KAHARIE
A
NIEUW HART
DB VERDWENEN
J\tede%Cand focifgt 'ti
DE LEIDSE COURANT
I
/GEDURENDE DRIE DAGEN was
rechercheur Plutarchus nu al de
gast van het opzichtige landhuisje en
hij voelde zich erg belachelijk.
„Ik ga niet naar een verdwenen
kanarie zoeken", had hij tegen zijn j
chef gebruld, toen hij de opdracht
kreeg. „Ik ben niet gek!"
De chef had sussend gelispeld en
een paar vriendelijke dingen pogen
te zeggen, maar nog voor deze met
zoveel sympathie bedoelde woorden
klank hadden kunnen aannemen, had
rechercheur Plutarchus al bij voor
baat geschreeuwd: „Dat kan me niet
schelen: ik heb een reputatie op te
houden en die duldt niet, dat ik
en rechercheur Plutarchus had bij
zondere nadruk op dit persoonlijk
voornaamwoord gelegd naar een
verdwenen kanarie ga zoeken".
Precies één uur en 57 minuten
later zat rechercheur Plutarchus in
de trein; zijn gemoed was nog bit
ter, maar er was eer kleine pleister
bij gekomen, want er scheen veel
meer aan de hand te zijn, dan alleen
maar een kanarie, die er niet meer
was.
Een brief van de burgemeester had
verteld, dat de eigenares van de ka
narie een dame op rijpere leeftijd
niet meer alleen in het huis durfde
blijven 's avonds omdat
Grommend frommelde de recherc-
cheur de brief weer in zijn zak; het
leek wel iets uit de middeleeuwen.
Maar zijn belangstelling was dusda
nig gewekt, dat hij vond met be
houd van eigenwaarde naar het land
huisje te kunnen reizen.
DAAR WAS ALLES erg tegenge
vallen.
In het huis leefde een dame van
omstreeks 60 jaar, haar zoon, een
student van 28, een aardig dienst
meisje, een huisknecht en een secre
taresse.
Wij (Ipsius-zelf!) voelen ons ge
noodzaakt heel even in te grijpen;
de geroutineerde lezer (es) weet ken
nelijk het einde al; de student trouwt
met de secretaresse en het dienst
meisje met de huisknecht. Wij (we
derom Ipsius) voelen een blos van
verontwaardiging op onze kónen
rijpen, nu men ons van zo weinig
fantasie verdenkt. m
Nee, het wordt veel mooier en veel
spannender, maar daarvoor moet U
kalm verder lezen!
De eerste uren had rechercheur
Plutarchus een ernstig onderhoud
met de dame gehad en zijn aanvan
kelijk ongeloof was door haar aan
het wankelen gebracht.
„Op een avond", zo vertelde de
dame, „morgen 14 dagen geleden, zat
ik hier alleen in de kamer, toen heel
langzaam de deur, die naar de tuin
leidt, werd opengemaakt. Het was
doodstil in het huis, want mijn se
cretaresse had haar vrije avond, de
huisknecht was naar de toneelclub
op het dorp, waarvan hij regisseur is,
het dienstmeisje werkte in de keu
ken en mijn zoon //as op zijn kamer.
De deur naar de tuin wordt
slechts zeer zelden gebruikt, want
's zomers staan de serredeuren open
en niemand voelt er 's winters ken
nelijk behoefte toe om via de deur
en het smalle portaaltje binnen te
kom er-.
Het feit dus, dat de deur openge
maakt werd, bezorgde me al een
eigenaardig gevoel".
De dame had niet het enthousias
me waarmede andere vrouwen, die
rechercheur Plutarchus (beroepshal
ve) ontmoette een geschiedenis
pleegden te vertellen. Zij sprak zake
lijk over het gebéurde, met een
klank van ongeloof in haar eigen
stem.
aan niets ongewoons, maar de
tergende kalmte, waarmede de deur J
centimeter voor centimeter openging,
brachten me in een on0ewone span-
zien, wie de deur openmaa"kte, voor
dat hij geheel geopend zou zijn en
een plotseling jpkomende angst
weerhield mij te roepen.
