Bij nacht en ontij zijn er mensen op de vlucht
Zwarte ruiter bekende reeks misdaden
Nieuw boek van P. Noordeloos
over Cornelis Musius
MAANDAG 25 APRIL 1955
DE LEIDSE COURANT
DERDE BLAD PAGINA 1
MAAR WE VERGETEN HET ALTIJD WEER,,..
Samengebald
morgengebed
f\P EEN JULIDAG VAN HET
VORIG JAAR waren we in Ber
lijn aanwezig bij een onderzoek, dat
door een commissie werd ingesteld
naar de oorzaak van de vlucht van
een jongeman uit de Oostzöne van
Duitsland.
Ze bestond uit een dame en twee
heren, terwijl elders in het grote ge
bouw nog talloze kamers bevolkt
waren met andere commissies, die
onderzoek deden naar de vlucht van
vele andere mannen en vrouwen.
De commissie, waarbij wij aanwe
zig waren, trachtte door vragen aan
de weet te komen of die jongeman
van een jaar of twintig een echte
vluchteling was of dat hij misschien
voor spionnage-doeleinden of uit
verradersmotieven naar West-Berlijn
was gekomen.
Het was voor ons na vijf minuten
geen vraag meer.
De jongen was geestelijk volledig
uitgeput.
Hij barstte herhaaldelijk in snik
ken uit en hij toonde zijn ondervra
gers de plekken, waar wonden nau
welijks waren geheeld en hij bqog
zijn hoofd om tussen zijn hoofdhaar
een groot litteken te laten zien, blij
vende herinnering aan de klap met
een geweerkolf, die men hem bij de
arrestatie, zo maar een arrestatie
zonder reden, had gegeven.
Want de Russen hadden op de
morgen van zijn arrestatie dertig
jongemannen nodig.
Dertig kerels voor de uranium-
mijnen, die in een open vrachtauto
werden weggevoerd.
De onderofficier, die de leiding
had, kwam eensklaps tot de ontdek
king, dat hij niet dertig, maar slechts
negenentwintig jongens had.
Toen werd er gestopt.
En de dertigste werd zo van de
straat opgepakt en, toen hij zich
verzette, met de geweerkolf neerge
slagen en als een zak meel op de
vrachtwagen gegooid.
Een half jaar later zag hij zijn
kans schoon.
En wij zagen hem enige dagen la
ter voor de commissie, een zielig
wrak, dat binnen enkele dagen met
een vliegtuig naar West-Duitsland
zou worden overgebracht.
Dat is niet het ergste geval, dat we
ln West-Duitsland gezien hebben.
Daarvoor moet men naar een op
vangcentrum gaan, waar de mensen
binnenkomen, zoals ze over de sec
torgrens zijn gevlucht.
Met kleine kinderen in een kin
derwagen gestopt en daarop een
versleten deken, wat kleren en soms
een hond, die ze niet hebben willen
achterlaten.
Daar staan ze dan in een lange rij.
De kinderen zijn moe en bang.
Ze dreinen en ze hebben honger.
Ze staan daar volkomen berooid en
him Oostmarken zijn in het Westen
nauwelijks iets waard.
Ze zitten barstens vol heiyiwee en
desondanks zijn ze gevlucht.
Ze hebben hun huisje achtergela
ten, hun betrekking en hun gebor
genheid.
We hebben met zo'n moeder ge
sproken. Een klein blond vrouwtje,
dat een klein gouden kruisje om haar
hals droeg.
„Waarom bent U gevlucht?"
Een vraag, die haar zo diep in de
geest sneed, dat ze volkomen over
stuur raakte.
We haalden voor haar een stoel en
toen ze wat gekalmeerd was, zei ze:
„Om de kinderen. Ze zouden op
groeien als heidenen en dat kan een
moeder en een vader toch niet wil
len."
„Wat bent U? Katholisch of Evan
gelisch?"
Ze zei het met enige fierheid: „Ka
tholisch!".
WE HEBBEN ER LATER nog heel
vaak aan moeten denken. Aan
die moeder en vader met hun kinde
ren, die ze niet als heidenen wilden
laten opgroeien.
Die stroom gaat dagelijks door.
