogen, telde Pojtr, en toen hield hij op met bellen, want hij diende een krijgsplan te maken. Hij had veertig kogels bij zich en dit betekende veertig maal een Op onthoud voor de wolven. Maar zou dit voldoende zijn voor de uren, die hen van de redding scheidden? Toen de troep, luid huilend nu, tot ongeveer vijftig meter de slede ge naderd was, nam Pjotr zijn geweer, Hij dwong zich ertoe kalm te zijn; het gevaar was wel dreigend, maar hij kon zich de tijd gunnen om goed te richten. Toen het schot knalde, vloog de troep huilend uiteen en even later hoorde hij het woeste gebrul van beesten, die elkaar een buit betwis ten; de wolven waren bezig hun ge troffen soortgenoot te verscheuren. Het duurde ongeveer 5 minuten, toen waren zij weer achter de slede en nu zij eenmaal bloed geroken en geproefd hadden, leek hun moordlust groter. Een tweede kogel bracht hem weer enig oponthoud, maar het leek telkens korter te worden en toen de nacht enkele uren oud was, schoof hij zuchtend de laatste kogel in zijn grendel. Het kon nu niet ver meer zijn; z'n ogen waren moe van het turen. Ener zijds had hij met vaste blik steeds het midden tussen twee gloeiende puntjes gezocht en anderzijds had hij koortsachtig over de vlakte gezocht naar de dorpsvuren, die hem de na dering van de bewoonde wereld moesten aankondigen. Maar de vlakte voor hem was on barmhartig donker gebleven en toen hij de laatste kogel in zijn hand nam, was zijn besluit gevallen. IN PJOTRS leven namen zijn paar- den zo'n grote plaats in, dat zijn meester altijd lachend beweerde, dat hij geen tijd had kunnen vinden om te trouwen. Hij sliep thuis boven de stal en als de wolven rond het dorp huilden, bleef hij 's nachts bij de vuren zit ten om de stal te beschermen. Maar nu was zijn laatste kogel ver schoten en de wolven, die als in het huiveringwekkende sprookje, bij ieder schot schenen te vermenigvul digen, stoven met nieuwe bloedlust op het span af. Pjotr slikte, bond zijn teugels aan i de sledestang vast en sprong op een van de achterste paarden. Even nog aarzelde hij, maar de wolven waren de slede tot op enkele meters gena derd. Zonder het paard aan te zien, sneed hp de leidsels van het paard naast he'm stuk. Verbaasd, dat het toom hem ont schoot, sprong het paard terzijde en verminderde enkele seconden vaart. Toen zag het de wolven rondom zich en Potjr moest zijn oren dicht stoppen, toen hij het angstgeschreeuw van het beest hoorde. Grote tranen leed. Het duurde een lange minuut; het span was de troep wolven die het verbijsterde paard omringde, reeds lang voorbij, maar nog steeds hoorde Pjotr de kreten van het paard. Na tien minuten waagde hij het om te zien en hij zag, dat zijn ver beelding hem parten moet spelen. Want het paard was reeds larug ver scheurd en de wolven renden weer achter de slede aan. Driemaal moest Potjr in die nacht van zijn bok klimmen om een der paarden los te maken en driemaal stroomden de tranen over zijn wan gen. Maar donker bleef de nacht en de wanhoop steeg hem allengs naar de keel. Hij had gedacht, dat zijn offer groot genoeg was geweest, maar nu liepen nog slechts twee paarden voor de slede. Toen hij bevend het laatste paard lossneed, daagde heel in de verte een zwak schijnsel op: de stad! Maar het laatste paard had een bijna te zware last te trekken en was de uitputting nabij. Pjotr sprak het stamelend toe met bevende woordjes en keek vol ver langen naar de vuren, die zo tergend langzaam een duidelijke omtrek kre gen. Het doodvermoeide paard kreeg het schijnsel ook te zien en voelde in stinctmatig, dat daar redding was. Op een ontroerend dappere wijze her nieuwde het zijn