Toen de deur ongeveer half open
was, werd hij met een ruk geheel
opengesmeten en toen...."
Hier stokte de stem van de dame
even een zij keek rechercheur Plu
tarchus met een onzekere blik aan.
„Het klinkt dwaas en U zult
hoogstwaarschijnlijk denken, dat ik j
overspannen ben, als ik het U ver-
te1".
Rechercheur Plutarchus knike haar
bemoedigend toe.
De dame nau._e diep adem en ver-
volgde: „Toen de deur open was,
stond daar een soort gedrocht in de|
deuropening. Ik zou U niet precies
kunnen beschrijven, hoe het eruit
zag, maar het was verschrikkelijk.)
Een vormeloos, zwart kleed reikte tot
de grond; er was jeen hoofd te on
derscheiden, maar waar dit had moe-
ten zitten, bevonden zich enikele
lichtgevende plekken, die in het duis- j
ter van de hoek duidelijk zichtbaar
waren. Boven op het monster stond j
een puntmuts, zoals clowns plegen te
dragen".
De dame hield even stil, een beetje
overweldigd door de herinnering enj
rechercheur Plutarchus keek haar.
ernstig aan.
„Als ik de gehele verschijning nu
weer voor de geest haal, geloof ik,
dat zij een beetje belachelijk was,
maar zoals ik haar die avond zag,
vond ik het ontzettend.
Dit kwam wellicht door het geruis
loze gedrag, want de gehele ver
schijning duurde ongeveer 3 nrinuten,
maar er werd geen oord gespro
ken.
De gestalte bleef n ar mijn richting
gekeerd en staarde mij woordeloos
aan. Ik geloof, dat ik toen even ge
gild heb. Met dezelfde plechtigheid
verdween het monster daarop en
toen m(jn dienstmeisje verschrikt de
kamer binnenkwam, was er geen
spoor meer van hem te ontdekken.
Mijn zoon heeft onmiddellijk een
uitgebreid onderzoek ingesteld, maar
vond ook niets en tenslotte kreeg
ik het ontmoedigend gevoel, dat ze
me niet geloofden.
De volgende dag vertelde ik mijn
secretaresse, wat er gebeurd was en
ook deze scheen weinig geloof aan
mijn verhaal te schenken; ze zei, dat
ik hoognodig eens op vacantie moest,
want dat ik te hard werkte.
De huisknecht bood aan de eerste
tijd 's avonds niet meer weg te gaan,
zodat hij bij de hand zou zijn, als ik
hem nodig had, maar ook hij was er
van overtuigd, dat de zenuwen mij
parten gespeeld hadden. Hij vertelde
mij, dat zoiets nog wel eens in ver
vlogen eeuwen voorgekomen was,
wanneer men iets van iemand gedaan
wilde hebben, maar dat het in deze
tijd moeilijk denkbaar was.
Hoe dan ook, niemand scheen erg
veel geloof aan mijn verhaal te hech
ten en na een paar dagen vond ik het
zelf ook al minder geloofwaardig
klinken.
Precies een week naderhand zat ik
weer alleen in mijn kamer een boek
te lezen. Door een soort kracht bui
ten mij om, keek ik plotseling naar
de deur en daar stond de verschijning
tweede dag over de bovenverdieping
dwaalde, had hij de kibbelende stem
van de secretaresse gehoord, die het
dienstmeisje verweet, dat zij naar de
gunst van de zoon des huizes hengel
de, iets wat door de betreffende jon
gedame met de nodige hevigheid
werd tegengesproken, hetgeen re
chercheur Plutarchus de zekerheid
had gegeven, dat beide dames min
of meer door deze vorser naar we
tenschap geïmponeerd werden.
Deze scheen zich inmiddels van
deze beroering niets bewust en werk
te met meer ijver, dan men door
gaans van een student kan verwach
ten, wiens moeder een landhuisje
heeft. Rechercheur Plutarchus had
eens een praatje met hem gemaakt,
maar hij werd geen snars wijzer.
Zeker ook de jongen vond het een
merkwaardige geschiedenis, maar nu
er politie in huis was, zou het wel
spoedig opgelost worden en de oplos
sing zou wel erg prozaïsch zijn.
