Bij nacht en ontij zijn er mensen op de vlucht Zwarte ruiter bekende reeks misdaden Nieuw boek van P. Noordeloos over Cornelis Musius MAANDAG 25 APRIL 1955 DE LEIDSE COURANT DERDE BLAD PAGINA 1 MAAR WE VERGETEN HET ALTIJD WEER,,.. Samengebald morgengebed f\P EEN JULIDAG VAN HET VORIG JAAR waren we in Ber lijn aanwezig bij een onderzoek, dat door een commissie werd ingesteld naar de oorzaak van de vlucht van een jongeman uit de Oostzöne van Duitsland. Ze bestond uit een dame en twee heren, terwijl elders in het grote ge bouw nog talloze kamers bevolkt waren met andere commissies, die onderzoek deden naar de vlucht van vele andere mannen en vrouwen. De commissie, waarbij wij aanwe zig waren, trachtte door vragen aan de weet te komen of die jongeman van een jaar of twintig een echte vluchteling was of dat hij misschien voor spionnage-doeleinden of uit verradersmotieven naar West-Berlijn was gekomen. Het was voor ons na vijf minuten geen vraag meer. De jongen was geestelijk volledig uitgeput. Hij barstte herhaaldelijk in snik ken uit en hij toonde zijn ondervra gers de plekken, waar wonden nau welijks waren geheeld en hij bqog zijn hoofd om tussen zijn hoofdhaar een groot litteken te laten zien, blij vende herinnering aan de klap met een geweerkolf, die men hem bij de arrestatie, zo maar een arrestatie zonder reden, had gegeven. Want de Russen hadden op de morgen van zijn arrestatie dertig jongemannen nodig. Dertig kerels voor de uranium- mijnen, die in een open vrachtauto werden weggevoerd. De onderofficier, die de leiding had, kwam eensklaps tot de ontdek king, dat hij niet dertig, maar slechts negenentwintig jongens had. Toen werd er gestopt. En de dertigste werd zo van de straat opgepakt en, toen hij zich verzette, met de geweerkolf neerge slagen en als een zak meel op de vrachtwagen gegooid. Een half jaar later zag hij zijn kans schoon. En wij zagen hem enige dagen la ter voor de commissie, een zielig wrak, dat binnen enkele dagen met een vliegtuig naar West-Duitsland zou worden overgebracht. Dat is niet het ergste geval, dat we ln West-Duitsland gezien hebben. Daarvoor moet men naar een op vangcentrum gaan, waar de mensen binnenkomen, zoals ze over de sec torgrens zijn gevlucht. Met kleine kinderen in een kin derwagen gestopt en daarop een versleten deken, wat kleren en soms een hond, die ze niet hebben willen achterlaten. Daar staan ze dan in een lange rij. De kinderen zijn moe en bang. Ze dreinen en ze hebben honger. Ze staan daar volkomen berooid en him Oostmarken zijn in het Westen nauwelijks iets waard. Ze zitten barstens vol heiyiwee en desondanks zijn ze gevlucht. Ze hebben hun huisje achtergela ten, hun betrekking en hun gebor genheid. We hebben met zo'n moeder ge sproken. Een klein blond vrouwtje, dat een klein gouden kruisje om haar hals droeg. „Waarom bent U gevlucht?" Een vraag, die haar zo diep in de geest sneed, dat ze volkomen over stuur raakte. We haalden voor haar een stoel en toen ze wat gekalmeerd was, zei ze: „Om de kinderen. Ze zouden op groeien als heidenen en dat kan een moeder en een vader toch niet wil len." „Wat bent U? Katholisch of Evan gelisch?" Ze zei het met enige fierheid: „Ka tholisch!". WE HEBBEN ER LATER nog heel vaak aan moeten denken. Aan die moeder en vader met hun kinde ren, die ze niet als heidenen wilden laten opgroeien. Die stroom gaat dagelijks door. Al die mensen hadden in de Oost zöne een bestaan, ze hadden er fa milie, ze hadden er hun doden. Dat hele bezit lieten ze in de steek en ze namen de vlucht. Ze kozen niet de weg van de minste weerstand. Ze