Al die mensen hadden in de Oost
zöne een bestaan, ze hadden er fa
milie, ze hadden er hun doden. Dat
hele bezit lieten ze in de steek en
ze namen de vlucht. Ze kozen niet
de weg van de minste weerstand. Ze
hadden tevoren gewikt en gewogen
en hoeveel moet er zijn gebeden en
om raad gevraagd?
De wereld gaat eraan voorbij.
Wanneer wij slapen en naar de
bioscoop gaan, zijn er mensen op de
vlucht. Bij nacht en ontij, in zomer
en winter. Ze zijn op de vlucht voor
Satan en zijn helse machten. En.wij
zijn zo zonder zorg.
Gisteravond luisterden wij naar de
radio. Er waren gisteren 358 mensen
in West-Berlijn aangekomen en had-;
den om asyl gevraagd. Een mooii
woord voor een kwalijke zaak. Al die
mensen willen elders een nieuw be
staan gaan opbouwen, omdat het
daar aan de andere kant van het gor
dijn ondragelijk geworden is.
Probeer die rij eens af te tellen:
358 mannen en vrouwen. Toch was
het in West-Berlijn een rustige dag.
met al dat leed? Met de nood
van deze zielen en met al die geeste
lijke ellende van hen, die achter het
IJzeren Gordijn moeten leven?
Niet alleen in Oost-Duitsland, in
Hongarije, Tsjecho-Slowakije, maar
ook in Vietnam.
Men heeft toch kunnen lezen, hoe
men millioenen katholieken om
wille van een politiek bestand heeft
gelaten ondér de hoede van de com
munisten.
En hoe men duizenden katholie
ken, die naar de vrijheid wilden
vluchten heeft neergeschoten en an
deren heeft teruggedreven binnen
de omrastering der tyrannie.
Wat doen wij met dat leed? Is er
geen man aan de draaibank in de
fabriek of een moeder, bezig in de
keuken, terwijl kleine kinderen aan
haar schort pulken, die zich eens
even met al die stumperds bezig
houdt?
Zou er niet een klein gebed, een
schietgebed desnoods af kunnen, dat
al die ménsen in nood tot steun is?
Dat geloven we toch? We geloven
het en we weten het.
Maar we vergeten het altijd weer.
De Kerk heeft het niet vergeten.
De Kerk zorgt en is bekommerd. Ze
is diep bezorgd omtrent de zielenood
van millioenen. Van zondaren en be
drukten.
In elke encycliek van de Paus, in
elke toespraak richt hij de aandacht
van de gelovigen op dat leed, op de
gevaren en op de sluwheid van Sa
tan.
By hem komen de berichten bin
nen van alle fronten waarop de Kerk
strijdt.
En het is daarom, dat de Paus niet
slapen kan. Zijn kinderen zijn in
nood. Hij roept op tot gebed in me
nigvuldige intenties.
Hij ziet in al die noden, gevaren
en zorgen een rangorde en naar die
rangorde roept hij de katholieken
op tot gebed.
Daarvoor geeft hij maandelijks in
tenties uit. Want er is een Aposto
laat des Gebeds, een internationale
vereniging, ingedeeld in parochies en
in andere groepen. Die millioenen
leden dragen elke morgen hun bid
den, werken en lijden op aan het
Goddelijk Hart van Jezus.
Zy willen samen met Christus bid
den voor de komst van Zijn Rijk op
aarde en bidden voor de intenties,
welke maandelijks worden aanbevo
len door de Paus.
Zijn die mensen braver dan wij,
zijn ze rijker, geleerder; hebben ze
misschien een eigen huis of 'n scoo
ter?
De mensen, die zich fiebben aan
gesloten bij het Apostolaat des Ge
beds, zijn net als wij, maar iets heb
ben ze dat hen siert: ze hebben zorg
om het Rijlc van Christus en om de
nood van de zielen. Zij willen hun
leven in dienst stellen van die zorg.
Door een kleine Morgenopdracht,
waardoor al hun werk, hun offers
en hun lijden gericht wordt.
Hun lijden verandert niet, maar het
is alsof daardoor al dat zwoegen en
lijden zijn zwaarte verliest, scha
duwloos wordt en geladen met een
kracht, die ten nutte gemaakt kan
worden voor anderen.
Door dat ene morgengebed stape
len we rente op rente, die we kun
nen overmaken aan de Kerk in nood
en de mensen in nood.