Rechercheur Plutarchus was kwaad
geworden. De „politie" hij was
geen politie, maar rechercheur
mocht het zaakje weer opknappen
en niemand scheen er rekening mee
te houden, dat ook rechercheur Plu-
terchus maar een gewoon mens was,
die vroeger van zijn moeder had
moeten leren, hoe hij in het openbaar
op nette wyze zijn neus moest snui-
een kier staande voordeur naar bin
nen.
Het huis leek uitgestorven en door
de donkere gangen zocht de gedaante
zich een weg naar de salon; hij klop
te even en werd opengedaan door de
dame, die bij het licht van een enkel
schemerlampje alle -n in de kamer
was.
Er werd geen gloid ghoord en er
had zichn iets bewogen, maar toch
wist rechercheur Plutarchus, dat de
toestand in het huis een verandering
had ondergaan.
Rechercheur Plutarchus deed zon
der te spreken zijn jas uit en ging
in een stoel zitten, aie het verst van
de deur verwijderd was.
De uren verliepen en net scheen
weer tevergeefs te zijn, maar tegen
tien uur, voelde rechercheur Plutar
chus plotseling, dat de sfeer gela
den werd door iets, dat niet te om
schrijven was.
Er werd geen geluid gehoord en
er had zich niets bewogen, maar toch
wist rechercheur Dlutarchus, dat de
toestand in het huis een verandering
had ondergaan.
Ook de dame verstrakte en keek
met starende blik naar de dein*.
Rechecheur Plutarchus zakte weg
weg in zyn fauteuil, zoals een bul
dog, die ineenkrimpt om een sprong
te wagen.
„Waar is de secretaresse naar toe?",
informeerde Plutarchus.
Niemand wist het precies, maar de
huisknecht was naar de club.
Drie minuten later was recher
cheur Plutarchus op weg; toen de
avond weer een klein half uurtje
ouder geworden was, zat de huis
knecht onder de grimmige bewaking
van de dorpsveldwachter in de cel.
OIERMEDE was het raadsel ech-
ter nog lang niet opgelost",
vertelde rechercheur Plutarchus, ter
wijl hij schold op de inhoud van de
dienstkoppen, die een helleveeg
ingeschreven als huishoudster voor
koffie wilde laten doorgaan.
„De huisknecht kon er niet meer
onderuit, want bij de toneelclub vond
ik een lang, zwart kleed, waarop klei
ne vlekken aangelengd fosfor zaten.
De oorzaak kwam ik pas te weten,
toen ik op zijn kamer correspondentie
vond, waaruit bleek, dat hij met eer
zeer trouwlustig en vermogend jong
mens aan het onderhandelen was
o$er de verkoop van het landhuisje.
Hij zou zorgen, dat het landhuisje
te koop zou komen en de ambitieuze
jongeman zou dan in de gelegenheid
zijn de stem van zijn hart te volgen.
Maar nu zat ik nog met die kanarie,
want de huisknecht bleef hardnekkig
ontkennen daar de hand in te hebben
gehad.
Een van de ruzietjes tussen de se
cretaresse en het dienstmeisje brach
ten me de kanarie op het spoor.
De secretaresse dreigde het dienst
meisje, dat zij aan de politie zóu ver
tellen, dat zij de kooi open had laten
staan en het dienstmeisje beweerde
bij hoog en laag „dat dit niet gebeurd
was".
„Waarom heb je dan de volgende
dag het kooitje dichtger -akt, toen
je 's morgens ontdekte, dat de vogel
verdwenen was?", vroeg de secreta
resse honend.
„Ik schrok, toen ik 's morgens de
kanarie verdwenen en de kooi open
zag en omdat ik toevallig de vorige
dag de kooi schoongemaakt had
„Dat verhaaltje moet je dan maar
aan de politie vertellen", gnuifde de
secretaresse, maar voordat zij daartoe
kon overgaan, had ik al een gesprek
met haar.
„Hoe weet U, dat h°t dienstmeisje
de kooi de volgende dag dichtgedaan
heeft", vroeg ik en plotseling zag ze,
dat ze zich verraden had.