hadden tevoren gewikt en gewogen en hoeveel moet er zijn gebeden en om raad gevraagd? De wereld gaat eraan voorbij. Wanneer wij slapen en naar de bioscoop gaan, zijn er mensen op de vlucht. Bij nacht en ontij, in zomer en winter. Ze zijn op de vlucht voor Satan en zijn helse machten. En.wij zijn zo zonder zorg. Gisteravond luisterden wij naar de radio. Er waren gisteren 358 mensen in West-Berlijn aangekomen en had-; den om asyl gevraagd. Een mooii woord voor een kwalijke zaak. Al die mensen willen elders een nieuw be staan gaan opbouwen, omdat het daar aan de andere kant van het gor dijn ondragelijk geworden is. Probeer die rij eens af te tellen: 358 mannen en vrouwen. Toch was het in West-Berlijn een rustige dag. met al dat leed? Met de nood van deze zielen en met al die geeste lijke ellende van hen, die achter het IJzeren Gordijn moeten leven? Niet alleen in Oost-Duitsland, in Hongarije, Tsjecho-Slowakije, maar ook in Vietnam. Men heeft toch kunnen lezen, hoe men millioenen katholieken om wille van een politiek bestand heeft gelaten ondér de hoede van de com munisten. En hoe men duizenden katholie ken, die naar de vrijheid wilden vluchten heeft neergeschoten en an deren heeft teruggedreven binnen de omrastering der tyrannie. Wat doen wij met dat leed? Is er geen man aan de draaibank in de fabriek of een moeder, bezig in de keuken, terwijl kleine kinderen aan haar schort pulken, die zich eens even met al die stumperds bezig houdt? Zou er niet een klein gebed, een schietgebed desnoods af kunnen, dat al die ménsen in nood tot steun is? Dat geloven we toch? We geloven het en we weten het. Maar we vergeten het altijd weer. De Kerk heeft het niet vergeten. De Kerk zorgt en is bekommerd. Ze is diep bezorgd omtrent de zielenood van millioenen. Van zondaren en be drukten. In elke encycliek van de Paus, in elke toespraak richt hij de aandacht van de gelovigen op dat leed, op de gevaren en op de sluwheid van Sa tan. By hem komen de berichten bin nen van alle fronten waarop de Kerk strijdt. En het is daarom, dat de Paus niet slapen kan. Zijn kinderen zijn in nood. Hij roept op tot gebed in me nigvuldige intenties. Hij ziet in al die noden, gevaren en zorgen een rangorde en naar die rangorde roept hij de katholieken op tot gebed. Daarvoor geeft hij maandelijks in tenties uit. Want er is een Aposto laat des Gebeds, een internationale vereniging, ingedeeld in parochies en in andere groepen. Die millioenen leden dragen elke morgen hun bid den, werken en lijden op aan het Goddelijk Hart van Jezus. Zy willen samen met Christus bid den voor de komst van Zijn Rijk op aarde en bidden voor de intenties, welke maandelijks worden aanbevo len door de Paus. Zijn die mensen braver dan wij, zijn ze rijker, geleerder; hebben ze misschien een eigen huis of 'n scoo ter? De mensen, die zich fiebben aan gesloten bij het Apostolaat des Ge beds, zijn net als wij, maar iets heb ben ze dat hen siert: ze hebben zorg om het Rijlc van Christus en om de nood van de zielen. Zij willen hun leven in dienst stellen van die zorg. Door een kleine Morgenopdracht, waardoor al hun werk, hun offers en hun lijden gericht wordt. Hun lijden verandert niet, maar het is alsof daardoor al dat zwoegen en lijden zijn zwaarte verliest, scha duwloos wordt en geladen met een kracht, die ten nutte gemaakt kan worden voor anderen. Door dat ene morgengebed stape len we rente op rente, die we kun nen overmaken aan de Kerk in nood en de mensen in nood. Die samengebalde kracht van al die millioenen opdrachten, die in on telbare offers vruchtbaar