pogingen,, alsof het dank wou tonen, dat het gespaard was gebleven. Maar zijn krachten schoten tc kort. De wolven hadden het vijfde paard verslonden en zetten hun achtervol ging voort. Ook zij schenen te voelen, dat zij haast moesten maken om de buit nog te bemachtigen. De afstand werd vijftig meter en slonk tot twintig, tot tien „Zorg voor haar, alsof het je eigen vrouw was, die je meer moet bemin nen, dan jezelf Als in een koortsdroom zag Potjr zijn meester voor zich staan en hoor de hij diens stem. De eerste wolven hadden de ach terkant van de slede bereikt en maakten zich op om zich op hot voer tuig te werpen. Met bevende hand knoopte Pojtr de laatste .teugel aan de stang van de slede, een laatste blik wierp hij op de vuren, die nu binnen enkele minuten bereikt zouden zijn; deze enkele meters beslisten echter over dood en leven. Hij keek naar de gesloten koets en glimlachte. Met zijn mes tussen de tanden sprong hij tussen de huilende wol- Hebben hun onts£aan vaak te danken aan komische vergissingen „QN A BEAU MENTIB QUAND ON VIENT DE LOIN", zeggen de s Fransen en WÜ xerirpn Wip VPrrn pp)van rlnal Iron Irani „«.i.II.» wij zeggen: Wie verre reizen doet kan veel vertellen. Sterke verhalen en verhalen uit de grote duim. Over allerlei verre landen zijn sterke verhalen in omloop en het is vaak interessant na te gaan, hoe ze zijn ontstaan. Ook over Indonesië doen nog altijd merkwaardige vertelsels de ronde, afkomstig uit de tijd, toen Indonesië nog Nederlands Indië heette, en soms vinden zij zelfs hun weerslag in serieus-bedoelde romans van acteurs, die hun gebrek aan plaatselijke kennis trgchten te bemantelen met het opnemen van ongecontroleerde wetenswaardigheden. Die wetenswaardigheden zijn dikwijls ontleend aan verhalen van Ara bische of Chinese reizigers, nog eens extra aangedikt en opgesmukt door de vruchtbare fantasie van de reizende auteur. Men vraagt zich dan wel eens af: hoe komen ze er aan? KOMISCHE VERGISSINGEN LIET VERSCHIL IN BETEKENIS **van een in twee talen gelijklui dend woord kan soms oorzaak zijn van de meest komische vergissin gen. Bekend is het verhaal der Hane- kampongs in Atjeh. Vroegere kaar ten van Atjeh wemelden van de Ha- nekampongs. Hieraan ligt ten grond slag, dat de door patrouillecomman danten ondervraagde Atjehers voor alle zekerheid op alle gestelde vra gen, vaak in het Maleis, dat velen niet verstonden, met een ontkenning antwoordden. „Hana", „is er niet", „ik weet het niet", ligt in Atjehers mond bestorven. „Hoe heet dit dorp?" Antwoord: „Hana". „Alweer zo'n Hanedorp" oordeelde de ondervra ger dan en tekende de kampong plichtmatig in op zijn schetskaart. Wellicht werd later door scherpzin nige onderzoekers verband gelegd tussen deze plaatsnamen en de harts tocht der inheemse bevolking voor hanegevechten. Vooral in de Compagniestijd wer den plaatsnamen op erbarmelijke wijze verminkt. Jan Baay kwam in de plaats van Djambi. Van Celebes vertelde Jan Fuselier sterke staal tjes. Het was in de oorlog tegen de Bokkenezen (Boeginezen), dat hij dat gewiektste raatje van Bone (Radja van Boni) achter de vodden zat. In Atjeh bestond lang-, langgeleden, een legendarisch figuur, een soort illusieve Pimpernel. Het was de spion Nossepipa, die aan de bevolking al lerlei ongewenste inlichtingen ver schafte. Bestuur en politie speurden jaren lang vruchteloos naar deze geheim zinnige persoon. Eindelijk verscheen hij uit de mysterieuse nevel in het licht der realiteit. De grote spion bleek te zijn geen persoon van vlees en been, maar een papieren nieuws- blad. Het Engelse „newspaper" had de Atjeher verhaspeld tot nossepipa. Een euvel spel