Het dienstmeisje kwam altijd het
eerst beneden, dus alleen als de se
cretaresse bekend was geweest met
het feit, dat de kooi opengestaan had,
kon zij weten, dat het meisje hem ge
sloten had.
IA, JONG", zei rechercheur Plu-
tarchus vaderlijk en zuchtend tot
het jonge rechercheurtje, zover gaan
vrouwen, als ze een mededingster uit
de weg willen ruimen. De secretares
se had de kanarie laten ontsnappen
en gehoopt, dat het ienstmeisje ont
slagen zou worden, omdat zij ver
dacht zou worden dat zij de kooi
open had laten staan, nadat zij hem
schoongemaakt had".
Met zorg sneed rechercheur Plutar
chus het puntje van zijn sigaar en
deelde mede, dat hij voortaan een
thermosfles met koffie mee zou
brengen, omdat hij niet door vergif
tiging het leven wilde verliezen.
Het jonge rechercheurtje zat hem
ongeduldig aan te kijken en na een
poosje zei hij: „Vooruit, doe nu niet
zo flauw, hoe liep het verder af?"
Een brede glimlach verscheen op
het gelaat van rechercheur Plutar
chus: „Verder?", vroeg hij verbaasd.
„Wat is er nog meer te vertellen. De
secretaresse veranderde van betrek
king, omdat de sfeer in huis haar
niet beviel en er kwam een andere
minder kostbare kanarie in het
kooitje".
„Maar dat dienstmeisje?", vroeg
zijn jonge collega.
„Nou, gfewoon hé", zei rechercheur
Plutarchus, terwijl het te horen was,
dat hij genoot van het effect. „Ze
bleef in dienst, totdat ze verkering
kreeg met de tuinman, die 's zomers
de tuin kwam bijharken. Je dacht
toch zeker niet, dat die student met
haar getrouwd was. Die studeert nog
steeds „wijsbegeerte", en de laatste
toevoeging werd gedaan met een
klank van jalousie in de stem van
rechercheur Plutarchus.
IPSIUS.
VERBOND VOOR VEILIG VERKEER
Wt(T(rffluIUni
weer, juist zoals de vorige keer,
woordeloos met kleine lichtjes ter
hoogte van zijn hoofd.
Ik deed een manhaftige poging om
mijn zenuwen de "••aas te worden,
sloot mijn ogen voor enkele ogen
blikken en toen ik weer keek, was de
verschijning verdwenen; ik zag ech
ter nog juist, hoe de deur met veel
zorg en tergend langzaam dichtge
daan werd.
Ik heb toen hard gegild en mijn
zoon was in een ogenblik beneden.
Het had die avond geregend en we
vonden duidelijk enige sporen in het
portaaltje. Ditmaal ondervond mijn
verhaal minder ongeloof en de vol
gende dag was de kanarie verdwe
nen.
|TVE GESCHIEDENIS van de kanarie
U kende rechercheur Plutarchus al;
het was een gevalletje, dat op de een
of andere tentoonstelling een dure
prijs gewonnen had en dat daarom
een klein vermogeratje vertegenwoor
digde. Wegvliegen was niet moge
lijk geweest, want de kooi wa* pe-
s.oten, toen de vermissing ontdekt
werd.
De manier, waarop de dame haar
verhaal vertelde, had indruk op re
chercheur Plutarchus gemaakt en al
hoewel hij niet kon geloven aan ge
heimzinnige monsters, voelde hij toch,
dat er een mysterie rond het huis
zweefde.
Zo had hij er tenminste de eerste
dag over gedacht, maar nu na drie
dagen, was zelfs dit opwindende ge
voel verdwenen en begon recher
cheur Plutarchus naar het vermoeden
over te hellen, dat de dame mis
schien toch een hallucinatie gehad
had.
Daarbij vond rechercheur Plutar
chus de sfeer in het huis onverkwik
kelijk. Toen hij op de avond van de
ten en andere levenswijsheid.
De secretaresse vond het „eng" en
vertrouwde hem toe, dat ze een an
dere betrekking dacht te gaan zoeken,
omdat de sfeer in huis haar niet be
viel.