werd, is als een gigantische vlucht witte dui ven door de Kerk uitgestuurd om een boodschap te brengen aan men sen in nood! „De Kerk is bij jullie. Gij zijt niet alleen. Er is een biddend leger, dat voor U vecht!" Dat ene morgengebed, die opdracht maakt een hele dag vruchtbaar. Een missionaris, die op zeker ogen blik het werk niet meer aan kan, hij wordt door een offer, vruchtbaar gemaakt in het Apostolaat des Ge beds, gesteund. Een jongen, die in bekoring is, hij wordt sterk. Een stervende wordt er rustig door. Een moeder met de vele kinderen krijgt berusting. Een meisje ontvangt daar door haar kloosterroeping en een zoeker ziet in dit licht de Waarheid. WELE MENSEN ZUN het slacht- offer van een misverstand. Ze denken, dat ze wanneer ze mee doen aan het Apostolaat des Gebeds, vromerikken zijn en dat ze dan in de eerste banken van de kerk moe ten zitten. Dat ze de pastoor hele da gen over de vloer krijgen en aange zien worden voor huichelaars. Er zijn hele gezinnen slachtoffer van dit misverstand en lijder aan menselijk opzicht. De vader en moeder met hun vijf kinderen op die morgen in West- Berlijn, zij hadden in een moeilyk ogenblik moeten kiezen. Ze hadden kunnen knikken naar de Volkspoli tie en naar de communistische bon zen. Dan hadden ze extra-bonnen ge kregen voor levensmiddelen en ze hadden behoord tot de bevoorrechte klasse. Toch hebben ze „neen" gezegd. Ze lieten hun huis, hun bezit en hun familie in de steek, om Christus' wiL Dagen lang hebben wy aan hen Medeplichtig aan overval Ravenstein Volgens mededeling van de substi tuut-officier van justitie te 's-Herto- genbosch, mr. J. J. M. Dony, is een 29-jarige handelaar in de tweede hands auto's uit Mierlo-Hout (N. Br.), bijgenaamd „de zwarte ruiter", niet de dader van de roofoverval op het post kantoor te Ravenstein in November jl., waarbij de 50-jarige postkantoor- houder J. van Dieten door een pistool schot werd gedood. Hij werd aanvankelijk van deze aanslag verdacht, doch het is thans gebleken, dat een ander vermoe delijk een buitenlander, met wie hij werkte het schot heeft gel ost. indischot heeft gelost. „De zwarte rui ter" wachtte elders in Ravenstein in een auto. „De zwarte ruiter" is dus wel medeplichtig aan deze roofoverval. De man die op 6 Jan. jl. te Tilburg in een café werd gearresteerd, ver blijft momenteel in het huis van be waring te 's-Hertogenbosch. Nadat een speurhond, die de lucht gekregen had van het slotje van de postzegeltrommel, die bij de roof- van auto's, textiel, radiotoestellen en sigaretten. In de nieuwjaarsnacht is hij door gereden na een dodelijke aanrijding bij Boekei, waarvan een 22-jarige jongeman het slachtoffer was. „De zwarte ruiter heeft al een zestal von nissen achter de rug. Tumult met ernstige gevolgen in sociëteit Omstreeks twee uur in de nacht van Zaterdag op Zondag werd de po litie van het hoofdbureau te Rotter dam telefonisch verzocht uit de socië teit „Oud-Boymans"" een kunstschil der te verwijderen, die enige weken geleden wegens baldadigheid aldaar geroyeerd was en niettemin toch was binnengedrongen en niet wilde heen gaan. Een radio-surveillancewagen trok er op uit en twee agenten bega ven zich in de inrichting en maanden de kunstschilder zich te verwijderen, aan welke aanmaning hij gevolg scheen te willen geven. Een aanwe zige in de sociteit, een 32-jarige arts uit Rotterdam-Zuid nam hier even wel geen genoegen mee en wierp oip overval op het postkantoor was buit- een gegeven ogenblik een cognacglas gemaakt, hem aanwees, heeft deze zijn naar de agenten. Het glas trof de medeplichtigheid