Die samengebalde kracht van al
die millioenen opdrachten, die in on
telbare offers vruchtbaar werd, is
als een gigantische vlucht witte dui
ven door de Kerk uitgestuurd om
een boodschap te brengen aan men
sen in nood!
„De Kerk is bij jullie. Gij zijt niet
alleen. Er is een biddend leger, dat
voor U vecht!"
Dat ene morgengebed, die opdracht
maakt een hele dag vruchtbaar.
Een missionaris, die op zeker ogen
blik het werk niet meer aan kan, hij
wordt door een offer, vruchtbaar
gemaakt in het Apostolaat des Ge
beds, gesteund. Een jongen, die in
bekoring is, hij wordt sterk. Een
stervende wordt er rustig door. Een
moeder met de vele kinderen krijgt
berusting. Een meisje ontvangt daar
door haar kloosterroeping en een
zoeker ziet in dit licht de Waarheid.
WELE MENSEN ZUN het slacht-
offer van een misverstand.
Ze denken, dat ze wanneer ze mee
doen aan het Apostolaat des Gebeds,
vromerikken zijn en dat ze dan in
de eerste banken van de kerk moe
ten zitten. Dat ze de pastoor hele da
gen over de vloer krijgen en aange
zien worden voor huichelaars.
Er zijn hele gezinnen slachtoffer
van dit misverstand en lijder aan
menselijk opzicht.
De vader en moeder met hun vijf
kinderen op die morgen in West-
Berlijn, zij hadden in een moeilyk
ogenblik moeten kiezen. Ze hadden
kunnen knikken naar de Volkspoli
tie en naar de communistische bon
zen.
Dan hadden ze extra-bonnen ge
kregen voor levensmiddelen en ze
hadden behoord tot de bevoorrechte
klasse.
Toch hebben ze „neen" gezegd.
Ze lieten hun huis, hun bezit en
hun familie in de steek, om Christus'
wiL
Dagen lang hebben wy aan hen
Medeplichtig aan
overval Ravenstein
Volgens mededeling van de substi
tuut-officier van justitie te 's-Herto-
genbosch, mr. J. J. M. Dony, is een
29-jarige handelaar in de tweede
hands auto's uit Mierlo-Hout (N. Br.),
bijgenaamd „de zwarte ruiter", niet de
dader van de roofoverval op het post
kantoor te Ravenstein in November
jl., waarbij de 50-jarige postkantoor-
houder J. van Dieten door een pistool
schot werd gedood.
Hij werd aanvankelijk van deze
aanslag verdacht, doch het is thans
gebleken, dat een ander vermoe
delijk een buitenlander, met wie hij
werkte het schot heeft gel ost.
indischot heeft gelost. „De zwarte rui
ter" wachtte elders in Ravenstein in
een auto. „De zwarte ruiter" is dus
wel medeplichtig aan deze roofoverval.
De man die op 6 Jan. jl. te Tilburg
in een café werd gearresteerd, ver
blijft momenteel in het huis van be
waring te 's-Hertogenbosch.
Nadat een speurhond, die de lucht
gekregen had van het slotje van de
postzegeltrommel, die bij de roof-
van auto's, textiel, radiotoestellen en
sigaretten.
In de nieuwjaarsnacht is hij door
gereden na een dodelijke aanrijding
bij Boekei, waarvan een 22-jarige
jongeman het slachtoffer was. „De
zwarte ruiter heeft al een zestal von
nissen achter de rug.
Tumult met ernstige
gevolgen in sociëteit
Omstreeks twee uur in de nacht
van Zaterdag op Zondag werd de po
litie van het hoofdbureau te Rotter
dam telefonisch verzocht uit de socië
teit „Oud-Boymans"" een kunstschil
der te verwijderen, die enige weken
geleden wegens baldadigheid aldaar
geroyeerd was en niettemin toch was
binnengedrongen en niet wilde heen
gaan. Een radio-surveillancewagen
trok er op uit en twee agenten bega
ven zich in de inrichting en maanden
de kunstschilder zich te verwijderen,
aan welke aanmaning hij gevolg
scheen te willen geven. Een aanwe
zige in de sociteit, een 32-jarige arts
uit Rotterdam-Zuid nam hier even
wel geen genoegen mee en wierp oip
overval op het postkantoor was buit- een gegeven ogenblik een cognacglas
gemaakt, hem aanwees, heeft deze zijn naar de agenten. Het glas trof de
medeplichtigheid bekend. Daarnaast a?ent Lammers in een der ogen, waar-
moeten denken. Wat zou er van hen
geworden zijn?