Het dienstmeisje vond het óók eng,
maar scheen geen plannen te hebben
om van betrekking te veranderen en
de huisknecht verklaarde, dat hij er
wel eens bij wilde zijn, als de zon
derlinge vreemdeling op kwam da
gen.
J\IT LAATSTE WILDE rechercheur
U Plutarchus ook, maar alhoewel
het al een dag geleden was, dat de
verschijning zich, volgens plan had
moeten vertonen, had hij de avond
daarvoor ijdel en met sigaren zijn
tijd in de salon zoekgebracht.
De oplossing, die de dame zelf aan
de hand deed, was in strijd met de
beroepstrots van rechercheur Plutar
chus; ze had hem verteld, dat ze wil
de gaan verhuizen, als het nog één
keer gebeurde; haar kennissen had
den haar gezegd, dat ze dichter bij
de stad moest gaan wonen, want dat
zo'n afgelegen landhuisje wel op
iemands zenuwen moesten gaan wer
ken en de huisknecht had haar ver
teld, dat hij een aardig huis in de
stad te koop wist met vestigingsver
gunningen en alles, wat er bij nodig
was.
Toen de drie dagen voorbij waren,
had rechercheur Plutarchus een ern
stig onderhoud met de zoon en het
slot was, dat hij z^n koffers pakte en
verdween. Als het nog« eens gebeur
de, moest mevrouw maar waarschu
wen, dan zou hij terugkomen, had hij
beloofd.
De volgende avond sloop een don
kere gedaante langs de muur vhn het
landhuisje en verdween door de op
DECHERCHEUR PLUTARCHUS
zag dat de knop van de deur ge
ruisloos omgedraaid werd; langzaam
ging de deur open; centimeter voor
centimeter en het laatste gedeelte
met een ruk.
Een lichte huivering zocht zich via
de rug van rechercheur Plutarchus
een weg naar lagere regionen en als
gefascineerd staarde hij naar de ge
stalte in de deuropening.
Het lange, zwarte kleed hing roer
loos om de verschijning heen en al
leen de lichtjes bij he' hoofd schenen
te bewegen.
De aarzeling bij rechercheur Plu
tarchus duurde niet lang, maar de
verschijning had hem gezien en re
chercheur Plutarchus noteerde be
roepshalve, dat een lichte schok van
verrassing door de gestalte voer.
Voordat de rechercheur opgespron
gen was om naar de deur te rennen,
trok de gedaante zich terug. Een
harde klap van de buitendeur kon
digde drie seconden later aan, dat de
terugtocht met verhoogde snelheid
uitgevoerd was, en in de duisternis
van de tuin kon rechercheur Plutar
chus niets meer ontdekken.
Ondanks haar ontzetting, was er
bij de vrouw der huizes een zekere
triomph te vinden en rechercheur
Plutarchus vond dit begrijpelijk,
want als de gehele wereld je vertelt,
dat je overspannen bent en je kunt
het tegendeel bewijzen, dan schenkt
dit zelfs de meest nederige mens een
gevoel van voldoening.
Nog geen vijf minuten daarna had
rechercheur Plutarchus alle mensen,
die zich in huis bevonden, verzameld;
behalve de secretaresse en de huis
knecht, die beiden een vrije avond
hadden, kwamen allen in de salon bij
een en unaniem verklaarden zij niets
bemerkt te hebben.
Als wij horen spreken van land
aanwinning denken wij natuurlijk in
de eerste plaats aan de Zuiderzee
werken. Daar maken wy immer kost
baar land uit water, land dat bestemd
is om cultuurland te worden waar
wij immers zo'n gebrek aan hebben.
Toch bestaat er ook een landaan
winning zonder cl'j ken bouw en
droogmalerijen. Het vruchtbaar ma
ken van woestijnen is beslist ook
een vorm van het winnen van grond.