bekend. Daarnaast a?ent Lammers in een der ogen, waar- moeten denken. Wat zou er van hen geworden zijn? Zou de moeder nog huilen en zou vader zijn pijp tabak kunnen roken? Zou hij een baan gekregen hebben en zou Christus hem getroost hebben met zekerheid? Wat is het eigenlijk gemakkelijk om dienstbaar te zijn in dat grote hulpwerk van de Kerk. Dat ene, kor te gebed des morgens bij het opstaan stuwt elk gebed, elk offer over de wereld, in een richting, die door de Paus werd bepaald: „Goddelijk Hart van Jezus, ik offer U door het Onbevlekt Hart van Maria mijn bidden en werken, mijn vreugden en lijden van deze dag op tot herstel van onze beledigingen en tot alle in tenties, waarvoor Gij U onop houdelijk op het altaar opoffert. In het bijzonder offer ik ze U op voor de intenties, door Z.H. de Paus voor deze maand aanbevolen." Zo kan elke fabriek, ieder kantoor, elk gezin een krachtcentrale worden, waaruit stromen van genade, hulp en geluk over de wereld gaan. Dat moest onze trots zijn. EEN MARTELAAR OP DE BREESTRAAT DE BREESTRAAT IN LEIDEN IS,, om het reine en gewijde karakter NAAR ONZE SMAAK, een van van zijn poëzie, de fraaiste straten van Nederland. Musius was al verbloemt hij Hoewel dagelijks en meermalenj zjjn eigen gebreken niet en verzwaart ion te -rii Ha<r»iiiir« en zijn f0Uten in een dichterlijke overdrijving van nederigheid een voorbeeldig priester, wiens werk ge- inspireerd werd door een diepe, warme godsdienstzin. Hijwas trouw tot in de dood aan zijn rectoraat van het St. Aagtenklooster te Delft (nu Prinsenhof) en op zijn priesterschap valt geen smet of blaam. Als „pa ter" (maar hij was wereldheer) van het St. Aagtenklooster had hij een grote kring van geleerde vrienden, zowel in binnen- als buitenland. Hij moet een goed en gezellig gastheer geweest zijn, ook bij de Delftena ren zeer gezien. Toen de Calvinisten in Delft de baas gingen spelen, bleef Musius er wonen, misschien wel ver trouwend op de gunst van Prins Wil lem van Oranje, die in het St. Aag tenklooster soms zijn intrek nam en die de rector heel goed kende. Hoe weinig staat de rector evenwel kon maken op de bescherming van de Prins bleek by een maaltijd in het klooster, waarbij hij door de tafel genoten beschimpt en bespot werd (p. 215). Deze ervaring, alsmede de dringende raad van vrienden en voorgewende vrienden, om, indien hij geen martelaar van zichzelf wilde maken, Delft te verlaten, deed de grijze, 72-jarige priester beslui ten naar Den Haag te reizen. Het in gewikkelde verhaal van zijn terug-1 roepen door de Prins en het eigen machtig ingrijpen van de priester-1 hater Lumey (Lumaing) wordt in het boek van Noordeloos uitvoerig beschreven. Musius werd in een slede ontvoerd en langs de Vliet naar Leiden gebracht Een bode, door de Prins spoorslags naar Leiden gezonden, om het leven van de rec tor te redden, kwam aan, toen de stadspoorten reeds gesloten waren. Toen hij eindelijk werd binnengela ten, was het lot van de priester reeds beschoren. In de slede werd Musius door de Koepoort naar het Pieterskerkhof gebracht, waar in ,,'s-Gravenhof" (waar nu de wan staltige openbare school staat) door een Calvinistisch predikant getracht werd hem van geloofsovertuiging te veranderen. daags betreden is zij dagelijks en meermalen daags een verrassing. Vroeger was het laatste gedeelte er van (in de richting van de Hoge- woerd) Nobelstraat, geheten en deze nobele benaming past voor de gehele straat, die breed van zwier en nobel van karakter is. Het is deze bena ming, welke ook past op de man, die op Leidens „breede strate" het nau we