Zou de moeder nog huilen en zou
vader zijn pijp tabak kunnen roken?
Zou hij een baan gekregen hebben
en zou Christus hem getroost hebben
met zekerheid?
Wat is het eigenlijk gemakkelijk
om dienstbaar te zijn in dat grote
hulpwerk van de Kerk. Dat ene, kor
te gebed des morgens bij het opstaan
stuwt elk gebed, elk offer over de
wereld, in een richting, die door de
Paus werd bepaald:
„Goddelijk Hart van Jezus, ik
offer U door het Onbevlekt
Hart van Maria mijn bidden en
werken, mijn vreugden en lijden
van deze dag op tot herstel van
onze beledigingen en tot alle in
tenties, waarvoor Gij U onop
houdelijk op het altaar opoffert.
In het bijzonder offer ik ze
U op voor de intenties, door
Z.H. de Paus voor deze maand
aanbevolen."
Zo kan elke fabriek, ieder kantoor,
elk gezin een krachtcentrale worden,
waaruit stromen van genade, hulp
en geluk over de wereld gaan.
Dat moest onze trots zijn.
EEN MARTELAAR OP DE BREESTRAAT
DE BREESTRAAT IN LEIDEN IS,, om het reine en gewijde karakter
NAAR ONZE SMAAK, een van van zijn poëzie,
de fraaiste straten van Nederland. Musius was al verbloemt hij
Hoewel dagelijks en meermalenj zjjn eigen gebreken niet en verzwaart
ion te -rii Ha<r»iiiir« en zijn f0Uten in een dichterlijke
overdrijving van nederigheid een
voorbeeldig priester, wiens werk ge-
inspireerd werd door een diepe,
warme godsdienstzin. Hijwas trouw
tot in de dood aan zijn rectoraat van
het St. Aagtenklooster te Delft (nu
Prinsenhof) en op zijn priesterschap
valt geen smet of blaam. Als „pa
ter" (maar hij was wereldheer) van
het St. Aagtenklooster had hij een
grote kring van geleerde vrienden,
zowel in binnen- als buitenland. Hij
moet een goed en gezellig gastheer
geweest zijn, ook bij de Delftena
ren zeer gezien. Toen de Calvinisten
in Delft de baas gingen spelen, bleef
Musius er wonen, misschien wel ver
trouwend op de gunst van Prins Wil
lem van Oranje, die in het St. Aag
tenklooster soms zijn intrek nam en
die de rector heel goed kende. Hoe
weinig staat de rector evenwel kon
maken op de bescherming van de
Prins bleek by een maaltijd in het
klooster, waarbij hij door de tafel
genoten beschimpt en bespot werd
(p. 215). Deze ervaring, alsmede de
dringende raad van vrienden en
voorgewende vrienden, om, indien
hij geen martelaar van zichzelf
wilde maken, Delft te verlaten, deed
de grijze, 72-jarige priester beslui
ten naar Den Haag te reizen. Het in
gewikkelde verhaal van zijn terug-1
roepen door de Prins en het eigen
machtig ingrijpen van de priester-1
hater Lumey (Lumaing) wordt in
het boek van Noordeloos uitvoerig
beschreven. Musius werd in een
slede ontvoerd en langs de Vliet
naar Leiden gebracht Een bode,
door de Prins spoorslags naar Leiden
gezonden, om het leven van de rec
tor te redden, kwam aan, toen de
stadspoorten reeds gesloten waren.
Toen hij eindelijk werd binnengela
ten, was het lot van de priester
reeds beschoren. In de slede werd
Musius door de Koepoort naar het
Pieterskerkhof gebracht, waar in
,,'s-Gravenhof" (waar nu de wan
staltige openbare school staat) door
een Calvinistisch predikant getracht
werd hem van geloofsovertuiging te
veranderen.
daags betreden is zij dagelijks en
meermalen daags een verrassing.
Vroeger was het laatste gedeelte er
van (in de richting van de Hoge-
woerd) Nobelstraat, geheten en deze
nobele benaming past voor de gehele
straat, die breed van zwier en nobel
van karakter is. Het is deze bena
ming, welke ook past op de man, die
op Leidens „breede strate" het nau
we pad vond, dat ten hemel leidt,
mr. Cornelis Muys.