Nederland bezit echter geen woes
tijnen zult U zeggen, maar toch heb
ben wij een dergelijk project voor
onze „woestijnen" in het hart van
Nederland. Achter de bloesempracht
van de boomgaarden tussen de grote
rivieren vinden wij een verkommerd
land dat eigenlijk niet veel beter is
dan een steppe. De bloeiende Betu
we geeft aan zijn randen een uiter
lijke welvaart die de dorheid ii: het
binnenland moet verbergen. Het hart
van Nederland bestaat n.l. uit de z.g.
komgronden en daarmede raken wij
de kern van het probleem. Op deze
komgronden immers blijft het wa
ter het langste staan, de grond is
niet meer poreus terwijl er practisch
geen kalk meer in de bodem zit. De
ze gebieden zijn geworden tot in de
zomer een dorheid en in de winter
een moeras. De vreugde en de wel
vaart is uit dit land geweken omdat
de komgronden waardeloos zijn
waarop iedere gezonde ontwikkeling
voor de bewoners onmogelijk is. Men
kan er wat hooien en er een paard
in de weide laten maar daarmede
zijn alle voordelen van de komgron
den dan ook wel opgesomd. Midden
in ons dicht bevolkte land ter we
reld» liggen dan ook figuurlijke
„woestijnen" die voor Nederland
verlaten lijken.
Het woord „woestijn" heeft hier
echter niet zulk een zwarte klank als
elders omdat de desbetreffende ge
bieden in de toekomst niet langer
verloren zullen wezen. Nieuwe wel
vaart zal zich openen over onze
„woestijnen" omdat wij hier werken
aan een project van landwinning,
waardoor tal van boeren hun ..eigen
spul" zullen verkrijgen. Dit „eigen
spul" vond zijn oorsprong in 1950
toen minister Mansholt op de le
komgrondendag sprak „Mijn millioe-
nen zijn ter beschikking, mits ge
toont ze op waarde te stellen" Daar
mede kwam het verkommerde land
tussen de grote rivieren in beweging.
Onderzoek op landbouwkundig ge
bied werd en wordt verricht want
van de mogelijkheden van de kom
gronden weet men bar weinig af.
Ruilverkavelingen, machines die
ploegen op een diepte van 1.10 tot
1.30 m., onderzoek op het gebied van
de waterhuishouding enz. zijn de
werkzaamheden waardoor men onze
„woestijnen" tot vruchtbaar land wil
maken waarbij gehele landstreken
een ander „gezicht" zullen verkrij
gen. Bij dit werk zijn dergelijke kos
ten en moeilijkheden gepaard dat
wij kunnen zeggen dat dit na de Zui
derzeewerken ons grootste project is.
Totaal zullen de werkzaamheden ca.
250 millioen gulden vragen en met
inbegrip van de verkavelingen een
oppervlakte van ca. 100.000 ha. het
geen dus bijna de halve oppervlakte
van de Zuiderzeewerken genoemd
moet worden. Het eerste begin van
het in cultuur brengen van kom
gronden vond in 1953 plaats in het
gebied van Maas en Waal-West.
In 1956 hoopt men gereed te zijn
met de werkzaamheden waardoor
men ca. 1000 ha. cultuurgrond zal
hebben geschapen die plaats zullen
bieden aan 90 boerderijen. De werk
zaamheden in het gebied van Zalt-
bommel zullen volgens de plannen
over 2 jaar gereed zijn en daarmede
komen er aan weer ca. 45 boerde
rijen in gebieden die er vroeger in
het gunstigste geval als een steope
uitzagen. Voor de Tielerwaard zullen
150 grote boerderijen en ca. 2000 ha.
land er de vruchtbaarheid en de wel
vaart moeten brengen waar men
reeds zo lang op hoopt. Voof het ge
hele hart van Nederland hoort men
cijfers van duizenden ha. noemen
terwijl ca. 500 boerderijen dit hart
weer gezond moeten maken want
uiteindelijk zal de mens het project
tot een succes moeten maken. En de
mens van de komgronden is versto
ken gebleven van een gezonde ont
wikkeling waardoor de bevolking in
sommige gebieden nog een 18e eeuw-
se mentaliteit bezit. Men probeert
door middel van een nauw contact
in de vorm van gemeenschappelijke
avonden, komgronddagen, vereni
gingsleven etc. de bewoners voor te
bereiden op de sociale revolutie wel
ke zich in het hart van Nederland
zal voltrekken.
'LAIAIOAAIMIV(MIMING1 IN MIDDEN-NEDERLAND