pad vond, dat ten hemel leidt, mr. Cornelis Muys. Van geboorte en woonplaats Delf tenaar, werd hij (zoals de Kerk van alle martelaren zegt), geboren voor de hemel op de Breestraat te Leiden. Als Delft er terecht groot op gaat hem onder zijn kroost te mogen tel len, dan mag Leiden hem zijn gees telijke zoon noemen, want het was hier, dat mr. Cornelis Muys meer beroemd als Musius de bloedige kroon van het martelaarschap ver wierf. Er zal daarom in Leiden grote be langstelling zijn voor de kloeke le vensbeschrijving, welke P. Noorde loos aan deze humanist, priester en martelaar heeft gewijd en welke vers van de pers is gekomen bij de uit geverij „Het Spectrum". De schrijver, die zeer nauwgezet en eerlijk te werk is gegaan, heeft blijkbaar alle bronnen wijd en zijd critisch geraadpleegd, de nagelaten werken van Musius bestudeerd en gewogen en alles gelezen, wat vroeg of laat over Musius werd- geschre ven. Deze enorme kennis heeft hij ver antwoord neergelegd in dit boek, dat, ondanks de vracht van het weten schappelijk materiaal, zeer goed lees baar is. Het is een voltooid monu ment „aere perennius", dat hij heeft opgebouwd ter ere van Musius een monument, dat ook hemzelf tot ere strekt. Cornelis Muys, of Musius, die op 11 Juni 1500 te Delft werd geboren en op 10 December 1572 op de Bree straat te Leiden, na gruwelijke folte ringen, aan de galg stierf, zou als vlot beoefenaar van de Latijnse dichtkunst altijd wel naam in de Ne derlandse historie behouden hebben. Noordeloos, die wat van zijn werken is nagelaten, examineerde, komt ech ter tot de gevolgtrekking, dat Musius wel als humanist zeer bedreven was in de Latijnse prosodie, maar dat zijn werk weinig echte dichtkunst ademt. Hij onderschrijft evenwel het oordeel van Estius, die hem roemde 1 krachten alsjeblieft en plaag mij bekende hij schuldig te zijn aan twin tig andere misdrijven, die eind vorig jaar voornamelijk in Brabant werden gepleegd. Zo bekende hij de inbraak in het kantoor van de Nederlandse crediet bank te Oss, diefstal van een kleine brandkast uit de woning van de bur gemeester van Dinther, diefstallen door hij zo ernstig werd gewond, dat hij genoodzaakt was zich ijlings naar het ziekenhuis Coolsingel te begeven. Later werd hij opgenomen in het oog ziekenhuis. Hij is daar inmiddels ge opereerd, maar zal het licht uit het oog moeten missen. De arts heeft zich vanmorgen in gezelschap van zijn ad vocaat bij de politie gemeld. niet. Het geloof, dat ik als kind heb beleden, zal ik als grijsaard trouw blijven." Daarop werd Musius voor de z.g. „scherpe ondervraging" overgebracht naar een ander huis aan het Pieters kerkhof, dat er niet meer is, maar een tuinmuur in de hoek bij het Gra vensteen geeft de plaats aan. De oude priester is daar gruwelijk mis handeld, vermoedelijk om van hem te weten te komen waar het geld en de kostbaarheden van het St. Aagtenklooster waren geborgen. Hij weigerde het te zeggen. Verminkt en ontzettend gemarteld werd hij door de Pieterskerkkoorsteeg naar de Breestraat gevoerd en daar aan de galg op de „blauwe steen" opgehan gen. Te uitgeput om de ladder te be stijgen, werd hij aan de galg opge hesen. Dit geschiedde in de nacht van 10 en 11 December 1572. Trad de dood spoedig in? Wij hopen van harte, dat voor Musius de dood spoedig is ingetreden, maar wy betwijfelen het of de moti vering van Noordeloos deze hoop wettigt. Het getuigenis van de la kenwever Bartel Janz, die de arme gevangene „de ganse nacht door pijn lijk had horen kreunen", is ons in ziens te sterk, dan dat men er een andere lezing aan kan geven. Het