van woorden is te onderkennen in de legende van de Sumatraanse staartmensen. Van het woord „bikoe", dat kluizenaar of be delmonnik betekent, maakte de rei ziger die het woord niet kende „beri- koer", d.i. gestaart; en de legende van de staartmensen op Sumatra was bij de Arabische schrijvers ontstaan. Wie heeft niet weieens gehoord van de „Kenbari-boom", hieronder ver staat men allerlei soorten van bomen langs de wijde kusten van het grote eilandenrijk, want 't woord is een in heemse verbastering van „kenbare" boom, een naam lang geleden ont staan bij de opnemingswerkzaamhe den der Marine. GOUDEN RUST In sommige oude Chinese en Ara- bisohe reisverslagen wordt maakt van goud, dat in Zuid-Suma- tra zou groeien op de akkers, 21a het derde jaar van de rijstoogst, dan wel van goud, dat als een plant zou op schieten. Men meende dan deze ver halen in overdrachtelijke zin te moe ten opvatten. De opbrengst aan rijst zou zó overvloedig zijn, dat de waar de ervan met goud gelijk gesteld kon worden. De werkelijkheid echter is anders en eenvoudiger. De oeverter rassen, waarop de sawalhs in bedoel de streken worden aangelegd, rusten op een vloergesteente van goudhou- dende grintafzettingen, bedekt met een leemlaag. De op 't vloergesteente rustende goudlaag bevat het meeste goud, de bovenste laag zo goed als niets. Bij latere ontginning komt de op 't vloergesteente rustende laag en het vergruisde grint tengevolge van grondbewerking naar boven en het goud in de bovenste grondlaag kan dan verkregen worden door het wassen van de aarde in een „doe- lang", een platte mand. Bij het planten na het derde jaar van de rijstbeplanting, van het twee de gewas, de „polowidjo", bleven de goudkorrels soms tussen de wortels zitten. Dat gaf aanleiding tot helt verhaal dat in Zuid Sumatra, in Pa- lembang en Djambi, het goud als plant werd gecultiveerd. DE KLIMMENDE VIS T\AAR IS, ZO LEEST MEN in som- *-rmige oude Arabische reisverhalen, een vis op Sumatra, die in de klap perbomen klimt om eich aan het sap der cocosnoten te goed te doen, ja zich er aan dronken te drinken, waarna het dier weer in zee duikt. Wat is de eenvoudige verklaring van dit verhaal? Overal langs de moerassige kus ten in de Archipel komen de z.g. slijkspringertjes voor. Deze vissoort leeft in brak water in de modder. De koddige diertjes zijn bij uitstek slik- bewoners. Zij zwemmen goed, maar bewegen zich ook springend over het sli'b van bet drooggevallen terrein. Door middel van hun borstvinnen is het mogelijk, dat zij op de stelt wortels der rizophoren klimmen. De vloed voe2i; deze slijkspringertjes van de mangrovekust mee naar het binnenland en men neemt ze waar bij inheemse nederzettingen en klap- peraanplantingen tot waar het brakke water bij vloed komt. woud is het aantal wilde dieren zeer gering. Dode krokodillen worden door leguanen opgevreten. De skelet- delen blij ven liggen op de rivieroever tot de eerstvolgende bandjir. Nog altijd hangt de oerwoudsluier over het raadsel, waar de kadavers blijven va:i de grote dieren des wouds. Nooit is het mogen gelukken om behoorlijk door te dringen in dc geheimen van geboorte, leven en ster ven van olifanten, het vee van Allah, neushoorns en tapirs. Slepen sterven de dieren zich voort naar gaten cn 'holen in de diepste jungle, laten zij zich zakken in de modder van verla- ten-liggende moerassen, zoals men zegt, dat dodelijk aangeschoten oli fanten doen? Bosproducten-zoekers, pawangs, dat zijn gidsen en kenners Het niveau-verschil tussen eb en j van magie van de wildernis en vloed bedraagt enige meters. De slap- yooral de jagers, die op de rhinoceros bodem geeft aan de