Carnavalspret vindt wortels in grijze oudheid
Waarom de narren door de straten springen
ZATERDAG 19 FEBRUARI 1955
DE LEIDSE COURANT
TWEEDE BLAD - PAGINA 1
Vxtn „cwvuib tiaaaiió" tot Vxiötenaoandaptocflt
,,üet il w-ei eent p.'iettiq. o-p %'ri tijd. een diaao-i. te %ei Uoia'iui
DE CARNAVALSPRET weer overal van zich doet spreken en men
vooral in de Katholieke streken van Europa uitbundig: feest viert,
omdat de Aswoensdag en de Veertigdaagse Vastentijd voor de deur staan,
vraagt men zich wel eens af, waar eigenlijk die gewoonte vandaan komt.
Wie er zich gemakkelijk vanaf wil maken, zoekt het ontstaan van deze
traditie eenvoudig in een begrijpelijke neiging van het volk om vlak voor
de grote tijd van boete en inkering nog eens even de bloemetjes buiten
te zetten en luidruchtig afscheid te nemen van de pret en het vette der
aarde. Voor hem betekent „carnaval" niets anders dan een verbaste
ring van de woorden „carne vale", wat dan zou betekenen: „vlees, vaarwel".
Daar het vasten voor een groot deel neerkomt op onthouding van vlees,
zou dat een plausibele verklaring kunnen geven van een feest, waarmede
men het afscheid viert van de vleesmaaltijden.
r\EZE EENVOUDIGE VERKLA- f
RING is voor de meesten echter
al te simplistisch. „Er zit veel meer
achter", zeggen ze én ze hebben
hoogstwaarschijnlijk gelijk. Want,
zoals de meeste van die op grote
schaal verbreide feestelijkheden,
vindt de Carnavalspret zijn wortels
in de grijze oudheid. Het is zelfs de
vraag of de Carnavalsviering oor
spronkelijk wel enig verband heeft
gehouden met de Vastentijd, met an
dere woorden: het is waarschijnlijk,
dat er reeds een soortgelijk feest be
stond, nog vóór het Christendom zijn
intrede had gedaan in de wereld.
In de Middeleeuwen was het Car
navalsfeest reeds volop Christelijk,
d.w.z. dat men toen reeds niet beter
wist of het feest hield verband met
de op handen zijnde Vastentijd. Het
was het Vastenavondfeest en het
werd gevierd met grootse optochten
en met de vertoning van allerlei
kluchtspelen. Bovendien werd er
gegeten en gedronken en wel in zo'n
overdaad, dat de kerkelijke en we
reldlijke autoriteiten moesten ingrij
pen. Bij de opkomst van het Protes
tantisme werd het verband met de
kerkelijke Vastentijd zo duidelijk
gezien, dat de Reformatie de Carna
valsviering veroordeelde als een
„Roomse superstitie" (bijgelovige
practijk). Als gevolg daarvan raakte
de Vastenavondviering in de Noor
delijke landen, waar het Protestan
tisme vaste voet kreeg, in onbruik,
temeer, daar de aanleiding, net be
gin van de Vastentijd, ging ontbre
ken.
Het is dan ook volkomen logisch,
dat de Carnavalsgebruiken slechts in
Katholieken streken stand hiedlen.
Pas in de laatste tijd stelt men weer
pogingen in het werk, om ook in
niet-overwegend Katholieke stedèn
een Carnavalsviering te organissren.
Hier steunt die viering indien
zij althans slaagt dan niet op een
of andere traditie, noch is zij verwe
ven met het Katholieke begrip van
de Vastentijd, maar berust de vie
ring alleen op de overweging, dat
daardoor een attractie geschapen
wordt, welke het welzijn en dan
meer speciaal het financieel welzijn
van de burgerij ten goede zal ko
men.
Aldus zouden wij een Carnaval
krijgen, dat geheel los gemaakt is
van de Vastentijd, terwijl de oor
spronkelijke feestelijkheid in vroe
ger eeuwen juist daaraan is vastge
hecht.
\7ERMOEDELUK IS HET Middel-
eeuwse Carnaval ontstaan uit de
vermenging van twee oud-heidense
volksfeesten, nl. het Romeinse Nar
renfeest, een winterfeest, en het
Germaanse offerfeest. De vermen
ging van de elementen van beide
feesten kon op een geheel natuurlij
ke wijze tot stand komen door de
soldaten van het Romeinse rijk en
later door de verbreiding van het
christendom, waarbij twee aan el
kaar verwante feestelijkheden onder
één noemer werden gebracht en vast
gehaakt aan de Vasten. De Kerk
heeft dat meer gedaan; zij sloot zich
aan bij de gebruiken van de volken,
waaronder zij haar leer verbreidde,
en kerstende ze meteen.
Het Germaanse feest behoorde tot
de z.g. vruchtbaarheidsfeesten; men
uitte zijn vreugde over het feit, dat
de oude getrouwe Moeder Aarde op
nieuw vruchtbaar werd, en boven
dien probeerde men dat vruchtbaar
heidsproces met bezweringen en ma
gische handelingen een beetje te be
ting van de heidense offerfeesten j
kunnen zijn, is niet zo moeilijk te
begrijpen Men stelt het zich zó voor,
dat oorspronkelijk een dier geslacht I
werd om de bovenaardse kracht, die I
de vruchtbaarheid moest schenken,
goedgunstig te stemmen. De liefde
gaat immers maar al te vaak door
de maag; dat wist men in de oude
tijden ook al. Men liet het geslachte
dier dan liggen om door de godheid
verteerd te worden, ofwel men ver
brandde het, waardoor, naar men
dacht, hetzelfde effect bereikt werd.