Van geboorte en woonplaats Delf
tenaar, werd hij (zoals de Kerk van
alle martelaren zegt), geboren voor
de hemel op de Breestraat te Leiden.
Als Delft er terecht groot op gaat
hem onder zijn kroost te mogen tel
len, dan mag Leiden hem zijn gees
telijke zoon noemen, want het was
hier, dat mr. Cornelis Muys meer
beroemd als Musius de bloedige
kroon van het martelaarschap ver
wierf.
Er zal daarom in Leiden grote be
langstelling zijn voor de kloeke le
vensbeschrijving, welke P. Noorde
loos aan deze humanist, priester en
martelaar heeft gewijd en welke vers
van de pers is gekomen bij de uit
geverij „Het Spectrum".
De schrijver, die zeer nauwgezet
en eerlijk te werk is gegaan, heeft
blijkbaar alle bronnen wijd en zijd
critisch geraadpleegd, de nagelaten
werken van Musius bestudeerd en
gewogen en alles gelezen, wat vroeg
of laat over Musius werd- geschre
ven.
Deze enorme kennis heeft hij ver
antwoord neergelegd in dit boek, dat,
ondanks de vracht van het weten
schappelijk materiaal, zeer goed lees
baar is. Het is een voltooid monu
ment „aere perennius", dat hij heeft
opgebouwd ter ere van Musius een
monument, dat ook hemzelf tot ere
strekt.
Cornelis Muys, of Musius, die op
11 Juni 1500 te Delft werd geboren
en op 10 December 1572 op de Bree
straat te Leiden, na gruwelijke folte
ringen, aan de galg stierf, zou als
vlot beoefenaar van de Latijnse
dichtkunst altijd wel naam in de Ne
derlandse historie behouden hebben.
Noordeloos, die wat van zijn werken
is nagelaten, examineerde, komt ech
ter tot de gevolgtrekking, dat Musius
wel als humanist zeer bedreven was
in de Latijnse prosodie, maar dat zijn
werk weinig echte dichtkunst ademt.
Hij onderschrijft evenwel het
oordeel van Estius, die hem roemde 1 krachten alsjeblieft en plaag mij
bekende hij schuldig te zijn aan twin
tig andere misdrijven, die eind vorig
jaar voornamelijk in Brabant werden
gepleegd.
Zo bekende hij de inbraak in het
kantoor van de Nederlandse crediet
bank te Oss, diefstal van een kleine
brandkast uit de woning van de bur
gemeester van Dinther, diefstallen
door hij zo ernstig werd gewond, dat
hij genoodzaakt was zich ijlings naar
het ziekenhuis Coolsingel te begeven.
Later werd hij opgenomen in het oog
ziekenhuis. Hij is daar inmiddels ge
opereerd, maar zal het licht uit het
oog moeten missen. De arts heeft zich
vanmorgen in gezelschap van zijn ad
vocaat bij de politie gemeld.
niet. Het geloof, dat ik als kind heb
beleden, zal ik als grijsaard trouw
blijven."
Daarop werd Musius voor de z.g.
„scherpe ondervraging" overgebracht
naar een ander huis aan het Pieters
kerkhof, dat er niet meer is, maar
een tuinmuur in de hoek bij het Gra
vensteen geeft de plaats aan. De
oude priester is daar gruwelijk mis
handeld, vermoedelijk om van hem
te weten te komen waar het geld
en de kostbaarheden van het St.
Aagtenklooster waren geborgen. Hij
weigerde het te zeggen. Verminkt en
ontzettend gemarteld werd hij door
de Pieterskerkkoorsteeg naar de
Breestraat gevoerd en daar aan de
galg op de „blauwe steen" opgehan
gen. Te uitgeput om de ladder te be
stijgen, werd hij aan de galg opge
hesen. Dit geschiedde in de nacht van
10 en 11 December 1572.
Trad de dood spoedig in?
Wij hopen van harte, dat voor
Musius de dood spoedig is ingetreden,
maar wy betwijfelen het of de moti
vering van Noordeloos deze hoop
wettigt. Het getuigenis van de la
kenwever Bartel Janz, die de arme
gevangene „de ganse nacht door pijn
lijk had horen kreunen", is ons in
ziens te sterk, dan dat men er een
andere lezing aan kan geven. Het is
„buitengesloten" concludeert de
schrijver wel al te snel, dat Musius de
gehele nacht door heeft gekreund.