is „buitengesloten" concludeert de schrijver wel al te snel, dat Musius de gehele nacht door heeft gekreund. Een gehangene sterft door het bre ken van de wervelkolom; bovendien was het die nacht buitengewoon koud en het slachtoffer dun gekleed (in zijn ondergoed), zodat het vrij spoedig bevroren moet zijn geweest aldus Noordeloos. Deze conclusie komt ons voorbarig voor. De slordige manier, waarop de terechtstelling plaats had, maakt het mogelijk, dat de strop niet goed ge sloten heeft (gelijk ook bij enkele van de Gorcumse martelaren het ge val was, wat hun lijden langdurig verlengde). Bovendien was Musius lijdende aari een krop-gezwel. Het feit, dat hij met een touw om zijn middel aan de galg omhoog gehesen werd, en zo opgehangen, maakt het breken van de wervelkolom als doodsoorzaak twijfelachtig. En het mag in de nacht van 10 op 11 Decem ber zeer koud zijn geweest, het moet al buitengewoon koud zijn voor De cember als een mens vrij spoedig wil doodvriezen. Het getuigenis van de Leidse laken wever en zijn vrouw, die aan de Bree straat woonden en achter de luiken het kreunen vernamen, welk ge tuigenis door de Leidenaar Dus- seldorp, (15671630) in zijn, .An nalen" werd opgenomen,, laat o.i. helaas geen twijfel open, of Mu sius heeft een zeer langdurige doods strijd gehad. Het lijk bleef tot de middag aan galg hangen, waarna het openbaar schandelijk werd onteerd en na nog meer liederlijke verminkingen in een mand gestopt in de Pieterskerk be graven, vermoedelijk in het Noorde lijke dwarsschip. In 1576 werd er een onderzoek naar ingesteld en was het gebeente niet meer te vinden. Niet onvoorbereid ging Musius de marteldood in. Hij streefde er lang tevoren reeds naar „zijn inzicht in de betekenis van het martelaarschap te verbreden en in zichzelf een vurig verlangen daartoe aan te kweken" (p. 212). Zeer groot was zijn eerbied voor zijn tijdgenoten, de heilige mar telaren van Gorcum (hij maakte een Latijns gedicht ter ere van Leonar- dus van Vechel). In de rectoraats kamer van het St. Aagtenklooster hangen de portretten van de Engelse martelaren John Fisher en Thomas More. Hij heeft het martelaarschap niet gezocht, maar het is hem toch ten deel gevallen. De verering voor Musius was in de eerste eeuw na zijn sterven groot; tot een zaligverklaring is het door allerlei omstandigheden, evenmin als voor Maarten v. d. Vel den een andere Leidse martelaar niet gekomen. Zijn dood werd door alle welgezin- den in den lande zonder onderscheid van religie, óók de Prins van Oranje, betreurd, (de aantijgingen jegens deze in dit verband zijn lasterlijk). Naderhand is Lumey voor zijn schanddaden jegens deze en andere priesters ter verantwoording geroe pen en gestraft. Het boek van Noordeloos, waarin het leven van de goede priester en martelaar Musius werd beschreven, moge met name in Leiden de ver ering doen toenemen. Een ooggetuige van het lijden van Musius, wiens naam (zelfs aan P. Noordeloos) onbekend is gebleven, eindigt zijn verhaal met de woorden: „O, Musius, siet op dese landen ne der en bewaert ons getrouw in dit geloof, waarvoor gy syt gestorven, so bidden wy Catholycken allen hier als men schrijft M.D.X.C.IV (1594). Musius antwoordde daarop: „Wat zyt ge van plan? Ziet ge mij voor uitzinnig en dwaas aan, dat ik, na mijn hele leven met ijver de Hei lige Schrift te hebben bestudeerd en de commentaren van de Vaders daar op te hebben doorworsteld bij het eerste zuchtje het geloof, dat ik be lijd, zou vaarwel zeggen? Spaar je f' fvV\

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1955 | | pagina 10