Later meende men, dat de priester
of tovenaar het beest even goed kon
opeten; hij was immers de midde
laar tussen de godheid en de men
sen. Nog later, vooral toen de ge
meenschap, welke feest vierde, gro
ter werd en de offerdieren wat tal
rijker werden, kon de tovenaar of
het college van „druïden" of hoe
zij ook mochten heten, de hele
buit onmogelijk meer aan; zodat het
vlees verdeeld werd onder allen.
Zo werd de idee van de offermaal-
tijden geboren, wat overigens wel
zo'n aangename manier van offeren
was! Men kan het zich levendig
voorstellen hoe. de mensen vroeger
in hun primitieve wijze van denken
met enthousiasme gegeten en ge
dronken hebben; hoe meer zij aten
en dronken, des te vruchtbaarder
werd de aarde en des te beter zou
de oogst straks zijn. Het is wel be
grijpelijk, dat een dergelijke wijze
van feestvieren onuitroeibaar vast
ging zitten in de volkstraditie en dat
het beste wat de Kerk daarvan ma-
vj ter
en wel speciaal door boomgaarden
en tuinen, aangezien het bijgeloof
wil, dat er dan rijke oogsten zullen
komen. Door het branden bant men
de boze geesten en het vuur zuivert
de lucht en maakt het land vrucht
baar.
/>MDAT ER NU EENMAAL goede
en kwade geesten waren, moes
ten aan de andere kant de kwade
geesten, die verantwoordelijk waren
voor de narigheden van de winter
worden afgeschrikt enverjaagd.
Vandaar dat men zich groteske en
afschrikwekkende maskers opzette,
bij voorkeur dierenkoppen en kop
pen van vreesaanjagende demonen.
Door z'ch aldus als een boze geest
te verkleden en zich onherkenbaar
te maken voor de echte boze geesten,
meende men zich de macht van die
geest eigen te kunnen maken en hem
op die manier te kunnen overwin
nen.
Een goede geest was echter de
Germaanse vruchtbaarheidsgodin Ne-
halenia, die men tijdens het offer
feest op een wagen met een schip er i
op plaatste. Deze schip-wagen reed
men triumfantelijk door de nog
braakliggende landouwen met de
niet mis te verstane bedoeling, dat
zij op die akker haar plicht zou doen.
Men vindt zulke wagens nog altijd
in Carnavalsoptochten, als niet 'meer
begrepen overblijfsels van een oud-
heidense symboliek. De Romeinen,
die deze feestelijkheden bij de Ger-1
manen waarnamen, noemden zo'n
schip-wagen in het Latijn een „car-
rus navalis" en ook die benaming
zou een verklaring voor het woord
„Carnaval" kunnen zijn en waar
schijnlijk een heel wat betere dan de
afleiding van „Carne vale".
rvAT DE GEBRUIKELIJKE eet-
U en drinkpartijen een voortzet-
rjE ROMEINSE SATURNALIA
hadden een geheel andere grond
slag maar de eet- en braspartijen
waren dezelfde. Daarmee vierde men
de herinnering aan de gelukkige
tijd van Saturnus, een voor-histori
sche tijd, toen alles nog koek en ei
was. Bij de Romeinen werd dit ge
vierd met grote maaltijden, waarbij
de heren de slaven aan tafel bedien
den. Het ging er vrolijk naar toe en
na afloop dansten de dronkemannen
in de straten. Het was een soort ver
broederingsfeest, een afschaffing van
alle standsverschillen; een element,
dat in de huidige carnavalsvier'ng
met zijn maskerade nog treffend tot
uitdrukking komt.
ALDUS IS HET JAARLIJKSE
feest van maskerade en verkle
ding, van het dansend rondspringen
van de gekken en gekskes geboren in
de grijze oudheid, toen al die sym
boliek beter begrepen werd dan te
genwoordig. Nu is het bijgeloof,
waaraan dat alles ontsproten is, ver
dwenen en daarmede is de eigenlij
ke grond aan deze aparte vorm van
feestviering ontvallen.
En toch geeft men het niet graag
op; toch zit de traditie vastg.roest
in de ziel van het volk. En dat komt
omdat de regering van prins Carna
val gebaseerd is op deze grondwet:
„Stultorum numerus est infinitus",
hetgeen zeggen wil: „Der gekken tal
is eindeloos groot". Terwijl boven
dien nog altijd het gezegde van de
oude Horatius opgeld doet: „Dulce
est desipere in loco", het is wel eens
prettig om op z'n tijd dwaas te zijn.
vorderen. De slapende natuurkrach
ten moesten wakker gemaakt wor
den met optochten en feestgedruis;
zij moesten wat gestimuleerd worden
en daartoe vermomde zich de jeugd
tot symbolische wezens, die de
nieuwsgierigheid van die natuur
krachten zouden opwekken; met dol
gedans en gespring moesten zij wor
den opgewekt om tot hernieuwde
werkzaamheid over te gaan. Wan
neer zij nl. die vermomde wezens
door het land zagen springen, zouden
zij denken, dat het hun collega's wa
ren, die reeds met het werk begon
nen waren.
ken kon, was: zo'n traditie vast te
koppelen aan de grote Vastentijd.
P EN ANDERE HERINNERING
aan overoude heidense gebrui
ken is het ontsteken van vuren. Nu
nog brandt men in verscheidene ste-i
den vastenavondvuren, waarvoor
men brandstof langs de huizen inza
melt. Er zijn liggende en lopende
vuren. De liggende zijn brandstapels,
dus centrale grote vuren, de lopen
de daarentegen worden gevormd i
door jongelui, die met brandende
fakkels in de hand overal rond gaan