Een gehangene sterft door het bre
ken van de wervelkolom; bovendien
was het die nacht buitengewoon
koud en het slachtoffer dun gekleed
(in zijn ondergoed), zodat het vrij
spoedig bevroren moet zijn geweest
aldus Noordeloos.
Deze conclusie komt ons voorbarig
voor. De slordige manier, waarop de
terechtstelling plaats had, maakt het
mogelijk, dat de strop niet goed ge
sloten heeft (gelijk ook bij enkele
van de Gorcumse martelaren het ge
val was, wat hun lijden langdurig
verlengde). Bovendien was Musius
lijdende aari een krop-gezwel. Het
feit, dat hij met een touw om zijn
middel aan de galg omhoog gehesen
werd, en zo opgehangen, maakt het
breken van de wervelkolom als
doodsoorzaak twijfelachtig. En het
mag in de nacht van 10 op 11 Decem
ber zeer koud zijn geweest, het moet
al buitengewoon koud zijn voor De
cember als een mens vrij spoedig wil
doodvriezen.
Het getuigenis van de Leidse laken
wever en zijn vrouw, die aan de Bree
straat woonden en achter de luiken
het kreunen vernamen, welk ge
tuigenis door de Leidenaar Dus-
seldorp, (15671630) in zijn, .An
nalen" werd opgenomen,, laat o.i.
helaas geen twijfel open, of Mu
sius heeft een zeer langdurige doods
strijd gehad.
Het lijk bleef tot de middag aan
galg hangen, waarna het openbaar
schandelijk werd onteerd en na nog
meer liederlijke verminkingen in een
mand gestopt in de Pieterskerk be
graven, vermoedelijk in het Noorde
lijke dwarsschip. In 1576 werd er een
onderzoek naar ingesteld en was het
gebeente niet meer te vinden.
Niet onvoorbereid ging Musius de
marteldood in. Hij streefde er lang
tevoren reeds naar „zijn inzicht in
de betekenis van het martelaarschap
te verbreden en in zichzelf een vurig
verlangen daartoe aan te kweken"
(p. 212). Zeer groot was zijn eerbied
voor zijn tijdgenoten, de heilige mar
telaren van Gorcum (hij maakte een
Latijns gedicht ter ere van Leonar-
dus van Vechel). In de rectoraats
kamer van het St. Aagtenklooster
hangen de portretten van de Engelse
martelaren John Fisher en Thomas
More. Hij heeft het martelaarschap
niet gezocht, maar het is hem toch
ten deel gevallen. De verering voor
Musius was in de eerste eeuw na zijn
sterven groot; tot een zaligverklaring
is het door allerlei omstandigheden,
evenmin als voor Maarten v. d. Vel
den een andere Leidse martelaar
niet gekomen.
Zijn dood werd door alle welgezin-
den in den lande zonder onderscheid
van religie, óók de Prins van Oranje,
betreurd, (de aantijgingen jegens
deze in dit verband zijn lasterlijk).
Naderhand is Lumey voor zijn
schanddaden jegens deze en andere
priesters ter verantwoording geroe
pen en gestraft.
Het boek van Noordeloos, waarin
het leven van de goede priester en
martelaar Musius werd beschreven,
moge met name in Leiden de ver
ering doen toenemen.
Een ooggetuige van het lijden van
Musius, wiens naam (zelfs aan P.
Noordeloos) onbekend is gebleven,
eindigt zijn verhaal met de woorden:
„O, Musius, siet op dese landen ne
der en bewaert ons getrouw in dit
geloof, waarvoor gy syt gestorven,
so bidden wy Catholycken allen hier
als men schrijft M.D.X.C.IV (1594).
Musius antwoordde daarop: „Wat
zyt ge van plan? Ziet ge mij voor
uitzinnig en dwaas aan, dat ik, na
mijn hele leven met ijver de Hei
lige Schrift te hebben bestudeerd en
de commentaren van de Vaders daar
op te hebben doorworsteld bij het
eerste zuchtje het geloof, dat ik be
lijd, zou vaarwel zeggen? Spaar je
f' fvV\