klapperbomen ja£en> oni zijn inzonderheid bij Chi- weinig steun en deze palmen, die naar het oude gezegde met het hoofd in de zon en met de voeten in het water moeten staan, hebben soms een zeer schuine stand, ja hellen geheel en al over. Voor de slijkspringer die door de vloed reeds ongeveer het midden van de stam bereikt heeft, is het niet moeilijk om langs de schuin staande stam tot de top verder te springen. Als 'het dan eb is geworden, kan men soms deze vissen op de ko kosnoten in de top van de boom waarnemen. Zij proberen weer in hun element te komen, door langs de hellende stam naar beneden te springen en de malle sprongetjes van de hologige diertjes, doen aan grotestke dronke mansbewegingen denken. Ziedaar het zonderlinge verhaal van vissen, die in klapperbomen klau teren om zich aan kokosmelk dron ken te drinken, tot zijn juiste pro porties terug gebracht. ONOPGELOSTE MYSTERIES. CR ZIJN ECHTER OOK ECHTE *-4 steeds onopgeloste rimboe mys teries. Hoe voeden zich de millioenen patjets (de span-bloedzuigers) in het oerbos, waarvan een gezond mens bij rijn tochten door het tropische woud zo'n hinder kan hebben? De lijder aan béri-béri laten de patjes ongemoeid. Bewezen is, dat de wilde dieren geen last van pat jets hebben. Tot nu toe is dit probleem niet opgelost. Een ander wildernis-raadsel is: Waar blijven de geraamten der gro tere wilde dieren? Dat men de ske letten van kleinere wilde dieren niet vindt is daaruit te verklaren, dat de gewrichtsbanden spoedig loslaten. Het wilde varken speelt een grote rol bij het opruimen der skeletten van kleinere dieren. Door deze kippen- rover, die zelfs jonge geiten aanvalt en gesneuvelde varkens verocibert, worden de beenderen over de grond verspreid. Zij worden dan bedekt door afgevallen blaren. In verhou ding tot de oppervlakte van het nezen als medicijn zeer gezochte, hoorn, en die in de diepste rimboe ko men, nooit door mensenvoet betreden, zij allen kunnen het niet vertellen. In het diepe oerbos bespeurt men nimmer een lijkenlucht. De wind voert alleen de mystieke geur van hout mee, van vochtige aarde, van kruiden en geurige mossen, van de onvindbare orchideeën en de bloe sems in de toppen der woudreuzen. Alleen als de mens opzettelijk dood- slag heeft gepleegd en bloed heeft gevloeid eerst dan is de zuivere lucht bedorven. DE „MISSING LINK". Ï}AN IS ER NOG ALTIJD het mys- terie van de „missing link" op Sumatra, Verschillende ambtenaren, officieren en particulieren aan wier waarheidsliefde niet kan worden ge twijfeld, leggen verklaringen af om trent vreémde zoolafdrukken, die zij hebben aangetroffen en die zouden afwijken van berensporen. Het wa ren de sporen van de orang pendek, de korte mens. Inheemsen kennen hem ook als orang lètjo, de wartaal- sprekende mens. Een andere naam is segoegoe. Ook noemt de Maleier hem Si Bigau, de kabouter. Hij hoedt de kudden wilde varkens en leidt hen weg, als er gevaar dreigt. Inheem sen zijn zeer pertinent in hun verkla ringen omtrept het geheimzinnige wezen, dat merkwaardige staaltjes van sluwheid aan de dag legt. De be volking in het Barisangebergte van Midden-Sumatra tot in het Zuiden, maar ook in het Noorden van Suma tra neemt het bestaan van de „Korte" als onaanvechtbaar aan en wijst met beslistheid af, dat het een beer of orang hoetan zou zijn. Voor de bevolking is de segoegoe een mens en men kan hem niet do den zonder door de aardse rechter te worden gestraft. Maar, om met Rudyard Kipling te spreken, „that is another story". G. L. TICHELMAN. (Copyright Koninklijk Insti tuut voor de Tropen).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1956 | | pagina 7